Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De predikant als werknemer, niet alleen een boeiend onderwerp, maar ook (zeer) actueel

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De predikant als werknemer, niet alleen een boeiend onderwerp, maar ook (zeer) actueel

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op 12 oktober 2018 werd aan de TUA een congres georganiseerd onder de titel: “Schuring tussen arbeidsrecht en kerkrecht”. Mr. Peter Raven was een van de sprekers en behandelde het thema van de rechtspositie van de predikant. Onderstaand zijn referaat over dit onderwerp, waarop hij ook promotieonderzoek verricht aan de VU te Amsterdam.

Inleiding

In 2006 rondde ik mijn doctoraalexamen Nederlands recht af middels een scriptie met als onderwerp: “De rechtsverhouding van een predikant en zijn gemeente: een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW”. Na afronding van de studie kwam ik in 2012 in contact met prof. mr. dr. Van der Ploeg, thans emeritus-hoogleraar aan de VU in Amsterdam en prof. dr. Selderhuis, hoogleraar kerkrecht en kerkgeschiedenis aan de TU in Apeldoorn, beiden hier aanwezig, met als gevolg de start van een promotieonderzoek als buitenpromovendus aan de VU met als onderwerp: “Predikanten als werknemers, een onderzoek naar de rechtspositie van predikanten in Nederland, België, Duitsland en de Verenigde Staten van Amerika.”

In deze bijdrage wil ik u meenemen in het kerkrecht en de plaats van het arbeidsrecht in dit bijzondere rechtsgebied en meer specifiek de rechtspositie van de predikant1. In paragraaf (I) zal de huidige rechtspositie van de predikant (kort) in beeld gebracht worden en zal in paragraaf (II) de vraag worden behandeld of anno 2018 sprake is van een gezagsverhouding tussen de predikant en zijn gemeente en dus van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW en worden in paragraaf (III) enkele voorlopige conclusies getrokken. Graag ga ik met u, tijdens de paneldiscussie in gesprek over deze – voorlopige conclusies.

I Beschrijving van de huidige rechtspositie van de predikant

De rechtsverhouding tussen een predikant en zijn gemeente, zo komt uit studies, artikelen en gesprekken naar voren, blijkt een onderwerp te zijn dat vele emoties oproept. Zo op het oog is er dan ook geen behoefte aan nader onderzoek naar de rechtspositie van een predikant. Immers, binnen de meeste kerken in Nederland blijkt er eenduidigheid te bestaan over de vraag hoe de rechtsverhouding tussen een predikant en zijn gemeente dient te worden gekwalificeerd. In de dagelijkse praktijk van de kerken ligt dat toch anders.

Al vele decennia worden in de juridische literatuur2 de degens gekruist over de vraag of de rechtsverhouding tussen een predikant en zijn gemeente kan worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst in de zin van (thans) artikel 7:610 BW of dat sprake is van een overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 7:400 e.v. BW, dan wel een overeenkomst van eigen aard (de zgn. overeenkomst sui generis).

In de oudere civiele rechtspraak en literatuur werd in het algemeen de rechtsverhouding tussen predikant en zijn gemeente niet als arbeidsovereenkomst gekwalificeerd. In de regel vond men dat de rechtsrelatie te kenmerken was als overeenkomst van eigen aard, ook wel genoemd overeenkomst sui generis.3

In de meeste kerken in de gereformeerde hoek wordt ook voluit verdedigd, dat de rechtspositie van de predikant er een is van eigen aard en dat, door het ontbreken van het element gezagsverhouding (in dienst van)4, er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in de wet.

De rechtspositie van de predikant wordt voor een belangrijk deel bepaald door de wijze waarop het kerkgenootschap waarin hij actief is, is georganiseerd. In het kerkrecht worden een drietal (organisatie) vormen onderscheiden, te weten:

(a) Het episcopale stelsel;

(b) Het congregationalistische stelsel;

(c) Het presbyteriaal – synodale stelsel.5

In het episcopale systeem geldt als uitgangspunt dat de leiding van de plaatselijke gemeente (parochie) eenhoofdig is en wel in handen van de pastoor, de priester. In het grotere (kerk)verband ligt deze leiding in handen van de bisschop. Boven de bisschop staat de paus. De verhouding tussen de priester en bisschop is hiërarchisch.

