Stichtelijke overdenking
En Jozef werden twee zonen geboren, eer er een jaar des hongers aankwam, die AsnatH de docbter van Potifera, overste van On, hem baarde, enz. Gen. 41 : 50—52.
God had Jozef in het land zijner vreemdelingschap tot hooge eer verheven. Onderkoning van Egypte was hij geworden, een groote plaats dus had hij ontvangen onder het Voorzienig bestuur des Heeren Beeren. Daarenboven had de Heere hem een eigen huis gegeven: een eigen vrouw. En dat is wat dit tödelijke leven betreft een groote Zegen; ja wel een vaji de grootste zegeningen die ons hier verleend kan worden. Nauwer en inniger band is er toch niet in 't natuurlijke leven, wanneer we een gelukkig huwelijksleven hebben, 't Is nooit genoeg te waardeeren, daar wij toch krachtenis onzen diepen val, niets anders dan verwoesting ea ellende op de wereld gebracht b-eibben. iEm nog grooter voorrecht is het wanneer ons huwe- Jijksleven gezegend wordt met kinderen.
Sommigen beschouwen kinderen als een vloek, doch Gods Woord zegt, dat zij een erfdeel des Heeren zijn, en een belooüing. Ook aan Jozef zijn twee zonen geboren, en als uit Gods Hand heeft hij ze ontvangen. Jozef heeft zelf namen aan die kinderen gegeven, en dat wél Hebreeuwsche namen. Jozef haü vele zorgen wat betrof het Staatkundige leven, toch ging hij niet geheel op in .Zijn aardsche roeping, zijn taak als huisvader verwaarloosde hy niet. Ooik daarin was Jozef een navolgenswaardig voorbeeld. Wt3 zijn zoo geneigd op te gaan in lenzen arbeid, dat zeer noodzakelijke zaken op den achtergiond komen, die toch vöh zeer veel belang zijn. Het is een voorrecht, wanneer wij het eene mogen behartigen, doch pok het andere niet verwaarloozen.
Jozef gaf zijn kinderen geen Egyptische, maar Hebreeuw.sche namen. Jozefs taak lag wel in Egypte, maar mieit zijn hart 'Vas hy in het land Zijner vaderen; in het land dat God aan heia beloofd had. 'De God zijner vaderen was ook zijn God, en Dien God wenisohite hij niet te verloochenen, maar te belijden ook in dat land der duisternis.
De voorspoed naar de wereld, had hem niet van God afgevoerd, integendeel God had hem bewaard bij de waarheid, O zoo menigeen, die uit het huis zijner ouders weggaat, en in de vreemde dwaalt, wordt meegeslieiept op hctt pad dat ten verderve voert. Hoe menigeen breekt met Crod en Zijn gebod, en schaamt zich om voor de naam en zaak des Heeren uit te komen. Droeve voorbeelden zijn daarvan ook in de tijden die wij thans beleven. Dat al maar meer van God afwijken, en losser worden van Zijn Woord en inzettingen.
En daarenboven in de naamgeving van die twee kinderen krijgen wij in te blikken in het verborgen zieleleven van Jozef, De eerstgeborene werd genoemd: jManasse". Want zeide ihij: God heeft mij doen vergeten al mijn moeite, en hei gansche huis mijns vaders." Zwaar en diep was de weg geweest die God voor Jozef had geopend. 't Was een weg geweest, die hem weiel had doen zuchten gelgk de kerk klaagt in Jes. 40 : 27. „Mijn weg is voor den Heere verborgen en mijn recht gaat voor mijn God voorbij.'" O wie zal het uitdrukken, wat het geweest is, verstooten te zijn uit het huis zijns vaders. Onder welk een leed heeft hij vele jaren gebogen moeten gaan over de aarde, en zuchten in de gevangenis. Zeker .'t zal ook wel eens In zijn hart geweest zijn: Gij aanschouwt de moeite en het verdriet, opdat men heit in Uwe hand geve God laat zich niet onbetuigd aan Zijn volk in de wegen van druk en kruis. Zijn ondersteuningen worden dat volk niet onthouden. O neen. God giaat met Zijn volk de diepte in. Hij bewaart hen voor bezwijken. Zij worden gesterkt door de armen van den Machtige Jacobs. Hij verlaat de Zijnen nooit. In alle benauwdheden is Christus met hen benauwd, en Dien Engel des aangezichts verlost hen. Maar om nu al dat Jeed al die moeite te doen vergeten, en het gansche huis zijns vaders, moest „Manasse" geboren worden. Wat die uitdrukking nu beleekent? God heeft het zóó met mij gemaakt dat ik Hem nu in al Zijne wijze wegen, die Hij met mij gehouden heeft, hoe smartelijk zij ook waren, prijs en aanbid. God heeft vele raadsels opgelost. O een mensen kan soms in diepe wegen waarin God ons leidt, wel eens neergezet worden, dat hij zijn mond tegen den Allerhoogste niet mieer open doen kan, maar dat het toch innerlijk nog niet opgelost is. Dan moet er nog iets anders plaats hebben. Wanneer God het licht laat opgaan oveï Zijn handelingen, en het doel Gods wordt verklaard, dan wordt het anders. Dan wordt 't Heilig zijn o God Uw wegen Niemand kan U spreken
tegen. Dan wordt men zelf verblijd met de wieigen Gods, dan verlustigt men er zich in. Dan zou men er ook niets van af willen hebben, doch dat is alles aanbiddelijk en groot.
