Begrooting van Oorlog
Rede van Ds. Zandi
Bij de behandeling van bovengenoemde begrooting bracht ds. Zandt onderscheidene onderwerpen ter sprake. Hij wees daarbij op de plicht van de Overheid, haar" van Godswege opgelegd, om ook met de wapenen haar land en onderdanen zoowel tegen den buitenlandschen vijand als den inlandschen geweldpleger te beschermen. Een plicht, welke in het verleden maar al te jammerlijk verzaakt is geworden. Hij keerde zich scherp tegen de opvatting van den Minister, die notabene onze soldaten waar ook ter wereld, ten believe van de Organisatie der Vereenigde Naties wil inzetten. Hij brak een lans voor een goede pensionneering en verzorging van de oud-gepensionneerden en oorlogsslachtoffers, daarbij zich krachtig keerende tegen het feit, dat er thans ook weder tonnen gouds voor de zooeven genoemde Organisatie nutteloos worden verkwist.
Nadat hij nog tal van andere punten besproken had, bracht hij nogmaals de vaccinatie en de daarbij uitgeoefende dwang te berde. De lezer neme thans kennis van de xede, welke ds. Zandt bij deze gelegenheid hield. Hij sprak dan als volgt: Mijnheer de Voorzitter! Tot degenen, die in het verleden jaar op jaar in deze Kamer
voor een deugdelijke weermacht
gepleit hebben, behooren de afgevaardigden der Staatkundig-Gereformeerde Partij. Zij deden dit uit de vaste overtuiging, dat de Overheid van Godswege het zwaard is toebetrouwd om haar onderdanen zoowel tegenover den inlandschen geweldpleger alsook tegenover den buitenlandschen vijand te beschermen. Deswege werden zij weleer meermalen voor militairisten uitgekreten. Het was in dien tijd, waarin de leuzen ontwapenng, zelfs die van nationale ontv/apening, veel opgeld deden. De vrijzinnig-democraten en de socialisten stemden toentertijd geregeld jaarlijks tegen de oorlogsbegrooting. Sinds die dagen is er wel heel wat veranderd. De leuzen der ontwapening zijn geheel verstomd. Zelfs het smalende en zeer krenkende woord
militairist
hoort men thans niet meer noemen. Dit wijst uit, hoe ongestadig en veranderlijk de humanistische levensbeschouwing is. Zij wisselt met de jaren. Dit toont tevens aan hoe vast en welgefundeerd die beginselen zijn, welke gegrond zijn op het eeuwig blijvetfd Woord van God. De geachte afgevaardigde de heer Palar heeft nog maar kort geleden hier in de Kamer opgemerkt, dat men zich in Indië bitter gegriefd gevoeld heeft over het feit, dat Indië bij het uitbreken van den oorlog
in zulk een jammerlijken staat van verdediging
verkeerde. Deze ontstemming laat zich zeer wel verstaan. Doch valt hier eenige persoon of fractie te kapittelen, dan is het toch wel de partij, waartoe de heer Palar zelf behoort. Zijn partij en ook de haar aanverwante partijen, benevens al diegenen, die hier in de Kamer steeds op bezuiniging bij leger en vloot hebben aangedrongen, zijn er de oorzaak van, dat Indië zich bij het uitbreken van den oorlog in zulk een jammerlijken, hoogst betreurenswaardigen staat van _ weerloosheid bevond. De afgevaardigden vkn de Ütaatkundig-Gereformcerde Partij gaan in dezen geheel vrij uit. Zij hebben immer het standpunt gehuldigd en huldigen dit nog, dat de Overheid het zwaard niet tevergeefs draagt. Zij achten het