Uitgangspunt in het congregationalistische stelsel is het gegeven dat de leiding van de gemeente, ondanks de aanwezigheid van een predikant, ouderlingen en diakenen, bij de vergadering van de gemeenteleden ligt. De diverse gemeenten zijn in hun onderlinge verhouding onafhankelijk. In de meeste evangelische gemeenten wordt deze vorm gehanteerd.

Binnen het kader van dit referaat zal ik thans wat dieper ingaan op het presbyteriaal -synodale stelsel. Binnen dit stelsel zijn er naast één (of meerdere) predikant(en) ouderlingen en diakenen actief die elk een eigen taak en verantwoordelijkheid hebben, en samen de kerkenraad vormen. De leiding van de (kerkelijke) gemeente ligt in handen van de kerkenraad (het presbyterium). De te beroepen predikant wordt gekozen (in de regel uit een tweetal) door de gemeente en door de kerkenraad benoemd.

In het presbyteriaal -synodale stelsel is er tevens sprake van een breder kerkverband. Voor leiding geven aan het bredere kerkverband, waar de plaatselijke gemeenten deel van uitmaken, wordt gebruik gemaakt van zgn. synodale vergaderingen. De synodale vergaderingen worden classes (meestal een aantal gemeenten per provincie of regio), particuliere synode (meerdere provincies of regio’s) en generale synode (landelijke vergadering) genoemd. Deze landelijke vergaderingen worden veelal “meerdere vergaderingen” genoemd.

Binnen kerken met dit stelsel als uitgangspunt komt met enige regelmaat de rechtspositie van de predikant aan de orde.6 De vraag is dan aan de orde hoe de overeenkomst tussen predikant en zijn gemeente dient te worden gekwalificeerd.

De predikant verricht zijn werkzaamheden op basis van een overeenkomst met de kerkelijke gemeente. Deze overeenkomst krijgt in de regel de vorm van een zgn. beroepsbrief die door de kerkenraad van de betreffende gemeente aan de (te beroepen) predikant wordt uitgereikt en waarin de taken en verantwoordelijkheden van de predikant worden vastgelegd. In zijn zeer lezenswaardige proefschrift uit 2013 getiteld: “Geestelijken in het recht” gaat mr. dr. Pieter Pel uitvoerig in op deze werkwijze.

Kerkgenootschappen hebben in de regel een zeer uitgebreide regeling als het gaat om de toelating tot het ambt van predikant, de financiële vergoeding (het traktement) en de procedures voor ontheffing uit het ambt dan wel losmaking van de gemeente. Genoemde regels hebben uiteraard hun invloed op de rechtspositie van de predikant.

De meeste van deze regels vinden hun grond in de Kerkorde (KO) die binnen het kerkgenootschap van kracht is. De KO vindt overigens haar oorsprong in de Dordtse kerkorde (DKO), vastgesteld tijdens de Dordtse Synode van 1618-1619.7

Op grond van de bepalingen van de Dordtse kerkorde is men binnen de kerken, welke zijn gebaseerd op het presbyteriaal-synodale stelsel, van mening dat de overeenkomst tussen predikant en gemeente als een overeenkomst van eigen aard, een overeenkomst sui generis moet worden beschouwd en waar het arbeidsrecht geen (enkele) rol in speelt.

Breukelaar8 heeft deze “eigenheid” fraai omschreven:

“Zij krijgen geen salaris, geen soldij, ook geen honorarium als eerbewijs voor het vervullen van een erebaantje, evenmin een loon van een werkgever, als tegenprestatie voor het uitvoeren van diens opdrachten. Zij krijgen eenvoudig een onderhoudstoelage (deftig: traktement) van de kerk die hem of haar heeft beroepen. Want die wil hem of haar onderhouden, om haar het Woord te bedienen, en haar bij de les van Gods Koninkrijk te houden”.

