Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Beginselen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Beginselen

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voor studie en leidraad

der Staatkundig Gereformeerde Partij

Haar program (44).

Artikel 36

Gelijk het water der zee tegen een rost opslaat en klotst, maar de rots onbewogen laat staan — zo hebben wij in onze vorige artikelen gezien — zijn al de redeneringen van dr. Kuyper en al de beweringen en conclusies der deputaten van de Synode der Gereformeerde Kerken afgespat op het rotsvaste standpunt, dat de Gereformeerde vaderen ten opzichte van de roeping van de overheid hebben ingenomen.

Rotsvast, daarom dewijl dat standpunt zijn rust en onwrikbare grondslag in het geopenbaarde Woord van de levende God had, geheel ontleend daaraan en naarstig en nauwkeurig daaruit opgetrokken en opgebouwd als het was. Zelfs de drie Bijbelteksten, welke dr. Kuyper, en in navolging van hem de deputaten, uit het wapenhuis van de Vrij geesten van vroegere dagen te voorschijn gehaald, aangevoerd hebben om het onschriftuurlijke van het oude artikel 36 aan te tonen, hebben, gelijk ons in de vorige artikelen gebleken is, dit niet vermogen te doen.

Doch daarmede waren de vonden, welke dr. Kuyper tegen dat artikel had uitgedacht, allerminst ten einde. Neen, hij en de voornoemde deputaten met hem zijn niet moede geworden om de ene vond na de andere tegen het ongewijzigde artikel 36 in te brengen. De pijlen, die zij op hun boog hadden, waren echter gebroken pijlen. Calvijn had ze reeds finaal in stukken gebroken, toen de Vrij geesten zijner dagen hem daarmede beschoten. Zij hebben Calvijn dan ook niet kunnen raken, evenmin als de opnieuw afgeschoten pijlen der Vrijgeesten het oude artikel 36 hebben kunnen treffen.

Nochtans hebben de deputaten zich opnieuw van een wapen bediend, waarvan de Libertijnen zich ook al bediend hadden. Zij hebben onder meer, behalve de reeds in onze vorige artikelen besproken bezwaren, tegen het oude artikel 36 als bezwaar aangevoerd, dat, waar de samenstellers van dat artikel zich zowel op 't Oude als het Nieuwe Testament beroepen hadden, zij dit geheel ten onrechte ten opzichte van het Oude Testament gedaan hadden.

Het Oude Testament — zo oordeelden zij in overeenstemming met hetgeen dr. Kuyper dienaangaande geschreven en geleraard had — mocht in het geheel niet in aanmerking komen om een juist inzicht te geven van de verhouding van de overheid aangaande kerk en religie. De theocratische rechtsbedeling en wetgeving van Israël konden volgens hen niet zonder meer aan de hedendaagse overheid ten regel gesteld worden, omdat daardoor de grens zou worden uitgewist, wel- ke Oud- en Nieuw Verbond scheidt. En wat het Nieuwe Testament betreft, daarin werd, naar het oordeel der deputaten, geen rechtstreeks bevel gegeven hoe de overheid zich tegenover ketterij, valse godsdienst en afgoderij had te gedragen. Tegen de beschouwing, welke de deputaten hier ten beste gegeven hebben, zijn Calvijn en met hem onderscheidene vooraanstaande Gereformeerde theologen, in hun dagen krachtig opgekomen. Het is toch geheel en al onjuist, om de voorstelling te wekken, alsof de oude Gereformeerde theologen met de instelling en handhaving van artikel 36 een terugkeer tot de burgerlijke rechtsbedeling, zoals die onder 't oude Israël in 't Oud-Testamentische tijdperk bestond, beoogd hebben. Zeker, daar zijn er geweest, die zulks gewild hebben, maar door wie zijn dezen scherp bestreden? Het is niemand minder geweest dan Calvijn, die hen bestreden heeft, als hij in zijn Institutie aangaande hen schreef: „Want er zijn sommigen, die zeggen, dat een gemenebest, dat met verlating van Mozes' regeringsvorm, naar de gewone wetten der volken bestuurd wordt, geen goede inrichting heeft. Hoe gevaarlijk en tot verwarring leidend dit gevoelen is, mogen anderen overwegen; ik zal mij vergenoegen bewezen te hebben, dat het vals is en dwaas".