de dure roeping der Overheid
om ook met het zwaard haar land en onderdanen te beschermen, zoowel tegen oproer in eigen land als tegen den aanval van den vijand van buiten de landsgrenzen. Daarom kunnen zij het met den Minister niet eens zijn, wanneer deze in zijn Memorie van Antwoord als de primaire taak van onze legermacht stelt, de verplichtingen van de Vereenigde Naties na te komen. Hij heeft toch in de Memorie van Antwoord, waar hij de taak van het leger omschreef, ais diens eersten plicht aangewezen; de deelneming, waar ook ter wereld, aan de uitvoering van gemeenschappelijke acties, binnen het kader der Vereenigde Naties, met een operatief orgaan van zoodanige sterkte als redelijkerwijze van Nederland mag worden verlangd. Mijnheer de Voorzitter! Wanneer een mensch door harde slagen wijs zou kunnen worden, dan hadden wij het al lang moeten zijn. Maar dat wij het niet zijn, blijkt wel uit het feit, dat de Regeering den ouden weg weer inslaat door hand- en spandiensten aan de Vereenigde Naties te verleenen. Men zou haast de vraag gaan stellen of de Regeering met den Volkenbond
nog geen slagen genoeg
gehad heeft. Het schijnt wel, dat er nog naar meerdere en hardere slagen gesolliciteerd wordt. De Regeering schijnt er nog niet genoeg van gehad te hebben. Wat al slagen hebben wij niet met den Volkenbond opgedaan. Men denke maar aan de sancties. Frankrijk en Engeland pasten daarvoor. Onze Regeering bracht ze echter in practijk. Heel onze handel, bepaaldelijk die van Rotterdam, dreigde er mee ten onder te gaan. Dit belet onze Regeering echter niet om haar handen nogmaals in hetzelfde wespennest te steken. Zij heeft zich toch blijkens de Memorie van Antwoord bereid verklaard om ten believe van de Vereenigde Naties,
waar ook ter wereld,
onze jongens in te zetten. Zij wil het Nederlcindsche bloed zelfs tot aan de uiterste einden der aarde ten behoeve van de Vereenigde Naties vergieten. Wij achten dit allerminst de roeping der Regeering te zijn. De levens van onze mannen en jongens behoeven niet op zoodanige wijze desnoods bij honderden te worden opgeofferd.
In geen geval is het geoorloofd voor een utopie, voor een verdwaasde revolutionnaire instelling als de Vereenigde Naties zijn, zoovele kostbare levens ten offer te brengen. Daarvoor mag zelfs
geen enkel leven van eenigen Nederlander
in de waagschaal worden gesteld. Er is aj genoeg Nederlandsch bloed in den oorlog vergoten. Mede door het optreden van Neerlands vloot werd Australië voor den inval door Japan bewaard.
De dank daarvoor is, dat Australië door staking langen tijd belette, dat Nederlandsche schepen uit haar havens uitvoeren en dat Nederland in zijn optreden in Indië in belangrijke mate gehandicapt werd. Edel- en grootmoedig verklaarde Nederland Japan den oorlog, Amerika en Engeland trokken daar grootelijks profijt van. De Amerikaansche en Engelsche couranten waren toentertijd schier te klein om al de loftuitingen over onze houding in haar kolommen op te nemen.