Bovengenoemde verhandeling kan niet anders dan zijn inkleuring hebben gekregen, dan in het licht van (de) scheiding tussen kerk en staat. De verhouding tussen kerk en staat is per land verschillend, omdat deze verhouding in elk land is gevormd door de eigen historische context.9

Globaal zijn er in Europa drie modellen te onderscheiden die de verhouding tussen kerk en staat aangeven10:

(a) De gevestigde kerk, hieronder de landen met een staatskerk/godsdienst(en) met bevoorrechte positie (denk bijv. aan Groot – Brittannië, Denemarken, Polen en Ierland);

(b) Strikte scheiding tussen kerk en staat, in landen met een strikte scheiding stelt de overheid zich neutraal op (denk bijv. aan Turkije en Frankrijk);

(c) Pluralistische samenwerking tussen kerk en staat, landen met een pluralistische samenwerking tussen kerk en staat kennen verschillende religieuze bewegingen (te denken valt bijv. aan België en Nederland).

In Nederland houdt de scheiding tussen kerk en staat in dat de overheid:

• Vrijheid van godsdienst garandeert;

• De verscheidenheid accepteert en

• Elke godsdienst gelijk behandelt.

De scheiding tussen kerk en staat en de vrijheid van godsdienst heeft in Nederland geleid tot een eigen rechtspersoonlijkheid voor kerkgenootschappen. Deze uitgangspunten, principes zo u wilt, zijn wettelijk vastgelegd in artikel 2:2 BW. In zijn bijdrage hedenmiddag heeft prof. mr. dr. Van der Ploeg dit nader ingekleurd en besproken.

De burgerlijke rechter zal zich dan ook – in de regel - terughoudend opstellen bij interne kerkelijke geschillen. Een “fraai” voorbeeld hiervan is het arrest van de Hoge Raad uit 199111 (een zaak die gaat over de duiding van de rechtspositie van de predikant) en ik citeer:

“De rechtbank stelt voorop dat de beginselen van vrijheid van godsdienst en scheiding van Kerk en Staat met zich mede brengen dat uiterste terughoudendheid geboden is bij het toepasselijk verklaren van regelingen van materieel burgerlijk recht op de rechtsverhoudingen tussen de verschillende organen en onderdelen van een kerkgenootschap”.

“Het in dergelijke verhoudingen oordelen met toepassing van burgerlijk recht houdt licht het gevaar in zich, dat daarbij tevens wordt ingegrepen in en een oordeel wordt gegeven over de leerstellingen die aan het eigen statuut van het kerkgenootschap ten grondslag hebben gelegen”.

II Toch een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 BW?

In de vorige paragraaf kwam aan de orde dat het kerkrecht regels geeft voor de benoeming dan wel aanstelling van een predikant. De regels zijn gebaseerd op het uitgangspunt dat het kerkgenootschappen vrij staat, het bestuur over en de inrichting van het kerkgenootschap in te richten “op eigen wijze”.

Dit uitgangspunt is ook met zoveel woorden in het civiele recht neergelegd; en wel in artikel 2 lid 2 BW, waarin wordt bepaald dat kerkgenootschappen worden geregeerd door hun eigen statuut, voor zover dit niet in strijd is met de wet,12 ik verwoordde het zojuist hiervoor (heel) kort.

In september 2017 werd dit uitgangspunt (weer) bevestigd in een zaak die diende voor het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM).13 Volgens het Hof mogen Europese overheden zich niet bemoeien met zaken die in het kerkelijk recht zijn geregeld. Om die reden, zo is het Hof van oordeel, hebben de nationale rechters (Hongarije) zich terecht afzijdig gehouden in een arbeidsconflict tussen een (gereformeerde) predikant en zijn kerk. Prof. Van der Ploeg ging hier zojuist uitgebreider op in.

Overigens, kerkrechtjuristen als prof. mr. dr. Oldenhuis en mr. dr. Pel14 vinden deze uitspraak niet opzienbarend. Volgens hen gaat het om een “oude” regel: als binnen kerken conflicten ontstaan over arbeid, materiële of geestelijke zaken, dan moet eerst de kerkelijke (dus interne) rechtsgang worden gevolgd. Deze uitspraak sluit dan ook aan bij het Nederlandse rechtssysteem, dat eerst het kerkelijk recht moet worden gevolgd. Hierop zijn echter uitzonderingen, bijvoorbeeld wanneer elementair Nederlands recht is geschonden. Denk hierbij aan (seksueel) misbruik, grove belediging of het schenden van het beginsel van hoor en wederhoor.

