BRIEF uit Zeeland
XXIV.
Wonende in een gewest dat door K oorlogshandelingen sterk is getro fen, waarin de toestand van gebo| wen en wegen nog veel te wensi overlaat, wordt onwillekeurig 0( de aandacht getrokken naar (^ maatregelen van herstel.
Daarbij kunnen we niet uit het oo verliezen dat de toestand van finanaiën, zowel van rijk als pr, j vincie en gemeenten zeer slecht i Toch, al is dat zo, de toestand driw W en zo kan het met gebouwen Ji wegen niet blijven.
Reeds voor de bezetting was de nanciering van het verbeteren onderhouden van de wegen eei vraagstuk dat niet gemakkelijk wi op te lossen. Er is toen ingestel een wegenverkeersfonds, en uit d; fonds werd aan de provinciën ee. aandeel verstrekt naar gelang hel aantal motorrijtuigen dat er in eeiL provincie was. Dat aantal meendi men als maatstaf te moeten n - emenK omdat daaruit ook het gebruik va# de wegen was af te leiden. Gehed juist is die maatstaf niet geweesl want het zijn niet alleen de motoi rijtuigen uit de provincie welke vai een weg gebruik maken maar ooi die van andere provincies. Het rijl gebruikte een gedeelte voor dj rijkswegen en stelde het overig ter besteding aan de provinciën tS hand. In Zeeland is een gedeeltK besteed aan de wegen welke in hM provinciale wegenplan waren (« genomen, het z.g, secundaire plaK dat . wil zeggen — wegen - welke, . als d, » rijkswegen op het eerste plan kwi'men, op het tweede plan wcrdéi gesteld. Uiteraard was dat plan h perkt en konden niet alle belanf l rijke wegen daarin worden opgij '|f nomen, omdat de provincie aan ee •v grens gebonden was. Toch moei ten die andere wegen ook wordeij hersteld of verbeterd. Daarvoor opgemaakt een z, g, tertiair wegeil plan. Dus een plan van wegen in derde plaats van belangrijkheid, Nu zal de lezer vragen welk ondeij scheid is er tussen het plaatsen ( het tweede of op het derde plan? Dat onderscheid schuilt daarin Voor de verbetering der wegen o] het tweede plan betaalt de provifl' cie 75''/o en voor die op het derdi plan 65''/o, De wegen op het tweeA plan worden, na verbetering in onderhoud bij de provincie genomen, alhoewel de vroegere onderhouds' plichtigen daaraan moeten bijdragen, terwijl, algemeen genomen, de wegen van het derde plan in onderhoud blijven bij de vroegere onder houdsplichtigen.
Het is dus voor de onderhouds plichtigen van meer belang als dJ weg op het tweede plan wordt ge' steld dan op het derde. Het onderscheid is van belang alhoewel OOK de eisen voor de wegen op het derde plan minder zijn en het verschil in percentage van bijdrage niet altijd tot gevolg heeft dat de onder houdsplichtigen ook inderdaad meer moeten bijdragen.
Wanneer daarmede nu ook M vraagstuk van verbetering en herstel van de wegen was opgelost! dan zou er kunnen worden gezegi dat er een toestand was verkrege welke bevredigend was. Zo is he echter niet. Naast die wegen vai het eerste, tweede en derde plao blijven er nog veel wegen over - wel ke helemaal niet in een plan woren opgenomen.
Het onderhoud van die wegen is bij nderscheidene lichamen ondergeracht. Gold of geldt de spreuk; Die ater deert, die water keert, wat etreft de verdediging tegen het uiten en binnenwater, zo zou ook ^n spreuk te maken zijn ten op-E: .chte van de wegen: Die een weg póeeri .^ moet die maken en onderouden. °, Het TT_. is • een aangelegenheid, ^_i-^ i-_: J relke historisch is gegroeid. Dan ras hst een polder, dan een geleente, dan een waterschap, dan ok wel een particulier, die het bemd zag van een verharding of aan-; g van wegen, en zo die toestand enmaal is ontstaan, zo as die ook leestal gebleven. Voor de verharing van wegen moeten we nu niet o'n lange tijd teruggrijpen om het intstaan te vinden, want de meeste vegen zijn verhard geworden in iet tijdvak tussen 1840 en 1870. Jeker er is een voortdurende voorlitgang geweest, maar de hoofdwe-[en zijn voor een zeer groot gedeele in die tijd verhard.