Nooit
zouden noch de Engelschen, noch de Amerikanen onze opofferende gearagswijze vergeten. Doch de oorlog is amper ten einde of de Amerikaan aast al op onze petroleumbronnen in Indië en legt al op sommige er van zijn dankbare handen. De Engelschman doet in dezen al volstrekt niet voor den Amerikaan onder. Hij werkt er braaf aan mede om ons heel Indië te ontfutselen. In weerwil van dat alles betoont onze Regeering zich bereid om voor een vereeniging, waarin men den tijd zoek maakt met kijven en kibbelen, desnoods ,
stroomen Nederlandsch bloed
te vergieten en tallooze gezinnen in de diepste ellende te storten. Het is op het ongelooflijke af. Het grenst naar het ondenkbare. Daartegen komen wij met alle kracht op. Daarvoor wenschen wij geen enkelen Nederlander opgeofferd te zien. Dat beschouwen wij geheel in strijd met de dure roeping, welke God de Overheid heeft opgelegd. Mijnheer de Voorzitter! Daar komt nog bij, dat er hierbij ook weder
groote kapitalen
worden vermorst. Wat al kapitalen, honderdduizenden bij honderdduizenen guldens, zijn er al niet bij den Volkenbond eertijds letterlijk wegge, smeten. De oud-Lombokstrijders moesten het destijds maar met een zeer sober pensioentje stellen; tal van oud-gepensionneerden, inzonderheid die vóór 1923, moesten ook al van een zeer klein pensioentje leven. Ook de mobilisatieslachtoffers deelden in het zelfde lot. Ook zij werden schriel bedeeld. En nog immer moet uit die kringen op een gunstige wettelijke regeling bij de Regeering aangedrongen worden. Maar als het den Volkenbond gold, werd er op geen slordg millioentje gekeken. En nu weer gaat het ten aanzien van de Vereenigde Naties precies denzelfden kant uit. Ook daai-voor heeft de Regeering honderdduizenden guldens gaarne over. Tonnen gouds wil men daar wel henendragen. Mijnheer de Voorzitter! Zoo wordt
in Nederland het geld verspild,
ja, letterlijk weggesmeten. Diegenen echter, die als oud-strijders wel het eerst voor een behoorlijk pensioen in aanmerking kwamen, hebben 't toekijken. Met alle klem dringen wij er op aan, dat de Regeering haar standpunt in dezen geheel wijzige en afdoend helpe degenen, die daarop het meest aanspraak kunnen maken. Ook dient hierbij een goede financieele regeling ten aanzien van de weduwen en weezen van de in den oor log gevallenen te worden getroffen. De Minister van Ooorlog, alsook de Minister van Marine hebben in de Memorie van Antwoord kenbaar gemaakt, dat zij van de noodzakelijkheid eener herziening van de militaire pensioenwetten, meer in het bijzonder met betrekking tot de
verzorging van de oorlogsslachtoffers
overtuigd zijn. Wij hopen, dat het niet bij woorden alleen zal blijven en dringen er met alle kracht op aan, dat de Ministers daartoe zoo spoedig mogelijk zullen overgaan. Ook dienen daarbij de slachtoffers van 1940 vooral niet bij anderen ten achter gesteld te worden.
Overgaande tot een ander onderwerp zou ik iets willen zeggen over het misbruik van Gods naam in het leger. Met voldoenig heb ik kennis genomen, dat de Minister de bestaande legerorders bekrachtigd heeft. Hij moge er alles op zetten om aan het
zoo vreeselijke misbruik
van den naam des Allerhoogsten, waarover ons zoo gedurig klachten bereiken, een einde te maken. Hij stelle zich daarbij het zoo roemrijke leger van Cromwell voor oogen, waarin volgens den vermaarden Engelschen geschiedschrijver Macauly nimmer een vloek gehoord werd. Ook herinnere hij zich
de zoo geduchte legers van Gustaaf Adoll,
die zulke groote overwinningen behaalden. Dat leger, waarin ook niet gevloekt werd, boog zijn knieën vóór den aanvang van den slag, om Gods zegen voor de overwinning in te roepen. Tot welke schier ongelooflijke daden waren zulke legers in staat! De Minister moge het zijne er toe bijdragen om onze strij'dmacht in dien geest op te voeden. In dit opzicht achten wij het ook van belang, dat alle Gode-onteerende, goede zeden verwoestende en revolutionnaire lectuur bij onze weermacht streng geweerd worde.
Mijnheer de Voorzitter! Ik sluit mij van harte aan bij die leden, die een woord van protest deden hooren tegenover de
smadelijke uitlatingen
die men in een deel van onze pers kan lezen over onze troepen in Indië. Deze troepen, die ver van huis de Nederlandsche belangen dienen en de gezagsgetrouwe bevolking tegen de zoo vreeselijke terreur beschermenmaken aanspraak op de volle waardeering van heel de Nederlandsche bevolking. Zij maken aanspraak op ons aller steun en wel in het bijzonder op dien van de Regeering, Voorts wensch ik een enkel woord te spreken
over de vrouwen bij leger en vloot.