Ook ten onzent heeft de vermaarde professor Voetius niet anders geoordeeld. Ook hij heeft betoogd, dat de burgerlijke wetten van Mozes ónder de bedeling van het Nieuwe Testament zijn afgeschaft en ten aanzien van haar materie nog slechts in zoverre van kracht zijn als zij zodanige zaken voordragen, welke onveranderlijk en alle volken eigen zijn. Wie dan ook maar enigermate de voorstelling wekt, dat met de instelling en naleving van het oude artikel 36 door onze Gereformeerde vaderen beoogd is om de burgerlijke wetgeving van het oude Israël aan de huidige overheid ten regel te stellen, die geeft aan de bedoeling der Gereformeerde voorvaderen en aan het oude artikel 36 een gans verkeerde uitleg. Neen, indien onze Gereformeerde voorouders zich bij de samenstelling van artikel 36 benevens het Nieuwe Testament ook op het Oude beroepen hebben, dan hebben zij dit allerminst gedaan met het oogmerk om de burgerlijke wetgeving van het oude Israël in enig rijk weder in te voeren, doch met gans andere bedoelingen en wel met deze bedoeling om Gods Wet, die der Tien Geboden, de overheid ten regel van haar regeringsbeleid te stellen.

H, . ebben wij nu gezien, dat het betoog der deputaten met betrekking tot de theocratische rechtsbedeling en wetgeving van Israël niet opgaat, evenmin gaat hun betoog op, dat het Oude Testament in deze buiten beschouwing gelaten moet worden. Waarom moet dit buiten beschouwing gelaten worden? Waarom moet hier geweld aangedaan worden aan Gods Woord, dat ons leert: Al de Schrift is van God ingegeven en is nuttig tot lering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is; opdat de mens Gods volmaakt zij, tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust? Waarom moet hier zulk een scherpe scheidingslijn tussen het Nieuwe en Oude Verbond getrokken worden, zoals de deputaten, dr. Kuyper volgende, gedaan hebben? Hoe komen dezen hier weder in het gezelschap der Vrij geesten terecht, die ook al zulk een scherpe scheidingslijn tussen het Oude en Nieuwe Testament gedurig trokken, zo zelfs, dat de Duitse wijsgeer Hegel het voorstelt, als hadden wij in het Oude Testament met een gans andere God te doen dan met Die van het Nieuwe Testament.

De juistheid van die scheidingslijn is door de oude Christenheid en door die van de Reformatie dan ook nimmer aanvaard. Zowel de theologen der oude Christenheid als die van de Reformatie hebben zich bij voortduring op het Oude Testament beroepen, als zij de roeping van de overheid inzake kerk en religie vaststelden. Om ons bij de laatsten te bepalen, dezen hebben het telkenmale in hun geschriften onomwonden en beslist uitgesproken, dat in het Oude Testament eeuwiggeldende richtlijnen voor het bestuur der overheid waren aangegeven. Dit hebben zij gestaafd met een beroep op Israels godvruchtige koningen, betogende, dat hun regeringswij ze al de overheden van al de volken en van alle tijden ten voorbeeld en ter navolging in Gods Woord was opgetekend. Zo hebben zij met beroep op het Oude Testament aan het oude artikel 36 een vaste grondslag gegeven. Helaas, hebben de deputaten der Synode der Gereformeerde Kerken met dr. Kuyper aan 't hoofd het aangedurfd om een deel van Gods Woord buiten beschouwing te laten en alzo krachteloos te maken.

Maar niet alleen met beroep op het Oude, maar ook met dat op het Nieuwe Testament hebben de Gereformeerde voorvaderen aan artikel 36 een geheel schriftuurlijke grondslag gegeven, als zij in dat artikel de roeping der overheid aangaande kerk en religie vaststelden. Ten bewijze daarvan brengen wij een in deze materie zo belangrijke, zelfs beslissende uitspraak van Calvijn naar voren als hij, de Wederdopers bestrijdende, in zijn Institutie geschreven heeft: „Maar hoedanigen zij ook zouden mogen zijn, zo is het toch licht hen te wederleggen; want als David alle koningen en overheden vermaant de Zone Gods te kussen (Psalm 2 : 12), zo beveelt hij niet, dat zij, met nederlegging van hun bewind, een ambteloos leven zullen leiden; maar hun macht, waarmede zij voorzien zijn, aan Christus zullen onderwerpen, opdat Hij alleen boven allen verheven zij. Evenzo beneemt Jesaja (49 : 23), wanneer hij belooft, dat de koningen voedsterheren en koninginnen zoogvrouwen van de kerk zullen zijn, hun hun koninklijke eer niet, maar hij maakt veeleer hen met een eervolle titel tot. voorstanders van de godvruchtige dienaren Gods. Ik ga met opzet zeer vele getuigenissen voorbij, die ons alom en vooral in de Psalmen voorkomen, in welke alle overheden hun recht toegekend wordt. Maar bovenal treffelijk is de plaats van Paulus (1 Timotheüs 2:2), waar hij, Timotheüs vermanende in de openbare samenkomsten gebeden te doen voor koningen, er terstond de reden bijvoegt: Opdat wij onder hen een stil leven mogen leiden in alle godzaligheid en eerbaarheid. Met welke woorden hy de staat der kerk aan hun zorg en bescherming aanbeveelt".

