Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Beginselen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Beginselen

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voor studie en leidraad

öer Staatkundig Gerefornrieerde Partij

Haar program (45). Artikel 36

Jn onze vorige artikelen hebben wij aangetoond, dat de Bijbelteksten, welke dr. Kuyper, en in navolging van hem de deputaten van de Synode van de Gereformeerde Kerken van 1905 ter bestrijding en weerlegging van 't standpunt der Gereformeerde vaderen inzake artikel 36 hebben aangevoerd, door hen evrkeerdelijk uitgelegd en derhalve misbruikt zijn. Ook hebben wij daarin kunnen waarnemen, dat Calvijn reeds 'n soortgelijke bestrijding met dezelfde Bijbelteksten, welke de Libertijnen in zijn dagen tegen hem ingebracht hebben, grondig weerlegd en volkomen ontzenuwd heeft. Tevens hebben wij daarin kunnen lezen, dat hetgeen van neo-gereformeerde zijde betreffende Israels theocratische wetsbedeling in het rnidden is gebracht tegen het oude artikel 36, al evenmin gegrond is, ja, dat het zelfs iets ongehoord onschriftuurlijks is, als de neo-gereformeerden in hun bestrijding van het onverminkte artikel 36 heel het Oude Testament buiten beschouwing gesteld willen hebben, ongehoord, dewijl zowel de oude Christelijke kerk als die der Reformatie geheel schriftuurlijk zich bij voortduring op het Oude Testament in deze aangelegenheid beroepen hebben.

E, venzeer dwalen de neo-gereformeerden, en de Anti-Revolutionnairen met hen, als zij beweren, dat de overheid geen materiële wapens ter verdediging van de kerk en de waarheid mag gebruiken, omdat zij ook niet bij machte is het geloof aan enig mens te geven of op te dringen of hem beletten kan ongelovig te zijn. Hier worden door hen twee geheel verschillende zaken dooreen verward. Het is toch geheel iets anders iemand het geloof te geven of op te dringen, dan godslasterlijke uitingen en propaganda te weren. Stellig kan de overheid niemand het geloof geven ; maar zij vermag wel godslasterlijke propaganda en taal door haar macht en wetgeving te weren, Gods kerk en waarheid te besehermen met de haar ten dienste staande middelen en dit ook met het zwaard, dat God haar volgens Romeinen 13 als dienaresse Gods gegeven heeft.

Het argument, dat de overheid niemand kan beletten ongelovig te zijn en niemand het geloof kan schenken en dat zij deswege Gode-onterende propaganda ook maar vrij en ongehinderd heeft te laten gaan, is in het bekende Dageraadsdebat ook tegen Ds. Kersten van A.R. zijde aangevoerd. Deze heeft daarop geheel overeenkomstig Gods Woord geantwoord, dat het geloof een gave Gods, een werk des Heiligen Geestes is, maar dat dit de overheid als dienaresse Gods allerminst van haar dure verplichting ontsloeg om voor de ere Gods op het publieke terrein des levens op te komen en dat zij volstrekt niet mocht gedogen, zoals destijds het geval was, dat er in ds straten van Den Haag een man r.ondliep met een bord, waarop met grote letters geschreven stond: „God is het grootste kwaad".

Dit argument, dat destijds door de A.R .in de Tweede Kamer naar voren werd gebracht, was ook al weer verre van nieuw. Het was ook al in de dagen der Reformatie door de Libertijnen tegen Calvijn ingebracht. Ook dezen zijn met dezelfde, soortgelijke redenering tegen hem komen aandragen, alsof het precies hetzelfde ware, dat de overheid iemand tot . het geloof dwong, dan dat zij de zaak der waarheid met het zwaard beschermde en alsof de overheid van haar door God opgelegde verplichting ontslagen was, omdat zij niemand het geloof kan geven of opdringen. Dit zijn — een ieder, die deze zaak m.et een onbevangen oordeel beziet, zal dit stellig toegeven — geheel verschillende zaken.