Wij zijn daarvan tegenstanders uit verschillende overwegingen. Ten eerste uit een oogpunt van zedelijke gevaren, die waarlijk niet gering zijn. Ten tweede omdat het ons een zeer kostbare instelling lijkt. Wij zouden gaarne een nauwkeurige opgave hebben, welke de kosten van dit instituut zijn. Ten derde omdat dit wel eens een eerste stap zou kunnen zijn, welke tot verdere invoering van meerdere vrouwelijke hulpkrachten zou kunnen leiden. Wat de kostwiimersvergoeding betreft, zou ik er bij den Minister op willen aandringen om een behoorlijke
kostwinnersvergoeding
te willen uitkeeren, vooral in gezinnen, waar de zonen, die nu in dienst zijn, kostgeld thuis brachten. Ook zou ik bij Zijne Excellentie willen bepleiten
vrijstelling of althans uitstel van den militairen dienst
mogelijk te willen maken, bijv. in gevallen van'een weduwe, wier man en schoonzoon in den bezettingstijd door de Duitschers zijn doodgeschoten en die nu nog maar één zoon heeft, die in staat is het bedrijf voort te zetten, alsook in andere gevallen, waarin bij het oproepen in militairen dienst het bedrijf komt stil te liggen, omdat er geen geschikte plaatsvervangers te krijgen zijn of anderszins ook geen afdoende hulp kan worden verkregen. Ook rekene de Minister met de belangen van 't onderwijs. Voorts wil ik bij den Minister voorstaan om de militairen niet al te ver van hun woonplaats in garnizoen onder te brengen. Ook zou ik bij den Minister willen bepleiten
om den officieren,
die in den bezettingstijd op advies van de Regeering te Londen geweigerd hebben om zich vrijwillig in krijgsgevangenschap in Duitschland te begeven, alsnog een schadeloosstelling toe te kennen. Ik vind 't een onbillijkheid, dat zij geen uitkeering krijgen en de anderen, die in krijgsgevangenschap zijn gegaan, wel. Thans wensch ik over te gaan tot een ander punt, betrekking hebbend op de vrijwilligers, die reeds een jaar
in Indië
zijn. Dezen jongens is, volgens ons verstrekte inlichtingen, toegezegd, dat zij in Mei 1947 naar Holland terug konden keeren. Later echter is hun medegedeeld, dat zij pas in October 1947 den dienst mogen verlaten, Dit heeft onder hen groote ontevredenheid verwekt. Zou de Minister niet zijn volle medewerking er aan willen verleenen, dat de eerst gedane belofte alsnog nagekomen wordt, zoodat deze militairen in Mei 1947 naar het moederland mogen terugkeeren? Zeer gaarne zou ik van den Minister in deze een toezegging wiüen ontvangen.
Ten aanzien van de promotie inzonderheid van de onder-officieren, die lang gediend hebben, zou ik bij den Minister een lans willen breken voor een spoedige bevordering. Over het algemeen heeft het D
onderofficieren-korps
een verdienstelijk werK verricht, ook bepaaldelijk in den oorlogstijd. De mij toegemeten tijd belet mij daar nader op in te gaan. Ik beveel de belangen dezer personen in de welwillende aandacht van den Minister aan. Met betrekking tot het personeel van de w
artillerie-inrichtingen
aan de Hembrug zou ik mij willen i aansluiten bij die leden, die vóór mij volledig rechtsherstel voor dit per D soneel hebben bepleit. Ten opzichte van den A 2
Bijzonderen Landstorm Vrijwilligen
zou ik als mijn meening kenbaar willen maken, dat het aanbeveling verdient, als de Minister aan deze instantie weder gelegenheid geeft om zich onder de leiding van de Regeering weder te kunnen ontplooien. De Bijzondere Viijwillige Landstorm D r t heeft in het verleden voor Vorstenhuis en Vaderland zeer nuttig werk verricht. Wat de
ontvreemde automobielen
betreft, zou ik willen aandringen op een bespoediging van het onderzoek. Daar zijn te dezen toch hoogst afkeurenswaardige dingen bij geschied. Het is dnngend noodig, dat er op korten termijn klaarheid in deze materie komt en dat de schuldigen worden gestraft.