et moge onze lezers hierbij niet ontgaan, dat, waar de deputaten geheel in overeenstemming met dr. Kuyper verklaard hebben, dat wat het Nieuwe Testament betreft, daarin geen rechtstreeks bevel gegeven werd, hoe de overheid zich tegenover ketterij, .valse godsdienst en afgoderij had te gedragen, Calvijn in de woorden van de Apostel Paulus aan Timotheüs wel een rechtstreeks bevel, of, wil men liever, een rechtstreekse aanwijzing of aanbeveling ziet, hoe de overheid zich ten opzichte van de kerk en de religie heeft te gedragen, als hij schreef: „Met welke woorden hij de staat der kerk aan hun zorg en bescherming aanbeveelt".

Wij stellen hierbij in de eerste plaats vast, dat de oude Gereformeerde theologen hun opvatting inzake de roeping van de overheid aangaande de kerk, alsook het oude artikel 36, niet alleen op uitspraken van het Oude Testament, maar ook wel terdege op die van het Nieuwe Testament gegrond hebben en constateren vervolgens in de tweede plaats, dat hier voor de zoveelste maal aan de dag gekomen is, dat dr. Kuyper lijnrecht tegen Calvijn is ingegaan, alsook, dat er een kloof, zelfs een onoverbrugbare, gaapt tussen de neogereformeerde leringen, zoals die door de deputaten gehuldigd zijn en aan het program van de Anti-Revolutionnaire Partij ten grondslag liggen, en het ongewijzigde artikel 36, zoals dat in de dagen der Reformatie is opgesteld.

Het ene zowel als het andere, het eerste zowel als het laatste, zal niet minder helder aan het licht komen, als wij voorts nog een citaat uit Calvijns Institutie onder de ogen onzer lezers brengen. Dit citaat luidt als volgt: „Nu moeten wij te dezer plaatse beknoptelijk aanwijzen hoedanig het ambt der overheid is, zoals het naar Gods Woord beschreven wordt, en waarin het bestaat. AI leerde de Schrift ons niet, dat het zich tot de beide tafelen der Wet uitstrekt, zo zouden wij dit nochtans kunnen vernemen uit heidense schrijvers. Want geen van hen heeft het overheidsambt, het geven van wetten en de openbare staatsaangelegenheden behandeld, die zijn begin niet gemaakt heeft met de dienst en verering der goden. En dus hebben zij erkend, dat geen burgerlijke regering met gelukkig gevolg kan worden ingesteld, tenzij vooral gezorgd worde voor de godsdienstigheid; en dat de wetten, die, met veronachtzaming van het Goddelijk recht, alleen de belangen der mensen op het oog hebben, verkeerd zijn. Dewijl dan de godsdienst bij alle wijsgeren de eerste plaats bekleedt, en dit door de algemene overeenstemming van alle volken altijd onderhouden is geweest, zo behoren de Christelijke vorsten en overheden zich wegens hun zorgeloosheid te schamen, indien zij evenzo deze zaak niet behartigen. En wij hebben reeds aangetoond, dat deze last hun door God in het bijzonder is opgelegd; gelijk het ook billijk is, dat zij het hunne doen om Zijn eer te handhaven en te verdedigen, naardien zij Zijn stedehouders zijn en door Zyn genade regeren. Hierom worden ook de heilige koningen in de Schrift het meest geprezen, omdat zij de vervallen of verstoorde dienst van God hersteld hebben, of bezorgd zijn geweei dat de godsdienst onder hun r germg zuiver en ongeschondi bloeien mocht. Daarentegen ste de gewijde geschiedenis onder verkeerdheden ener onbehoorlijk regering, dat er geen koning ws in Israël en iedereen deed na; eigen willekeur (Richteren 21; 25 Waarmede de dwaasheid wee legd wordt van degenen, die w zouden willen, dat de overheid nii terzijdestelling van God en Zij dienst, zich alleen met de rechti bedelingen onder de mensen bi moeide. Alsof God in Zijn Naai regenten had aangesteld om aari se geschillen te beslissen en acl , tergelaten had hetgeen van ve( ' meer gewicht was, te weten, da ' Hij zuiver, naar het voorschril van Zijn Wet, zou worden diend. Maar de zucht om aiïe straffeloos te veranderen drijl zulke woelige mensen daartoe, da zij gaarne zouden zien, dat allei die de schennis van de godsdiens kunnen straffen, uit het midde waren weggeruimd".