Ook in spoedeisende zaken staat de weg naar de civiele rechter altijd open.

Om die reden werden dan ook de juridische oren gespitst toen in de zomer van 2017 de voorzieningenrechter in Middelburg uitspraak deed in de zaak, die inmiddels de zaak Kruiningen is genoemd.15 Wat speelde er?

Het gaat in deze zaak om een conflict tussen de Gereformeerde Gemeente in Kruiningen en een voormalig diaken van de kerk. De kerkenraad alsmede de predikant hebben de diaken in de ban gedaan. Naar de mening van de predikant heeft de betreffende diaken toegegeven zich schuldig te hebben gemaakt aan ontucht, waardoor sprake was van overtreding van het zevende gebod. De diaken ontkent dit ten stelligste en spant een rechtszaak aan tegen de kerk.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat de tuchtmaatregelen geen dan wel geen tijdige rechtsbescherming kan bieden zodat een gang naar de burgerlijke rechter openstaat. De rechter toetst vervolgens marginaal.

Nu de kerk de eigen tuchtrechtelijke procedure niet heeft gevolgd, is het besluit- zo oordeelde de rechter- tot toepassing van de stille censuur jegens de diaken onrechtmatig genomen. Ook is de rechter van mening dat het doen van publieke mededelingen over schending van het zevende gebod onrechtmatig is nu een feitelijke grondslag voor het aannemen daarvan ontbreekt.

In het licht van de bestaande rechtspraak is de rechter van oordeel dat bij een interne kerkelijke aangelegenheid voor de civiele rechter een beperkte rol is weggelegd. De rechter kan slechts toetsen of sprake is van strijd met de wet, van strijd met de eigen regels (lees: o.a. de Kerkorde) en of de interne procedure met voldoende waarborgen - waarvan de fundamentele beginselen van procesrecht deel uit maken - is omkleed.

In een interview in het weekblad Visie van de Evangelische Omroep (EO), gaat mr. Vergunst, rechter in Zutphen, kort in op deze zaak. Hij is van mening dat de interne rechtsgang binnen de Gereformeerde Gemeenten niet voldoet aan een aantal elementaire eisen en pleit voor onafhankelijke rechtspraak.

Zo hekelt hij het hoge ons kent ons- gehalte binnen zijn kerkverband (mr. Vergunst is lid van de Gereformeerde Gemeente) en vindt het geen goede zaak dat de interne rechtspraak in handen is van ambtsdragers.

Hoe verhoudt zich e.e.a. tot het onderwerp van deze paragraaf, namelijk of de rechtsverhouding tussen predikant en gemeente terecht niet als arbeidsovereenkomst wordt beschouwd?

In artikel 7:610 BW is een definitie opgenomen van de arbeidsovereenkomst. Het in de rechtspraak en literatuur meest onder vuur liggende element is het element van de gezagsverhouding, ook wel het in dienst van- vereiste genoemd (ook wel o.a. de instructiebevoegdheid genoemd).16

Binnen de kerken is van oudsher aangevoerd dat, door het ontbreken van een gezagsverhouding dan wel instructiebevoegdheid, geen sprake kon zijn van een arbeidsovereenkomst tussen predikant en gemeente.

De kerken vonden en vinden dat met name de eigenheid van de werkzaamheden van de predikant, o.a. tot uitdrukking komend in het feit dat hij mogelijk tucht moet uitoefenen over gemeenteleden (en dus ook over leden van de kerkenraad), een struikelblok vormt om te kunnen spreken van een gezagsverhouding.17

In de literatuur en de rechtspraak is echter de laatste jaren een ontwikkeling zichtbaar die het element van de gezagsverhouding en dan meer specifiek de instructiebevoegdheid anders heeft ingekleurd. Deze ontwikkeling is ook aan de kerken niet voorbijgegaan, zo blijkt uit verschillende uitspraken.18

In het kerkrecht en het civiele recht komen dan ook, mede als gevolg van de hierboven genoemde ontwikkeling ter zake het element gezagsverhouding - de facto en de jure - twee geheel verschillende visies tot uitdrukking als het gaat om de vraag hoe de overeenkomst tussen predikant en gemeente moet worden beoordeeld.