Zo heeft Calvijn het ook gezien, als hij geheel naar waarheid en zeer scherpzinnig tegen de Libertijnen het navolgende heeft opgemerkt. Hij schreef dienaangaande: „Ik zeg, dat het wat anders is de toestand der kerk met het zwaard te verdedigen, dan iemand met geweld tot het geloof te dwingen. Want, zoals het tenslotte niet in de hand en de macht der vorsten ligt om met hun besluiten door te dringen, in de harten der mensen, opdat die zich Gode zullen onderwerpen in gehoorzame omhelzing van de leer des heils, zo eist toch hun roeping, dat ze niet toestaan, dat men in onreine en brutale taal de heilige Naam Gods schendt en evenmin mogen zij toelaten, dat Zijn eredienst ten gronde wordt gericht. Een particulier, die geen macht heeft over leven en dood zal, als hij toelaat, dat het huis, dat hij bestuurt, verontreinigd wordt door heiligschennis, niet vrij zijn van schuld; hoe veel te schandelijker zal de traagheid van de vorst zijn, indien hij de ogen sluit voor de teugelloze schending der gerechtigheid? In zodanig geval zit de rechter op zijn verheven en prachtige troon en ziet het zwijgend aan, dat de roem van Christus op schandelijke wijze verdrongen wordt. Zou hij zich gezag verschaffen, doordat men zijn straffen vreest, en nochtans vrijheid geven aan de bozen om de kerk te verwoesten ? "

|_J it de boven aangehaalde woorden van Calvijn blijkt wel zonneklaar dat deze Hervormer zeer terecht van oordeel was, dat het heel wat anders is iemand met geweld tot het geloof te dwingen, dan de kerk met het zwaard te verdedigen, alsook dat dit de overheid van haar roeping om als dienaresse Gods met materiële wapens de kerk te beschermen, niet ontheft, dat zij aan geen enkele harer onderdanen kan beletten ongelovig te zyn of het geloof vermag te geven. Met zulk een redenering, als de neogereformeerden en de Anti-Revolutionnairen er op na houden, zo a men even goed kunnen stellen: de overheid vermag geen enkele harer onderdanen een eerlijke rechtschapen inborst te geven en daarom moet zij alle diefstal maar ongemoeid en ongestraft laten begaan. En ook al kunnen stellen: de overheid is niet bij machte om enig onderdaan tot een liefhebber van zijn naaste te maken, deswege heeft zij alle moord- en doodslag maar lijdelijk aan te zien. Hoe ongerijmd het bovendien is het mindere kwaad, tegen een mens bedreven, wel door de overheid gestraft te willen zien, maar het meerdere kwaad, dat tegen God begaan wordt, door haar niet gestraft te willen hebben, behoeft geen nader betoog.

Krachtig heeft Calvijn zich tegen die ongerijmdheid gekeerd, als hij schreef: „Waarmede de dwaasheid wederlegd wordt van diegenen, die wel zouden willen, dat de overheid, met terzijdestelling van God en Zijn dienst, zich alleen met de rechtsbedeling onder de mensen bemoeide. Alsof God in Zijn Naam regenten had aangesteld om aardse geschillen te beslissen en achtergelaten had hetgeen van veel meer gewicht was, te weten, dat Hij zuiver, naar het voorschrift van Zijn Wet, zou worden gediend".

En uit dit laatste, èn uit het vorige, uit Calvijns geschriften aangehaalde citaat, komt tevens voor de zoveelste maal vast te staan, dat het oude en het neo-gereformeerde standpunt in drae als vuur en water tegenover elkander staan en dat er hierbij niet van een gradueel, maar van een principieel verschil sprake is, waarbij het ene onverzoenlijk tegenover het andere staat.