De hooge kosten voor ons leger zijn ten volle verantwoord, als zij voor noodzakeJijke doeleinden worden besteed. Ik vraag mij echter af, of dit wel altijd het geval is. Zoo las ik in de , , Nieuwe Haagsche Courant" van 22 November jongstleden, dat aan het Departement van Oorlog een hooge officier zijn zin doordreef om voor nóg anderhalf millioen gulden luxe-automobielen aan te koopen. Genoemd blad stelde in verband hiermede drie vragen. En wel in de eerste plaats deze; had de Minister van Financiën niet juist in de Kamer verklaard, dat er aan een vrijmoedig geros met deviezen verslindende auto's een einde zou komen? Ten tweede: of de autodxmips in Deelen en Breda soms al betaald zijn. Ten derde: of de kosten daarvoor zonder meer op de buitengewone Amerikaansche kredieten overgeheveld worden, waarvoor het nageslacht dus zal moeten opdraaien. Ik zou van den Minister gaarne wülen vernemen, of dit nu hoogst noodzakelijke en alleszins verantwoorde uitgaven zijn. In het algemeen zou ik voorts er op willen aandringen, dat er toch
de vereischte zuinigheid
worde in acht genomen, opdat ons leger niet in discrediet bij ons volk zal komen, dat zich te recht geweldig ergert aan noodelooze verspilling.
Ook moge de Minister er nauw op toezien, dat geen legerautomobielen worden gebruikt om buiten diensttijd
vrouwen van verdacht allooi
voor avond- en nachtfeesten op te halen.
De Voorzitter: Ik maak den geachten afgevaardigde opmerkzaam, dat dit behandeld is bij artikel 29 der begrooting voor 1946 en niet bij de algemeene beschouwingen.
s, Zandt: Inderdaad, Mijnheer de Voorzitter, aangezien bovendien onzerzijds reeds over dit onderwerp gespoken is, ga ik thans tot een volgend onderwerp over. Mijnheer de Voorzitter! In de gewisselde stukken worden eenige opmerkingen gemaakt
over de vaccinatie,
waarover ik iets in het midden ensch te brengen. Aangezien ik daarover bij vorige gelegenheden reeds uitvoerig gesproken heb, kan k dezen keer daarover betrekkelijk kort zijn.
e Minister heeft in de Memorie van ntwoord hieromtrent op bladzijde 7 verklaard:
, , Reeds ten aanzien van de 1ste lichting (de 7 December Divisie) werd bepaald, dat niemand gedwongen zou kunnen worden zich te laten vaccineeren of immuniseeren".
e Minister zegt hier wel, dat er eeds ten aanzien van de 1ste liching (de 7 December-divisie) werd be paald, dat niemand gedwongen zou kunnen worden zich te laten vaccineeren of immuniseeren, maar de practijk heeft uitgewezen, dat er door de vaccine-aanbidders wel ter dege met allerlei openlijke en verkapte dwangmiddelen is gewerkt. Ik heb daarvan bij vorige gelegenheden de bewijzen geleverd. Ik zal daarop thans niet nader terugkomen. Alleen wil ik nog ter sprake brengen het geval van isolatie, hetwelk wel terdege een dwangmiddel is. Bovendien is dit niet minder een strafmiddel. Ik zou den Minister in dit verband willen vragen of hij
de isolatie in Indië
heeft laten opheffen. Zoo niet, dan is de Minister met zich zelf in tegenspraak. Met isolatie wordt toch wel degelijk dwang en tevens straf uitgeoefend. Het is toch geen kleinigheid, in Indië kamerarrest te hebben, zooals dat het geval is met den militair, van wien wij bij 'n vorige gelegenheid melding gemaakt hebben. Die jongen zit toch maar in Indië in een kazerne opgesloten, die hij niet mag verlaten. Dit geval is nog te vreemder, daar wij op blz, 9 van de Memorie van Antwoord lezen, dat het inderdaad juist is, dat er troepen naar Indië gestuurd zijn, di niet ingeënt waren en daar ook oningeënt zijn aangekomen.
