Voor Oud en Jong
II.
De 18e Juni van het jaar 1559 was aangebroken. Het was voor de kleine gemeente te Antwerpen een gewichtige dag. Volgens afspraak toch zou er die avond een geheime samenkomst gehouden worden bij welke gelegenheid tevens hét Heilig Avondmaal zou worden gevierd. Als plaats van samenkomst was de kelder gekozen, welke zich bevond in het grote herenhuis, dat door.Antonius werd bewoond. Deze kelder stond door middel van een trap in verbinding met een der hoofdstraten, maar tevens kon men vanuit die kelder in de tuin komen, welke toegang gaf tot een nauw, klein steegje, dat aansluiting had op andere steegjes en straatjes, die tenslotte weer op grotere straten uitliepen, Voorts was de grote koopmanskelder door booggewelven in twee delen • gescheiden. In het gedeelte, dat aan de hoofdstraat "grensde, had Antonius vaten en pakken goed uit zijn fabriek laten opstapelen, terwijl het andere gedeelte, dat op de tuin uitkwam, voor dè samenkomst bestemd was. Om de leden der gemeente ongemerkt in de kelder te kunnen brengen, had Antonius in de zolder bovendien een geheim luik laten aanbrengen, dat uitkwam in een grote donkere kast, welke zich in de gang van het herenhuis bevond. Door dit luik kon men dus met behulp van een ladder in de kelder afdalen zonder dat men gebruik behoefde te maken van de deur, welke zich aan de straatzijde bevond of die toegang gaf tot de tuin. Om geen argwaan te wekken had men het uur van samenkomen niet te vroeg gekozen. Het viel dus niet zo zeer op, dat op die avond telkens na enige tussenpozen de ene bezoeker na de andere op de grote eikenhouten deur klopte en naar binnen verdween. Was deze eenmaal achter de deur, dan werd hem door Antonius en zijn beide helpers verder de weg gewezen naar de kast, waarin zich het luik bevond dat toegang gaf tot de kelder.
Toen allen aanwezig waren en de beide helpers zich eve'neens door het luik in de kelder begeven hadden, sloot Antonius het luik, maakte dit door middel van los heen geworpen zakken geheel onzichtbaar, sloot de deur van de kast toe en begaf zich naar buiten. Na eerst rechts en links de straat verkend te hebben, begaf hij zich naar de kelderdeur, opende deze zo vlug hij kon en binnen enkele seconden bevond ook Antonius zich in de kelder. Daar zaten de leden der gemeente, mannen en vrouwen, op planken, die gedragen werden door vaten, welke als schragen dienst deden. Neen, toen was het geen tijd, dat men zich in fraaie banken, belegd met zachte kussens kon neervielen. Des te groter was echter in Woord Gods. Met welk een gespannen aandacht zat die kleine schare te luisteren naar hetgeen de prediker van die avond naar voren bracht. Met v/elk een gloed sprak deze over de rijkdom, welke in dè'volheid van Christus gelegen*is voor arme diepschuldige en verdoemelijke Adamskinderen. In welke gevoelvolle woorden kreeg hij aan het einde van zijn korte prediking de noden der gemeente en van allen, die hetzelfde dierbare geloof deelachtig waren, doch ook van hen, die nog in hun blindheid voortleefden, aan de troon der genade op te dragen. Gewis, hier proefde men het leven, dat uit God is. Na het gebed was het ogenblik aangebroken, waarop de gemeente zou overgaan tot het verkondigen van de dood des Heeren. De prediker had plaats genomen voor de tafel, welke in alle eenvoud voor het bestemde doel was gereed gemaakt.
Hij begon met een toespraak, waarin hij de betekenis van het Heilig Avondmaal uiteenzette. Hij wees er op, dat dit sacrament niet was ingesteld voor rijken en verrijkten in zichzelf, doch voor straatarmen, die geen kwadrant-penning hebben om ook maar iets van hun onmetelijke schuld af te betalen. Voor dezulken, die bekommerd zijn over hun zonden; die treuren over hun Godsgemis; die het leven in eigen hand niet meer-kunnen houden en die hun heil alleen zoeken in Christus, die arm geworden was, opdat Hij armen met goederen zou kunnen vervullen en Verder kwam de prediker echter niet. Hij moest namelijk plotseling ophouden, want een der mannen, die in het voorgedeelte van de kelder op wacht gestaan had bij de deur aan de straatzijde, kwam met haast binnenlopen met de mededeling, dat hij in de straat krijgsvolk hoorde. Zodra Antonius dit vernam, doofde hij de lamp, maande de aanwezigen tot kalmte en gaf aan een tweetal zijner knechten, die ook leden der gemeente waren, opdracht om te doen hetgeen tevoren met hen was afgesproken, voor het geval er een inval dreigde. De ene knecht geleide daarop de aanwezigen door de tuin, ontsloot de deur welke op het steegje uitkwam en weldra hadden allen een goed heenkomen gezocht. Zonder ontdekt te zijn bereikte ieder in veiligheid de eigen woning. De prediker, die tegelijk met de anderen vertrokken was, vond die nacht gastvrijheid bij een der vrienden. Zij hadden echter niet langer moeten' blijven, want nauwelijks was de knecht weer in de kelder terug of er vielen harde slagen op de kelderdeur aan de straatzijde ten teken dat men toegang verlangde. Antonius, die inmiddels met de andere knecht bij het licht ener lantaarn alles in orde had gebracht, zodat er niets meer van te bespeuren viel dat er nog maar kort te voren een samenkomst had plaats gehad, begaf zich met de lantaarn naar de deur en riep: Wie is daar zo laat in de avond?
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 mei 1947
De Banier | 8 Pagina's