Is sprake van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in de wet (artikel 7:610 BW) of van een overeenkomst sui generis?

De problematiek die zich dan ook onmiddellijk doet gevoelen, is die over de situatie wanneer beide visies tot verschillende kwalificaties leiden: een overeenkomst sui generis dan wel een arbeidsovereenkomst of wellicht zelfs een overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 7:400 e.v. BW.

Welke regeling heeft dan voorrang en in die lijn, hoe moet artikel 2:2 lid2 BW worden geïnterpreteerd waar staat: voor zover dit niet in strijd is met de wet?

Uit de hierboven genoemde wetsbepaling (artikel 2:2 BW) zijn een aantal conclusies te trekken:

1. Het staat de kerken vrij hun organisatie zodanig vorm te geven en in te richten, zoals het naar de visie van het kerkgenootschap goed is/dunkt. Hieruit vloeit voort, dat het de kerken vrij staat de rechtspositie van de predikant te regelen op geheel eigen wijze;

2. Indien in de eigen regeling dan wel statuut voor sommige aangelegenheden geen regeling is getroffen, kunnen (aanvullende) regels, indien gewenst, uit het burgerlijk recht worden toegepast;

3. De bevoegdheid van de kerken hun eigen regels te stellen, wordt begrensd door de dwingendrechtelijke bepalingen in het civiele recht.

Hieruit vloeit voort dat het van evident belang is de vraag te beantwoorden of de bepalingen van de “eigen regeling” moet wijken voor de regels van het privaatrecht en dan meer specifiek de regels van het arbeidsrecht. De verhouding tussen predikant en zijn gemeente is dan ook tweeledig. Enerzijds heeft het kerkgenootschap de vrijheid de rechtspositie in te vullen op eigen wijze, anderzijds zien we een doorwerking van het civiele recht in de kerkelijke verhoudingen, welke kan leiden tot het opzijzetten van de eigen regels.

Zo heeft de Protestantse Kerk in Nederland (PKN)19 uit principieel oogpunt ervoor gekozen de predikanten niet in loondienst te nemen. Een gezagsverhouding tussen de predikant en zijn kerkenraad is volgens de PKN in strijd met haar visie en het ambt van de predikant en in strijd met het principe van gelijkwaardigheid van de ambten van ouderling, diaken en predikant. Zoals eerder gememoreerd vormen zij samen de kerkenraad.

Wanneer de predikant in dienst zou komen van de kerkenraad, zou dat betekenen dat de andere ambten gezag over hem uitoefenen, zo is de PKN van mening.20 Ook de andere, kleinere kerkverbanden als de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland en de Gereformeerde Gemeenten volgen deze lijn.

Is ook een andere lijn te ontdekken? In zowel de literatuur als in de rechtspraak zijn andere gedachtelijnen te ontdekken.21

In andere (veelal kleinere) kerkgenootschappen als de Baptistengemeenten en De Evangelische Broedergemeente(n) zijn gevallen bekend waarin voorgangers werkzaam zijn op grond van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 BW.

Ik ben van mening dat er (steekhoudende) argumenten zijn te ontdekken om het standpunt te verdedigen dat tussen predikant en gemeente een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 BW kan bestaan.

Zo betoogde ik eerder (o.a. in mijn doctoraalscriptie en artikelen in verschillende bladen nadien)22 dat het argument van de tucht naar mijn mening niet toereikend is en dat de rechtsverhouding tussen gemeente (kerkenraad) en predikant reeds in de aard van de werkzaamheden en de inbedding in de arbeidsorganisatie anno 2018, in mijn visie voldoet aan de dwingendrechtelijke definitie van de arbeidsovereenkomst ex artikel 7:610 BW.

