Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

TOEN SPRAK GOD…

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

TOEN SPRAK GOD…

De relevantie van de oudtestamentische wetten

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

We komen allemaal weleens in ons werken in de kerk of in onderlinge gesprekken de vraag tegen wat we aan moeten met de vele wetten in het Oude Testament zoals we ze aantreffen in de eerste vijf boeken van de Bijbel. Vooral een boek als Leviticus bevat voorschriften waarmee wij in onze tijd verlegen zijn. Gelden die nu nog voor ons? Leven wij als christenen niet onder de genade in plaats van onder de wet? Is onze leidraad niet veel meer het Nieuwe dan het Oude Testament?

HET VERBOND ALS KADER

Allereerst is het van belang om te weten in welke context de wetten staan. Vaak wordt het eerste deel van het Oude Testament met ‘Wet’ aangeduid. Dat is geen gelukkige benaming. Het Hebreeuwse woord voor de eerste vijf boeken is ‘Tora’, een woord dat beter kan worden vertaald als: aanwijzing, leefregels, onderwijs. In die boeken staan verhalen, die ons onderwijzen wie God is (de Schepper, Degene die Zijn beloften houdt, de Redder uit de slavernij van Egypte) en wie de mens is tegenover God (zijn falen, ongehoorzaamheid, maar ook zijn geloof zoals bij Abraham). We leren dus vanuit de verhalen en gebeurtenissen, we leren bovendien ook over wat God van Zijn volk vraagt. Het kader van de wetten in Exodus-Deuteronomium is het verbond dat God met het volk Israël op de Sinaï door middel van Mozes heeft gesloten. Gods heilsplan bestond al lang vóór die tijd, toen Hij Abram riep om op weg te gaan naar het beloofde land. Maar nu is de tijd gekomen om de speciale positie van Israël verder uit te werken in aanwijzingen en regels voor zijn manier van leven.

Het kader van de wetten is dus het verbond, dat puur uit genade aan het volk is gegeven. We kunnen niet zeggen: het Oude Testament gaat over de wet, het Nieuwe over de genade. Genade is ruimschoots aanwezig in het Oude Testament, in de verhalen in de Tora (God maakt steeds weer een nieuw begin ondanks menselijk falen) en in de wetten. Die wetten zijn namelijk bedoeld om het leven van het verbondsvolk te reguleren op zo’n manier dat er sprake is van een goede, vredevolle, rechtvaardige samenleving.

VOORBEELDFUNCTIE

We kunnen Israël bovendien zien als ‘Gods modelboerderij’: aan Israël kon men zien hoe God het leven had bedoeld, een leven in overvloed onder de zegen van God. Van de kant van de mensen wordt gehoorzaamheid gevraagd om dit ideaal ook werkelijkheid te laten worden. De bedoeling was dat andere volken zouden zien hoe geweldig Gods wetten waren en op die manier God zouden gaan eren. Dat lezen we in Deuteronomium 4:5-8, waar in vers 6 staat: ‘Neem ze [de verordeningen en bepalingen, HL] in acht en doe ze; want dat zal uw wijsheid en uw inzicht zijn voor de ogen van de volken, die al deze verordeningen horen zullen en zullen zeggen: Werkelijk, dit grote volk is een wijs en verstandig volk! Want welk groot volk is er waar de goden zo dicht bij zijn als de HEERE, onze God, bij ons is, altijd als wij tot Hem roepen? En welk groot volk is er dat zulke rechtvaardige verordeningen en bepalingen heeft als heel deze wet, die ik u heden voorhoud?’ (HSV)

Er is nog een belangrijk principe. Israël was een concreet volk in een concreet, aanwijsbaar land. De wetgeving is dan ook gericht op concrete zaken. Er zijn wetten op drie gebieden die nauw met elkaar samenhangen: op het gebied van de relatie met God (denk aan de wetten over offers en priesters), met de naaste (de houding ten opzichte van ouders, slaven, de rechtspraak, de armen) en met het land (wetten over o.a. het sabbatsjaar en het jubeljaar). De relatie met God komt op de eerste plaats. Als die verstoord is door zonde, werkt dat door in de verhouding tussen mensen en ook die met het land. Dat lezen we in Hosea 4:1-3. Daar zien we dat gebrek aan ‘kennis van God’, dat wil zeggen niet alleen het weet hebben van zijn bepalingen maar er ook naar leven, resulteert in slechte verhoudingen, waaronder uiteindelijk zelfs het land lijdt.

REIN EN ONREIN

Een volgend principe is dat we ons bij de wetten kunnen afvragen: wat zegt deze wet ons over God en wat zegt hij over ons als mensen?