Eerst in latere tijd is overgegaan mi ook de binnenwegen te verharden
Echter, de verscheidenheid is gejleven. Zoals het vroeger g; ing, zo iing het ook later, die een verharie weg begeerde begon er aan en werd onderhoudsplichtig,
Zolang zon weg maar alleen van ocale betekenis bleef, was daartefgjj niet veel in te brengen. Echter , gt verkeer is veel toegenomen. Het vervoer wordt steeds zwaarder, en Jaardoor de lasten van het onder , oud groter,
Nu doel zich het eigenaardige voor j^j ^j^ Regering, menende het geld "J ^'^^^"^ t^ moeten hebben, het /erkeersfonds heeft opgeheven, al-^^^^ tijdelijk, en de gelden heeft opgenomen in de rijksbegroting, - ^^ provinciën zullen nu een aanjg^j krijgen. Dat aandeel zal vernoedelijk worden gesteld op een vaste som. De provinciën zullen dus niets meer hebben aan de toename van de opbrengst en nog veel minder zal er mogelijkheid zijn dat de polders en de gemeenten er wat van zullen trekken, niettegenstaande de wegen die daarbij in onderhoud zijn ook veel meer worden gebruikt. Nu bestaat er voor de gemeenten 'n mogelijkheid om 'n wegbelasting te heffen en daardoor bronnen te krijgen waaruit zij de wegen kunnen onderhouden. De vraag is echter of zulks billijk is. Immers, de houders van motorrijtuigen in die gemeenten moeten hun motorrijtuigen-belasting blijven betalen en wanneer ze nu ook nog eigendommen hebben, zouden ze ook daardoor weer moeten betalen aan het onderhoud der wegen terwijl zij die geheel geen motorrijtuigen hebben, maar wel vaste goederen, moeten betalen, niet alleen voor het verkeer voor die goederen noodzakelijk, maar voor alle Verkeer.
Uw briefschrijver kan dan ook in die genomen maatregel niet anders zien dan weer een belastingverhoging, en dat zegt in de tegenwoordige tijd heel wat.
Nu zal de lezer zeggen, wat die Zeeuwse schrijver neerstelt, geldt niet alleen voor Zeeland, Inderdaad, zo is het. Het is een maatregel waarvan in het gehele land de gevolgen zullen worden ondervonden. Dat dan ook uit Zeeland er iets over wordt geschreven komt daarvan dat Zeeland, door de sterke mate waarin het is getroffen, het nog meg^ ^^^ ^^ andere streken zal gevoelen wanneer die maatregel in der daad tot belastingverhoging leidt. Terwijl daarenboven in Zeeland vele wegen door de oorlogshandelingen zijn verwoest geworden en de herstelling daarvan alleen reeds een zware last op de publiekrechterlijke lichamen legt.
Bovendien is het niet billijk wanneer in acht wordt genomen de ongelijkheid inzake het onderhoud. Die het eenmaal heeft komt er niet geheel van af. Ook al neemt de provincie de w-'^g in onderhoud, de vroegere onderhoudsplichtige moet blijven bijdragen. Nodig was dat te dien opzichte een herziening plaats vond. en dat althans zeker de lasten niet worden verzwaard.
Uw briefschrijver is ditmaal op materie'.? l terrein gebleven, maar ook dat moet eens worden belicht.
UW ZEEUWSE BRIEFSCHRIJVER
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 mei 1947
De Banier | 8 Pagina's