il c it dit citaat komt tweeërlei 01 betwistbaar vast te staan: Ten eeri te, dat Calvijn, geheel in overeen stemming met het onverminkte arti kei 36, het als een van Gods weg haar opgelegde dure taak beschom de, 'dat de overheid de zuivere reli gie mainteneerde en de kerk be schermde; en ten tweede, dat hij, als even tevoren is aangetoond, zulk deed met een beroep op het Nieuw Testament en in dit citaat zulks me een beroep op het Oude Testameii heeft gedaan, waarin hij Israël godvruchtige koningen ten voorbee! aan alle overheden heeft gesteld Zo zeer was Calvijn er van doordroi gen en van overtuigd, dat zijn lee geheel naar den Woorde Gods wai dat hij allen, die daartegen in vei : I zet kwamen als „woelige mense vonniste, die, gedreven als zij woi den door de zucht om alles straffe loos te veranderen, gaarne zoudei zien, dat allen, die de schennis vai de godsdienst kunnen straffen, het midden waren weggeruimd", Kunnen de neo-gereformeerden T ook de Anti-Revolutionnairen zie! ? dat vonnis van Calvijn niet voor ge ^ zegd houden ? Vallen zij daar niet on der ? Wis en zeker! Neen, wij makei i ons niet aan enige overdrijvini n schuldig of doen hun ook niet het ' minste onrecht aan, als wij dit met zo stellige zekerheid verklaren. Zij g zijn toch diegenen, die met de Liber tijnen voorstaan, dat de overheii ^ zich inzake kerk en religie afzijdii zal houden. Zij zijn het immers, i ^ met dr. Kuyper voorstaan, dat i vormde zich een kerk van atheïste» ' de overheid dat stillekens en onge ' moeid moest laten begaan en 01 godsdienstig en kerkelijk terreii D maar moet laten groeien wat groeiei kan en wil. De neo-Gereformeerdei a en de Anti-Revolutionnairen zijn tod diegenen, die in strijd met God Woord aan leugen en waarheid, on geloof en geloof, bijgeloof en zuiveii religie, door de overheid gelijke reel ten willen toegekend zien, in zoverri zij met de Christelijk-Historischei bepleiten, dat de propaganda vaif deïsme, pantheïsme en atheïsme on' gestraft door de overheid behoort |d gedoogd te worden. f Hetgeen in het oog van Calvijn i recht een ergerlijke gruwel en grof* t« ' schennis van Gods Wet was, dewï' hij in zijn Institutie geschreven heeft: Want de burgerlijke regering dient -Wa^c ue u. gelijk al die andere met alleen dingen — ojMiat de mensen mogen leven, eten, drinken en onderhouden worden — schoon zij inderdaad dit alles in zich bevat, daar zij teweeg brengt dat dezelve samen kunnen leven — nochtans dient zij, zeg ik, hiertoe niet alleen; maar ook opdat er geen afgoderij, noch lastering tegen Gods Naam en Zijn waarheid of andere dergelijke ergernissen tegen de godsdienst openlijk zouden ontstaan en onder het volk worden". gezaaid

' lelijk hij op een andere plaats ijn Institutie verklaard heeft: m „Maar deze uitwendige regering is verordend om, zolang wij onder de mensen verkeren, de uiterlijke godsdienst te onderhouden en te beschermen, de gezonde leer der godzaligheid en de staat der kerk voor te staan".

ün dit bindt Calvijn op een andere ilaats in zijn Institutie nog eens cherp aan, als hij daarin schreef: „Niemand nioet menen, dat de benaming, waarbij allen, die het overheidsambt bekleden, goden worden genoemd (Exodus 22 : 8, Psalm 82 : 1, 6), van weinig gewicht is. Want door dezelve wordt betekend, dat zij hun aanstelling van God hebben, dat zij van Gods wege met gezag bekleed zijn, en volstrekt de Persoon Gods voorstellen. Wiens plaats zij enigermate vervullen. Dit is geen verzinsel van mij, maar de verklaring van Christus Zelf. Indien de Schrift, zegt Hij (Johannes 10 : 35), diegenen Goden genoemd heeft, tot wie het Woord Gods geschied is, wat is dit anders, dan dat hun door God de last is opgelegd Hem in hun ambt te dienen".