Op die manier kunnen we Leviticus 11, de wetgeving over reine en onreine dieren lezen. Er is heel wat geschreven over dit hoofdstuk, maar echt verklaren waarom het ene dier rein en het andere onrein is, blijkt een moeilijke zaak te zijn. Wel kunnen we bepaalde principes uit dit hoofdstuk afeiden. Dit gedeelte maakt duidelijk dat de dienst aan God voor alle terreinen van het leven geldt, namelijk ook in wat het volk eet. Daarin onderscheidde het zich van andere volken. Bovendien is een patroon zichtbaar van wat als ‘normaal’ werd beschouwd voor de drie groepen dieren: die op het land, in het water en in de lucht. Wat afwijkt van de ‘norm’ is onrein. Voor dieren op het land wordt als ‘normaal’ gezien dat ze gespleten hoeven hebben en herkauwers zijn (vs. 3). ‘Gemengde soorten’, dieren waarvoor wel het een maar niet het ander geldt, zijn onrein. Ook is duidelijk dat dieren die met de dood te maken hebben, roofvogels die leven van aas, onrein zijn. Niet alleen uit dit hoofdstuk, maar ook uit volgende hoofdstukken zoals Leviticus 12-15 en 19 blijkt dat de nadruk ligt op ‘heelheid’, ‘volkomenheid’, ‘leven’. Die dingen horen bij God. Alles wat dubbel is, twee soorten materiaal voor kleren, dieren van verschillende soort combineren, twee verschillende soorten zaad op een akker (zie Lev. 19:19) zijn niet goed in Gods ogen. Ook dingen die bij de dood horen, of gebeurtenissen waarbij er verlies van leven is (door bloedverlies of een zaaduitstorting) horen niet bij God. Dat wil niet zeggen dat mensen die dit overkomt door God worden afgeschreven, maar dat zij onrein zijn en reiniging nodig hebben.

Een aantal wetten zijn ook duidelijk reacties op wat bij de volken rondom de gewoonte was en wat verbonden was met afgodendienst. In de Kanaänitische vruchtbaarheidsreligie rond Baäl was er sprake van tempelprostitutie. In het Oude Testament wordt sexualiteit als gave van God gezien, maar deze moest wel gescheiden blijven van de eredienst in het heiligdom. Als een priester een zaadlozing had gehad (= verlies van leven), kon hij die dag geen dienst doen in het heiligdom, maar moest hij eerst worden gereinigd (vergelijk de zonen van Eli in I Sam. 2:22!).

Het overheersende thema van de wetten in Leviticus is dat God de Heilige is. Hij is volmaakt, volkomen, rein, de HEERE is één, de enige God, maar ook de volkomen God, naast Hem is er niets en niemand anders die we mogen vereren. Israël krijgt de opdracht om het wezen van God te weerspiegelen in alles wat het doet, in alle dagelijkse dingen van het leven, zoals eten en zich kleden, trouwen, kinderen krijgen. Daarom zegt de HEERE tegen Mozes: ‘Spreek tot heel de gemeenschap van de Israëlieten, en zeg tegen hen: “Heilig moet u zijn, want Ik, de HEERE, uw God, ben heilig.”‘ (Lev.19:2)

VOOR ONS?

Gelden al die regels nu ook nog voor ons? Geboden als ‘geen afgoden dienen’, of ‘niet stelen’ (Lev. 19:4,11) natuurlijk wel. Maar bij regels over rein en onrein moeten we vooral naar de principes erachter kijken. De Heere Jezus zegt tegen Zijn discipelen: ‘Weest u dan volmaakt, zoals uw Vader, Die in de hemelen is, volmaakt is.’ (Matt. 5:48) Hij weet dat wij niet zonder zonde zijn, maar vraagt wel van ons dat we volkomen aan God toegewijd zijn, zoals ook blijkt uit Mattheüs 6:24: ‘Niemand kan twee heren dienen...’ God vraagt van ons dat wij Hem willen eren in alles wat we doen, in alle aspecten van ons leven. Dat principe uit de wetten in het Oude Testament blijft staan.

De scheiding tussen Israël en de andere volken is echter opgeheven. Wij hoeven ons niet te houden aan de bepalingen rond het eten van reine dieren. Dat blijkt duidelijk uit het visioen dat Petrus ontvangt voordat hij bij de niet-Joodse, ‘dus’ onreine Cornelius binnengaat (Hand. 10). God moet hem er Zelf van overtuigen dat de scheiding tussen rein en onrein, die een teken was van de afgezonderde positie van Israël, door het verzoeningswerk van Jezus Christus is opgeheven.

Jezus Christus Zelf laat ook zien dat Gods heiligheid en reinheid zó groot zijn dat al het onreine ervoor moet wijken. Hij raakt een bloedvloeiende vrouw aan; maar niet Hij wordt onrein, zij word rein! Hij raakt dode mensen aan en wekt ze op uit de dood! Hij raakt mensen met een huidziekte aan en ze worden gezond! In al deze dingen laat Christus zien dat God de God van het leven is, dat Hij de dood overwint en dat er een nieuw tijdperk is aangebroken, waarvan de profeten in het Oude Testament al spraken.

Zo mogen wij ook leven als door Christus bevrijde mensen voor Gods aangezicht, aan Hem toegewijd met heel ons leven.

Dr. Lalleman-de Winkel (1957) is docente Oude Testament aan Spurgeon’s College in Londen, waar ze sinds 2000 woont met haar man Pieter, die docent Nieuwe Testament is en decaan. Hetty promoveerde op het boek Jeremia en heeft ook geschreven over de ethiek van het Oude Testament.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 november 2014

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's

TOEN SPRAK GOD…

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 november 2014

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's