En dat komt nog meer uit te de naamgeving van den tweeden zoon, die genoemd werd: „Efraira". Want zeide hij: „God heeft mij doen passen in het land mijner verdrukking." E- fraim beteekent eigenlijk: „dubbele vruchtbaarheid". Dus niet alleen had Jozef doen vergeten, alles wat achter hem lag, maar hij was van den hemel beweldadigd geworden, dal God hem had doen wassen.
Hij had wel van verdriet kunnen heengaan, gestorven in de vijandschap en onvereenigdheid met Gods wegen. O wat is de mensch ook na ontvangene genade als God hem overgeeft aan zichzelf. We moeten nergens banger voor zijn dan voor ons zelf. Naomi was in Moab haar man verloren, en haar twee zoons had zij daar moeten begraven, en in de poort van Bethlehem zei zij tot de vrouwen: „Noem mij niet meer Naomi, maar Mara, want de Heere heeft mij groote bitterheid aangedaan. En geliefden, wanneer ge op dat oogenblik gevraagd had, of ze nog ooit blij zou zijn dan had ze wel gezegd: N«en nooit meer!" Toch is het nog eens gebeurd. Wanneer dan? Toen Ruth trouwde, maar nog veel meer toen zij met „Obed" op haar schoot zat. En die wtigen zijn Gods kinderen mei vreemd. Zoo ook hier. God had Jozef doen wassen. . Die verdrukkingen waren niet onvruchtbaar in hem geweest Hij was getrouwd in Eigypte, maar ook twee kinderen gekregen. God had hem innerlijk oefeningen gegeven, die tot lof en heerlijkheid Gods waren, maar ook tot profijt van zijn ziel. O wat een voorrecht, als wij geen vreemdeling zijn, van wat hier wordt opgelost Onderzoeik het toch tusschen God en uwe ziel of ge er kennis aan hebt. Wij zijn krachtens Adam's val ballingen op de wereld.
Wy zijn uit het Paradys gevlucht, en nu zwierven wij maar over de wereld. O wat is het noodzakelijk en onmisbaar voor ons eigen ziel het te leeren: God zoekt het weggedrevene. Of wy vroom of goddeloos zyn, belijder der waarheid, of verzaker van de waarheid, wy liggen buiten God, en moeten van God opgezocht worden, zal het wel zijn voor de eeuwigheid. God baande in Christus een weg met behoud van Zijn eeuwige deugden; een weg dat bet nog kan. Dat wy nog met God verzoend en bevredigd kunnen worden.
O stel toch niet uit. Straks is ons teven ook ten einde. Bedenk toch jong en oud, wat tot uw eeuwige vrede is dienende. God mocht uw oogen nog openen eer het voor eeuwig te laat is. Het mocht eens waar worden voor uw eigen hart, wat het inhoudt om God kwyt te zyn; tegen God gezondigd te hebben, en buiten Zyn gemeenschap te liggen. Dien Middelaar mocht geopenbaard worden van den h«mel. Die als waarachtig Goa, en waarachtig rechtvaardig Mensch tusschen God en den zondaar staat, om te verzoenen en te vereenigen.
In de ontdekking van Hem, en in de toepassing van zyn verworven heil, zouden wy kunnen vergeten alle moeite en verdriet. Hy brengt weer tot God terug. En in die gemeenschap is vervulling, vrede, en blydschap door den Heiligen Geest.
Maar dan ook beweldadigd te worden, om op te wassen in de kennis en in de genade van den Heere Jezus Christus. O om vruchtbaar te zijn en yverig in goede werken, geoefend in den weg der heiligmaking door de kracht van Christus. En dat wordt uitgeleefd in een weg, waarin bevestigd wordt: , , Hij moet wassen, en ik minder worden. Volk des Heeren, wat een weldaad om getrouwd te zijn, en dan twee zulke kinderen te mogen ontvangen.
Dan komt ook de tijd nog dat Efraim gezet wordt voor Manasse. Wij moeten eindigen, doch de God aller genade geve er ons vele oefeningen in tot vernedering van onszelf, maar ook tot verhooging van zijn driemaal heiligen Naam. 't Is alles voor de wyzen en verstandigen verborgen, maar 't wordt den kinderkens geopenbaard. Ja, Vader, alzoo is geweest heit welbehagen voor U.
R.
Ds. L.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 januari 1946
De Banier | 4 Pagina's