Gelijk Calvün ook betreffende zijn gevoelen omtrent het ambt der overheid op een andere plaats in Zijn Institutie, dit zijn gevoelen, als immer op Gods Woojpd grondende, gesteld heeft: „Zij (de overheden) dragen, zegt Paulus (Romeinen 13 : 4) het zwaard niet tevergeefs; want zij zijn Gods dienaren en wrekers tot straf voor degenen, die kwaad doen. Indien de vorsten en andere bewindhebbers weten, dat de Heere niets welgevalliger is dan hun gehoorzaamheid, zo moeten zij van hun bediening zich naarstig kwijten, indien zij hun godsvrucht, rechtvaardigheid en oprechtheid Gode bewijzen willen. Gewis, door deze gezindheid werd Mozes gedreven, toen hij, zich door de kracht des Heeren tot bevrijder van zijn volk ziende, de Egyptenaar versloeg (Exodus 2 : 12)".

eer veel zou er nog uit de geschriften van Calvijn en van andere Gereformeerde theologen uit de dagen der Reformatie zyn bij te brengen, om het bewijs te leveren, dat de beschouwingen en conclusies der deputaten der Gereformeerde Kerken geen steek houden en dat niet het oude Gereformeerde standpunt, zoals dat in het onverminkte artikel 36 der aloude Nederlandse Geloofsbelijdenis vertolkt is, onschriftuurlijk is, maar het standpunt, dat die deputaten hebben ingenomen, alsook het neo-gereformeerde inzicht, dat voornamelijk door dr. Kuypers invloed aan het Anti-Revolutionnaire program inzake de roeping en het ambt van de overheid ten grondslag is gelegd.

Wij zijn echter van oordeel, dat wij het voorshands hierbij kunnen laten, daar toch uit dit en de vorige artikelen, welke aan deze materie gewijd zijn, genoegzaam, ja meer dan genoegzaam aan een ieder, die deze materie met een onbevangen en onbevooroordeeld oordeel wil beoordelen, gebleken is, dat het gevoelen van de oude Gereformeerden, uitgedrukt in het oude artikel 36, geheel naar den Woorde Gods is, gegrond als het is op uitspraken zowel van het Oude als van het Nieuwe Testament, waarbij er niet de minste sprake is van de amputatie van het Oude Testament, waaraan de deputaten en de neo-gereformeerden ter fundering van hun neo-gereformeerd standpunt zich hebben schuldig gemaalrt. Reeds uit die amputatie, maar niet alleen daaruit, uit al hun redeneringen te dezer zake, ontleend als zij zijn aan de artikelen van dr. Kuyper, waarin het ambt van de overheid, in flagrante strijd met de leer der vaderen, die dit ambt zowel tot de bijzondere als de algemene genade betrokken hebben, alleen tot de algemene genade betrokken is geworden.

Mede uit die oorzaak is het te verklaren, dat de drie teksten, welke de deputaten ter verklaring en ter verdediging van hun neo-gereformeerd gevoelen in het geding hebben gebracht, al even jammerlijk misbruikt zijn als zij tevoren door de tegenstanders van Calvijn, de Wederdopers en de Libertijnen, misbruikt geworden zijn. Hierbij kan nog als een ernstige grief tegen de deputaten der Synode van de Gereformeerde Kerken worden ingebracht, in zoverre zij hun opinies als een werk des Heiligen Geestes hebben willen aangemerkt zien — en dit hebben zij toch als zodanig beschouwd willen zien — dat zij daarmede de Gereformeerde voorvaderen al wel zeer geblameerd hebben. Wat houdt zulk een getuigenis anders in dan dat die voorvaderen inzake hun opvatting aangaande het ambt van de overheid van het licht des Heiligen Geestes verstoken waren? Wat anders dan dat de deputaten meer licht en kennis te dezer zake hadden dan dezen? Hoe werd in dat getuigenis — wat stellig al niet minder grievend is — de Vrij geesten de kroon op het hoofd gezet, dewijl hun in deze meer licht en genade des Heiligen Geestes werd toegekend dan aan Calvijn en de Reformatoren! Zo hebben dan in deze zo gewichtige aangelegenheid, naar dat getuigenis, de Vrij geesten gewandeld in het licht. ... en Calvijn en de Reformatoren in de duisternis.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 mei 1950

De Banier | 8 Pagina's

De Beginselen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 mei 1950

De Banier | 8 Pagina's