Deze niet ingeente militairen zijn toch ook niet geïsoleerd geworden. Zij hebben zich daar vrij mogen bewegen en bewegen zich daar misschien nog vrij.
Maar een militair,
die zich voor God en zijn geweten niet durft te laten inenten, wordt in Indië als een misdadiger achter slot en grendel gezet. Wij dringen er met alle kracht bij den Minister op aan, dat daaraan een einde gemaakt zal worden. Dan pas kan er gezegd worden, dat er in dit opzicht geen dwang uitgeoefend wordt.
De Minister heeft tevens opgemerkt, dat ieder soldaat, die gewetensbezwaar tegen de vaccinatie heeft, zulks kenbaar kan maken en dat van elk dezer gevallen een verklaring wordt opgemaakt en dat de gewetensbezwaarden deze moeten onderteekencn. De Minister acht het teekenen van de verklaring noodzakelijk — gelijk hij woordelijk op blz, 27 van de Memorie van Antwoord zegt — omdat, wanneer een dergelijk militair later in zijn diensttijd door b.v.
typhus aangetast
zou worden, het Rijk de aansprakelijkheid hiervoor moeilijk kan aanvaarden". Wat verstaat de Minister onder deze woorden? Bedoelt hij daarmede, dat de militairen de kosten van de typhus-ziekte alsdan zelf moeten betalen? Zoo dit het geval is, dan achten wij zulks alleszins onbillijk. Deze menschen zijn toch niet vrijwillig, maar door de wet gedwongen, in Rijksdienst, Het Rijk heeft voor hen te zorgen, niet het minst als zij ziek worden. Moeten echter de militairen de kosten alsdan zelf betalen, dan is dit een soort stok achter de deur om de onbemiddelden onder hen tot vaccinatie te dwingen. Hier constateeren wij al weer een verkapt dwangmiddel. Voorts heeft de Minister melding gemaakt van Il I I l f p
immuniseeren,
maar dat woord heeft op ons geen indruk gemaakt. Wij gelooven, dat ons leven niet in de hand van eenig mensch is, maar in die van God, die over ziekte en gezondheid naar zijn Goddelijk v/elbehagen beschikt. Mijnheer de Voorzitter! Toen ettelijke jaren terug de vaccinatiedwang werd opgeheven, voorspelden de vaccinatie-aanbidders in en buiten de Kamer, dat men nu weldra zou hoeren, dat de te recht zoo gevreesde pokziekte zou uitbreken. Jaren ziin er sindsdien verloopen en nimmer i? tot op den dag van heden de p-^kziekte uitgebroken. Dat gezondheidsargument is dus, gelijk ook in andere gevallen, die ik in mijn vorige rede ter sprake heb gebracht, geheel ongegrond gebleken te zijn. Het blijkt telkens weer, dat dit gezondheidsargument totaal door de feiten gelogenstraft wordt en daarom van nul en geenerlei waarde is. Mijnheer de Voorzitter! Na het vele, dat wij in den laatsten tijd over dit onderwerp gesproken hebben, kan ik thans gaan eindigen. Ten slotte wil ik er nogmaals met allen nadruk bij den Minister op aandringen, ( I i I |
alle dwangmiddelen,
zooals het inhouden van verloven en andere verkapte dwangmiddelen, en | ook de isolatie, benevens de financieele aansprakelijkheid, te doen afschaffen. Ik hoop in dezen een antwoord van den Minister te mogen ontvangen, dat ons zal kunnen be | vredigen, hetgeen niet meer dan billijk zou zijn, daar bij de wet alle l vaccinatiedwang is afgeschaft. Dwang is bij de Nederlandsche wet | verboden. Ieder is verplicht gehoorzaamheid aan de wet te betooneninzonderheid de Regeering. Dan pas zal zij gehoorzaamheid aan de wet betoonen, als zij ten aanzien van de •vaccinatie lelken vorm van dwang strikt verbiedt.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 december 1946
De Banier | 6 Pagina's