In de zaak CGK Zeewolde - ds. Den Boer (voormalig predikant van de CGK), werd tegen het vonnis van de Rechtbank Zwolle door beide partijen hoger beroep ingesteld bij het Hof Arnhem - Leeuwarden en later cassatieberoep bij de Hoge Raad (door ds. Den Boer). Helaas kwam zowel het Hof als de Hoge Raad niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vraag of sprake was van een arbeidsovereenkomst, zoals die door de kantonrechter in 2005 met ja was beantwoord.

Naar mijn mening viel het te betreuren dat deze (specifieke) rechtsvraag nog immer (tot dat moment) niet (integraal) werd beantwoord.

Tot begin 2018 het Gerechtshof Arnhem – Leeuwarden uitspraak deed in de zaak tussen de predikant van de Nederlands Gereformeerde Kerk (NGK) en de Nederlands Gereformeerde Kerk Hattem.

In rechtsoverweging 5.9. komt het Hof tot een, naar mijn mening (zeer) heldere analyse van de rechtsvraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 BW dan wel sprake is van een overeenkomst sui generis, of wellicht een overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 7: 400 e.v. BW.

Ik citeer een aantal gedeelten uit deze rechtsoverweging van het Hof:

“Wil sprake zijn van een arbeidsovereenkomst dan zal moeten zijn voldaan aan de elementen die de definitie van de arbeidsovereenkomst blijkens deze bepaling bevat: (i) arbeid, (ii) loon, (iii) gedurende zekere tijd en (iv) een gezagsverhouding”.

“Voorts beschikt (de kerkenraad namens) de NGK Hattem ingeval van een aan de gemeente onwelgevallig functioneren van de appellant (de predikant, PR) over de bevoegdheid tot ontslag (en wel op grond van artikel 10 van de AKS: Akkoord voor Kerkelijk Samenleven van de Nederlands Gereformeerde Kerken, PR), zij het met voorafgaande goedkeuring van de Regiovergadering als bedoeld in artikel 10.4 van de WAP-richtlijn: Richtlijnen voor de voorwaarden behorende bij de verbintenis tussen gemeente en predikant ten behoeve van de vervulling van het predikantsambt, PR)”.

“Zelfs indien de appellant (de predikant, PR) ter zake van godsdienstige aspecten van zijn taak niet aan de instructies van de Kerkenraad onderworpen zou zijn geweest en, zoals de Kerkenraad door verwijzing naar de preambule en artikel 1 van de WAP -Richtlijn naar het hof begrijpt aanvoert, in zoverre een zelfstandige positie zou hebben gehad, sluit dat niet uit dat met betrekking tot de overige aspecten van de contractuele verhouding sprake was van een gezagsverhouding die een van de kernmerken vormt van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 BW”. 23

In deze zaak komt naar mijn mening fraai tot uitdrukking, hetgeen al in meerdere uitspraken als een rode draad is geweven, wanneer het gaat om de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in de wet:

Voor de vraag of een rechtsverhouding moet worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst is bepalend (i) wat partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond, (ii) mede in aanmerking genomen de wijze waarop zij feitelijk uitvoering aan de overeenkomst heeft gegeven.

Het Hof sluit de rechtsoverweging af met, en ik citeer:

“Nu de contractuele verhouding tussen appellant (de predikant, PR) en de NGK Hattem, zoals uit het voorgaande blijkt, de elementen die de definitie van de arbeidsovereenkomst blijkens artikel 7:610 BW bevat in zich droeg, zal het Hof ervan uitgaan dat deze in zoverre het karakter had van een arbeidsovereenkomst”.

Een, zo lijkt het baanbrekende uitspraak. Naar ik begrepen heb, is inmiddels cassatieberoep ingesteld bij de Hoge Raad. Het einde is dus nog niet in zicht……

III Enkele voorlopige conclusies

In de afgelopen tientallen jaren is er gediscussieerd over de vraag of de rechtsverhouding van een predikant en zijn gemeente valt te kwalificeren als arbeidsovereenkomst in de zin van de wet.

Sinds het arrest van de Hoge Raad in 1991 in de zaak tussen de Christelijke Gereformeerde Kerk in Den Bosch en de voormalige predikant ds. Joh. Kruis, zijn verschillende “gevallen” aan de (hoogste) rechter voorgelegd.

