Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE TWEEDE KAMER

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE TWEEDE KAMER

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dinsdag 18 December kwam de nota der Regeering in behandeling. Daar de Minister van Overzeesche Gebieden met het oog op het bezoek van Dr. H. J. van Mook, den vertegenwoordiger der Regeerir.g in Indië, niet in de Kamer aanwezig kon zijn, werd, in afwijking van het bepaalde, hoofdstuk VIII, dat over loon-en prijspolitiek handelt, het eerst in behandeling genomen. Verschillende sprekers voerden daarbij over het algemeen kort het woord. Wij kunnen daarop thans 'Tit allerlei oorzaak niet nader ingaan, doch hopen denkelijk wel gelegenheid te vinden, om zulks binnenkort alsnog te doen. Wii laten thans de rede volgen, welke Ds. Zandt bij deze gelegenheid in de vergadering van Dinsdag 18 December uitsprak.

Ds. Zandt sprak dan als volgt: Mijnheer de Voorzitter. Laat ik enkele korte opmerkingen over dit hoofdstuk van de Regeeringsnota, hetwelk over loon-en prijspolitiek handeft, mogen maken.

Ik wil beginnen met de Regeering er voor te prijzen, dat zij in haar uiteenzetting de voorzichtigheid in acht genomen heeft. Al te gewaagSe voorspellingen, al te klinkende beloften heeft zij doorgaans niet gedaan. Zij is er zich ten volle van bewust geweest, dat zij voor een hoogst zware taak geplaatst staat. Zij heeft bovendien ruiterlijk en openlijk erkend, dat zij het probleem niet gans'ch en al in de hand had. Zij heeft verklaard, dat zij in dezen te zeer afhankelijk was van buitenlandsche invloeden, valuta en nog zoovele andere zaken en wij zouden daaraan toe willen voegen: bovenal afhankelijk van een ondoorgrondelijk en onnaspeurlijk Godsbestuur. Dientengevolge hebben zich in den loop der historie meermalen snelle en algeheele veranderingen voorgedaan. Soms hadden als 't ware heele revoluties plaats op het gebied van de prijzen. Om er enkele te noemen: zoo werden in het voorjaar van 1877 nog onder grooten kooplust landerijen verkocht voor ƒ 3000 per hectare, terwijl in het najaar van dat zelfde jaar die zelfde landerijen voor de som van omstreeks ƒ 1000 nauwelijks een kooper vonden. Zulk een sprekende ommekeer in de prijzen had nog maar kort geleden, omstreeks het jaar 1930, plaats. En nu laat het zich niet aanzien, dat zulk een ommekeer spoedig op handen is. Integendeel, indien wij acht geven op hetgeen er zoowel in Amerika als in Europa plaats grijpt, is, al willen wij op dit gebied geenerlei voorspelling doen, zulks voorshands nog niet te wachten.

Ten aanzien van Amerika bestaat er door de veelvuldige stakingen voorloopig althans meer' kans op stijging dan op daling der prijzen. En Avat Europa betreft, ook daar zijn er op het oogenblik geen symptomen aanwezig, die wijzen op een algemeene belangrijke prijsdaling. In Hongarije bij voorbeeld zijn de loonen in luttele maanden met 250 pet. gestegen en de prijzen niet minder dan met tienmaal zooveel, zoodat een arbeiders er drie maanden moet arbeiden om een paar schoenen te kunnen koopen. Deze gegevens zijn aan een blad ontleend, dat in den regel er blijk van geeft goed op de hoogte te zijn met zakelijke en financieele aangelegenheden. In een ander nummer van dat zelfde blad wordt met cijfers aangetoond, dat de prijzen in België ook nog maar steeds in stijgende richting gaan. Daar is een gevaar aan verbonden, niet het minst voor elk, die niet rijk in zijn financiën zit, ook voor den arbeider en diens gezin.

Ongetwijfeld is de arbeider zijn loon waard, maar hij heeft, evenals elk ander mensch, ten slotte ook aan geld, dat weinig koopkracht in zich heeft, niet veel. Ik ben mij ten volle bewust, dat de Regeering voor een zeer moeilijk probleem staat, maar zij legge het er toch zooveel in haar vermogen is op toe, dat het niet den weg der inflatie opgaat. Ik herinner mij nog altijd levendig een gesprek, dat ik op een avond eens in Duitschland met een bejaarden arbeider heb gehad, die de inflatie daar had meegemaakt en mij in zijn welsprekenden eenvoud vertelde, wat hij al aan ellende met zijn gezin in die dagen had medegemaakt, een verhaal, dat mij door merg en been ging, dat mij feitelijk dien avond alle genot ontnam en dat mij tot op den dag van heden als onvergefelijk is bijgebleven.

