Paulus’ genoegzaam deel
En Hij heeft tot mij gezegd, Mijne Genade is U genoeg! 2 Korinthe 12 : 9a
Zo horen wij de hoogbegenadigde apostel Paulus getuigen, die, zoals hij zelf verhaalt, eens was opgetrokken geweest tot in de derde hemel. Boven de wolken en de sterren, de plaats waar de Heere woont en troont, met al die duizenden engelen, die Zijn troon omringen en gelukzalige zielen, die hun gezang zelfs boven het lied der engelen verheffen en hun kroon leggen aan de voeten van de Heere Jezus.
De tijd wanneer dit hem gebeurde, was voor veertien jaren, zo hij zelf zegt. Een bewijs, dat hij met die weldaad zich niet boven anderen verhief en te koop liep om daarmede een groot man boven anderen te worden. O neen, dan was hij in zijn gevoel de kleinste en de minste der apostelen. Hij spreekt thans van die weldaad op een zinnebeeldige wijze en zegt: „Ik ken een man".
Tegenover deze weldaad had hij dan ook een tegengif ontvangen, opdat hij zich niet zou verheffen. En wel een scherpe doorn in het vlees, nl. een engel des satans, dat die hem met vuisten sloeg.
Een doorn in het vlees is smartelijk; en nog smartelijker, wanneer daarop met vuisten wordt geslagen. Dan dringt die hoe langer hoe dieper in het vlees.
Van welke aard nu deze doorn geveest mag zijn is ons niet bekend, al wordt daarover veel gezegd en verondersteld. Alleen leren wij daaruit, dat de Heere Zijn volk wil klein houden. Dat volk ontvangt bij de grote weldaad een tegengif, waardoor het mank en kreupel gaat! Dat doet hen bedelaar blijven aan de troon van Gods genade.
De apostel had de Heere zelfs driemaal gebeden, opdat hij, namelijk die engel des satans, zou wijken. Vl'el mogelijk in navolging van de Heere Jezus in de hof van Gethsémané, Die daar ook tot driemaal toe nederknielde en vroeg in onderwerping van Hemzelf, of de Heere die drinkbeker van Hem wilde wegnemen.
En wordt die bede van de apostel verhoord? Wij zeggen ja, maar niet zoals de apostel dit begeerde. Hü wilde van die doorn en die engel des satans bevrijd zijn. Maar de Heere stelde daar wat anders tegenover en zeide: Mijn genade is u. genoeg.
Die genade is het enig deel. Die dat niet heeft, die heeft niet veel.
Maar die dat heeft, is rijk genoeg! Schoon hij aan 't lijf geen kled'ren droeg. zo zingt een zeker dichter.
Genade staat tegenover waardigheid en verdienste en roemt tegen het weiverdiende oordeel. Het is een weldaad, die zijn grondslag heeft in dat eeuwig genade-verbond, waarin de Heere Jezus als de Borg en Middelaar bij Zijn Vader voortreedt en de ganse uitverkoren Kerk voor Zijn rekening neemt, wanneer de Vader met de vraag komt: Wie zal hij zijn, die met zijn hart borg zal worden? Namelijk voor dat uitverkoren volk, dat in het liefdeharte des Vaders opgesloten lag en de Heere Jezus Zich vrijwillig aanbood en zeide: Ik heb lust om Uw welbehagen te doen.
Genade wordt aan zulk een zondaar bij aanvang bewezen, wanneer hij in zijn walgelijkheid daar nederligt op de vlakte des velds, vertreden in zijn bloed en de Heere tot hem spreekt: leef, ja leef. O, wat wordt hij daarbij bestraald met dat hemellicht van boven, waardoor hij zichzelf als een diep ellendig zondaar leert zien en kennen en daaruit voortvloeiende ook met de tollenaar om genade leert roepen. Dat is al aanstonds een noodkreet uit zijn ziel.
Zo is genade nodig bij aanvang; maar ook bij voortgang op de levensweg en wat een voorrecht, die tollenaarsbede gedurig te mogen slaken. Dan zullen wij nooit roemen in ons zelf. En al mag de apostel dan ook zelfs een schuldvergevende genade door de Heere Jezus ontvangen hebben, dan horen wij hem nochtans getuigen, dat hij in hemzelve aangemerkt niets was. Maar door de genade Gods ben ik, wat ik ben. Gelukkig, wanneer er veel een opwas in die genade en die kennis van de Heere Jezus in de ziel gevonden mag worden. Hij alleen is het Kanaal langs en door Wie de genade als heilwateren van boven nedervloeit en waardoor wij weer met God verzoend, in Zijn liefdehart een plaatsje verkrijgen, waarvan Johannes getuigt in 1 Joh. 3 : 2.
Zo is genade ook nodig tot het einde, om een getroost en zalig sterven te mogen hebben en eenmaal met al de gelukzaligen het kroontje te leggen aan de voeten van de Heere Jezus en te getuigen: Gij hebt ons Gode gekocht met Uw bloed.
Dit deed dan ook de apostel op het eind van Zijn leven roemen: Ik heb de goede strijd gestreden, de loop geëindigd; en voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid; en niet alleen voor mij, maar ook voor die allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. De kleinste in de genade wordt hier mede door hem medegenomen. Mogen wij er maar één van zijn, geliefde lezers, dan zal het einde vrede zijn!
De Heere schenke ons dit uit genade.
K. a. d. R. Ds. B. V. N.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 november 1947
De Banier | 8 Pagina's