In een aantal gevallen bleek dat de rechter van mening was dat wel sprake is van een arbeidsovereenkomst ex artikel 7:610 BW, terwijl in de meerderheid van de gevallen de rechter tot de vaststelling kwam dat de rechtsverhouding was te kwalificeren als een overeenkomst van eigen aard, ook wel de overeenkomst sui generis genoemd.

Bij de beoordeling van de vraag op welke gronden tot deze conclusie werd gekomen, bleek het element van de gezagsverhouding een prominente plaats in te nemen. Sinds de invoering van de Wet op de arbeidsovereenkomst van 1907 (thans titel 10 boek 7 BW) heeft het gezagselement in veel rechtszaken een belangrijke rol gespeeld.

In de loop van de twintigste eeuw heeft de literatuur en de jurisprudentie een onderscheid gemaakt tussen een tweetal gezagsbegrippen, te weten een formeel en een materieel gezagsbegrip.

Terwijl het aanvankelijk belangrijk was dat een werkgever instructies kon geven (het materieel gezagsbegrip), bleek later ook het formeel gezagsbegrip een prominente plaats te krijgen: of bijv. afspraken zijn gemaakt over loon, het aantal vakantiedagen en de arbeidstijden en omstandigheden.

De Hoge Raad heeft zich in zijn inmiddels befaamde arrest Groen/Schoevers uit 199724 hierover (voor het eerst) uitgelaten.

Nu in latere uitspraken het materiële gezagsbegrip sec niet meer nodig – lijkt te zijn - om een arbeidsrechtelijke verhouding aan te nemen - een formele gezagsverhouding is al voldoende - lijkt de weg open om aan te nemen dat de rechtsverhouding tussen predikant en gemeente wel degelijk kan worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst ex artikel 7:610 BW. Zo ook het Hof Arnhem – Leeuwarden in het hiervoor kort uitgelegde arrest van januari 2018.

Een ander van belang zijnd element in het discours over de kwalificatie van de rechtsverhouding tussen predikant en gemeente is de partijbedoeling. Wat hebben beide partijen bedoeld bij het sluiten van een arbeidsovereenkomst? Hebben zij bedoeld juist niet een arbeidsovereenkomst te sluiten, maar een overeenkomst sui generis? Om die reden vangen de meeste beroepsbrieven aan met de vaststelling dat, wanneer een beroepen predikant het beroep van gemeente X aanneemt, geen arbeidsovereenkomst in de zin van de wet tot stand komt, maar een overeenkomst van eigen aard.

Ondanks deze, zo lijkt het “beschermingsmuur tegen het doen ontstaan van een arbeidsovereenkomst”, is het Hof Arnhem – Leeuwarden (toch) van mening dat sprake – kan – zijn van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in de wet.

Het unieke van de rechtsverhouding tussen predikant en gemeente, zo vinden vele kerkrechtjuristen en deskundigen, blokkeert als het ware de kwalificatie van arbeidsovereenkomst.

De vraag is echter: hoe verhoudt zich dan het dwingendrechtelijke karakter van artikel 7:610 BW met de partijbedoeling?

Naar mijn mening is de receptie van het dwingendrechtelijke karakter van vele terreinen van het arbeidsrecht in het kerkrecht (juist) de reden waarom nauwelijks nog juridisch – inhoudelijke argumenten zijn te geven de rechtsverhouding tussen predikant en gemeente niet als arbeidsovereenkomst aan te duiden.

Vele kerkgenootschappen hebben voor predikanten die bijv. arbeidsongeschikt zijn regelingen getroffen die (sterk) lijken op de regelingen vanuit het sociaal zekerheidsrecht en hebben voor predikanten die worden losgemaakt dan wel uit het ambt zijn gezet, (financiële) regelingen opgesteld, gebaseerd op de regels van het arbeidsrecht, meer specifiek het sociaal zekerheidsrecht. Tot slot merk ik op dat in landen om ons heen, te denken valt aan België en Duitsland, predikanten in dienst zijn van (I) de Staat of (II) de kerk. Ook hier hebben overwegingen van principiële aard plaats gemaakt voor meer praktische overwegingen vanuit het arbeidsrecht.