De Regeering stelt zich voor de loonen, inzonderheid mede dodr het optreden van Rijksbemiddelaars, te kunnen regelen. Deze regeling is dan een gevolg van den nood der tijden. Als zoodanig zullen wij ons er niet tegen verzetten, al willen wij met nadruk er bij verklaren, dat wij ons de volle vrijheid voorbehouden ter zake van ons uiteindelijk oordeel over deze quaestie. Wel kunnen wij nu al met volle zekerheid zeggen, dat een regeling van boven af ons uit den aard der zaak weinig bekoort en dat wij een Staatsalmacht, die zich met alles en nog wat bemoeit, verre van bewonderen. Integendeel. Wij moeten ons verzetten tegen die Staatsalbemoeienis, die zich driestweg vergrijpt aan de rechten en vrijheden der burgers.

Doch in geval van nood, zooals het thans is, zullen wij het voorloopig aanzien. Alleen willen wij opmerken, dat de Rijksbemiddelaars toch wel over een enorme zakelijke kennis en een groote mate van objectiviteit zullen moeten beschikken, indien zij hun taak naar bchooren zullen vervullen.

Er dient ons inziens vooral naar gestreefd te worden, dat bij gelijken arbeid gelijke loonen worden betaald en dat het platteland bij de stedeji en ook de steden niet bij het platteland ten achter gesteld worden.

Bovendien moeten door den D.U.W. (Dienst tot Uitvoering van Werken) niet zulke loonen worden uitbetaald, dat de arbeiders in het vrije bedrijf daarbij achteruitgezet worden. De geachte afgevaardigde de heer Bierema heeft daar vanmiddag, en ik meen ook andere sprekers, te recht op gewezen.

Vooral zorge dó Regeering er bij de loon-en prijspolitiek voor, dat zij het algemeen belang niet uit het oog verlieze. Ik betreur het dan ook, dat in dit hoofdstuk van de Nota geen melding gemaakt is van zoo vele kleine spaarders, kleine renteniers en meer van dergelijke lieden. Velen hunner hebben hard gewerkt en ef immer een eer in gesteld om voor zich en hun gezin te kunnen zorgen, omdat zij, zooals zij zeiden, als men hun daarnaar vroeg, eerlijk door de wereld wilden komen en niemand lastig wilden vallen. Deze nijvere in veler opzicht achtenswaardige lieden komen wel zeer in het gedrang. Zij zijn door-de prijsstijging al leelijk in het gedrang gekomen. Zij moeten door voortdurende prijsstijging toch niet, wat zij nimmer gewild hebben, tot armlastigen gemaakt worden. Ook zou de financieele last, die op den Staat zou komen te drukken, daardoor maar des te zwaarder worden.

De Regeering stelt zich voor, dat er eenige prijsverlaging zal komen — wat nog de groote vraag is.

Zoo ver de Regeering het in haar handen heeft, spanne zij daartoe haar krachten in, dat de prijsverhoogingen en ook de prijsverlagingen niet met al te groote sprongen en schokken gepaard gaan. Dit toch brengt zoowel in het zakenleven, alsook in het leven der particulieren menigwerf bittere ellende, ja, verwekt soms een catastrophe met al de jammerlijke gevolgen van dien.

Wat hier vanmiddag over de winstmarge gezegd is — deze kan zeker te groot zijn, maar ook te klein, zoodat menige kleine winkelier of zakenman er de dupe van wordt. In hun kringen klaagt men er nu over, dat hun winstmarge hun het doen van zaken bijna onmogelijk maakt. Vergeleken met andere bedrijven, waarin de winstmarge veel hooger is, is dit een groote onbillijkheid.

En dan nog een factor, die in deze quaeStie van 't grootste gewicht is. De wetten der Regeering dienen bij het volk steun te vinden. Daarmede is het niet gesteld, gelijk het behoort. Het naakte eigenbelano, de groote gulzigheid en de geldgierigheid spelen in ons volksleven een groote rol. Dit moesi niet alzoo zijn.

- Ik ga eindigen — in de week wensch ik geen andere taal te spreken dan des Zondags — met nadrukkelijk vast te stellen, dat het voor het welzijn van ons land van het grootste belang is, dat ons volk de zoo onverdiende weldaden Gods, ons zoo kennelijk in de bevrijding des lands en in de uitredding in den hongersnood betoond, niet onopgemerkt en ondankbaar voorbij zal laten gaan, dat onder ons midden de oprechte vreeze Gods zal wonen en dat de naastenliefde en de liefde tot het vaderland en het algemeen welzijn betracht zullen worden. Moge dit het geval zijn, dan zal de taak der Regeering zooveel aangenamer en gemakkelijker zijn en dan zullen wij niet zooveel onrecht, wetsovertreding en allerlei kwade praktijken aanschouwen als nu maar al te vaak voorkomen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 december 1945

De Banier | 4 Pagina's

DE TWEEDE KAMER

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 december 1945

De Banier | 4 Pagina's