Het blijft een zeer boeiend en actueel onderwerp. Hartelijk dank voor uw aandacht.

Mr. Peter Raven is zelfstandig bedrijfsjurist en promovendus aan de VU in Amsterdam


1 In dit artikel worden de begrippen predikant, voorganger en geestelijke door elkaar gebruikt. Waar gesproken wordt over hem, dient ook haar te worden begrepen.

2 Zie o.a. mr. P. Raven, doctoraalscriptie OUN 2006, mr. dr. P. Pel, dissertatie Geestelijken in het recht uit 2013 en mr. Betty Osinga, doctoraalscriptie OUN 2008, als ook prof. mr. dr. Fokke Oldenhuis in De rechtspositie van de predikant; kanttekeningen bij Hof Arnhem 19 januari 2010, Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie, nr. 6849, pagina 545-548.

3 O.a. T. Koopmans, de begrippen werkman, arbeider en werknemer, Alphen a/d Rijn: Samson 1962, p.150.

4 Zie voor de definitie van het begrip arbeidsovereenkomst: artikel 7:610 BW.

5 Drs. L.C. van Drimmelen, in Kerk en Recht: Typen van Kerkelijke Organisaties, p.201 e.v..

6 Een tweetal “fraaie” voorbeelden: Hoge Raad 14 juni 1991, in de zaak CGK Den Bosch/Kruis en Rechtbank Zwolle, sector kanton, locatie Lelystad, 2 februari 2015 in de zaak CGK Zeewolde/Den Boer.

7 In het museum Hof van Holland in Dordrecht is een fraaie tentoonstelling te zien over het ontstaan van deze Dordtse kerkorde en de synode van 1618-169.

8 Dr. T. Breukelaar in Trouw van 1 december 1999.

9 Zie o.a. de doctoraalscriptie van mr. (B)etty Osinga, november 2008, Dominee in dienst.

10 Oldenhuis e.a. 2007, p.8.

11 HR 14 juni 1991, NJ 1992, 173 (Kruis/CGK ‘s – Hertogenbosch).

12 Zie proefschrift van mr. dr. P. Pel uit 2013: Geestelijken in het recht.

13 Het betrof hier een zaak aangespannen door een Hongaarse predikant die, als gevolg van een kerkelijke tuchtmaatregel op 1 mei 2006 uit zijn ambt was gezet.

14 W.o. prof. mr. dr. F. Oldenhuis en mr. dr. P. Pel, in Nederlands Dagblad en Reformatorisch Dagblad van 15 september 2017.

15 ECLI:NL: RBZWB: 2017:2704.

16 In de wet zijn een viertal elementen te ontdekken (i) loon, (ii) gezagsverhouding, (iii) gedurende een bepaalde periode en (iv) het zgn. intuitu personae, het verrichten van (persoonlijke) arbeid.

17 In die zin ook HR 14 juni 1991, NJ 1992,173 (de zaak CGK Den Bosch/Kruis).

18 Zie o.a. Rechtbank Zwolle, sector kanton, 2 februari 2005, LJN: AS 6771, EHRM 14 september 2017 Nagy – Hongarije; Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2018, AR 2018/704 en Gerechtshof ‘s – Gravenhage, 2018, AR 2018/423.

19 In Nederland het grootse protestantse kerkgenootschap met ca. 1.970.000 leden (anno 2016).

20 Zie ook mr. B. Oostinga in haar doctoraalscriptie OUN van 2008.

21 Zie o.a. doctoraalscriptie E.M. Jansen, VU 2014 met hierin een fraai overzicht van rechtspraak en literatuur op dit punt.

22 Doctoraalscriptie 2006 en latere artikelen van mijn hand.

23 Zie ook HR 17 juni 1994, ECLI:NL:HR:1994: ZC 1397, NJ 1994, 757.

24 HR 14 november 1997, NJ 1998, 149.

Dit artikel werd u aangeboden door: Christelijk Gereformeerde Kerken

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 2019

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's

De predikant als werknemer, niet alleen een boeiend onderwerp, maar ook (zeer) actueel

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 2019

Ambtelijk Contact | 20 Pagina's