Men moge nu van A.R. zijde wel aanvoeren, dat het de Gereformeerde vaderen inzake artikel 36 aan het rechte licht des Heiligen Geestes ontbroken heeft, en dat zij in dat artikel een leer geleerd hebben, die tegen Gods Woord indruist, maar het bewijs daarvoor hebben zij nimmer geleverd. Keer op keer komt het tegendeel aan de dag. Telkens komt het aan het licht, dat dr. Kuyper en de deputaten van de Synode der Gereformeerde Kerken van 1905 bij de Libertijnen ter schole zijn gegaan en bij hen veel van hun leer en wijsheid hebben opgedaan. Herhaaldelijk komen de neogereformeerden ter verdediging van hun gevoelen met argumenten aandragen, waarmede de Libertijnen Calvijn ook al bestreden hebben- en welke door hem op geheel schriftuurlijke gronden weerlegd zijn, zodat wij geen woord te veel schrijven, als wij schrijven, dat niet de oude Gereform.eerden, maar de neo-gereformeerden de onschriftuurlijken zijn en dat het een onwaar en vals getuigenis is, als de voornoemde deputaten hun neo-gereformeerde opvattingen als een werk en openbaring des Heiligen Geestes wilden aangemerkt hebben. Men moge hierbij al uit het Anti-Revolutionnaire en neo-gereformeerde kamp in het midden brengen, dat het oude artikel 36 nog van een roomse zuurdesem doortrokken is, maar de waarheid logenstraft die bewering; nimmer toch hebben de Gereformeerde vaderen zich op enige pauselijke encycliek beroepen, maar immer hun gevoelen op Gods Woord gegrondvest. Men moge hierbij ook al in de gelederen der A.R. en neo-gereformeerden stellen, dat hun inzicht aangaande artikel 36 niet voortspruit uit een vals begrip van neutraliteit of uit religieus indifferentisme, maar in de praktijk komt dit toch hierop neer. Het is toch geheel naar het hart der Libertijnen en de voormannen van de Franse Revolutie gesproken. als de A.R. krachtens hun program leren: De overheid hebbe op religieus terrein te laten groeien wat groeit en zich op dat terrein strikt afzijdig, dat is neutraal, te gedragen.

Gelijk het niet dan een oud-libertijnse' bewering was, als de A.R. bij het Dageraadsdebat in de Tweede Kamer beweerden, dat, dewijl de overheid niemand kan beletten ongelovig te zijn en het geloof aan niemand kan geven of opdringen, zij daarom allerlei Gode-onterende propaganda maar heeft te gedogen. En dit hebben de Anti-Revolutionnairen, en de Christelijk-Historischen nevens hen, toch destijds betoogd, waar zij bepleit hebben, dat de Deïsten, Pantheïsten en Atheïsten vrijelijk en door de overheid allerminst daarin tegengegaan, hun Gode-onterende theorieën zouden mogen propageren.

Het behoeft geen nader betoog, dat dit pleidooi van de Anti-Revolutionnairen en Christelijk-Historischen lijnrecht ingaat tegen het oude artikel 36, dat eist, dat de overheid alle godslasterlijke propaganda zal verbieden.

Ware die propaganda verboden, hoe gans anders zou het er thans in de wereld en in ons land uitzien! Hadden de overheden zich overeenkomstig het onverminkte artikel 36 der aloude Nederlandse Geloofsbelijdenis gedragen en hun bestuur dienovereenkomstig naar Gods Woord en Wet ingericht, welk een gans andere aanblik zou de wereld ons thans bieden! Zij hebben zulks echter niet gedaan, maar integendeel toegelaten, dat ongestraft en ongestoord allerlei wind van leer gezaaid kon worden. Wat wonder, dat wij thans de storm oogsten.' Nimmer zouden Rome, de revolutie, het socialisme en het communisme zo zeer het hoofd hebben kunnen opsteken als heden ten dage in ons land het geval is, als het oude artikel 36 gehandhaafd was geworden. Juist die verzaking van haar plicht door de overheid, om als dienaresse Gods van het publieke terrein alles te weren, wat tegen Gods Wet regelrecht inloopt, heeft ook ons land in een groot verval gebracht. Onder de naam van vrijheid is en wordt daarbij niet dan de losbandigheid gediend; onder de benaming van gelijk recht voor allen Gods recht met voeten getreden. Het is smartelijk te moeten constateren, dat die zogenaamde vrijheid naar de zin en de wil van een zeer groo^ deel van ons volk is en stellig niet minder smartelijk te moeten aannemen, dat degenen, die zich zo gaarne „wij Calvinisten" noemen, met hun neo-gereformeerde leringen de zo jammerlijke staat van zaken in ons land mede hebben bevorderd en nog steeds helpen bevorderen, door zich beslist en uitdrukkelijk tegen het onverminkte artikel 36 te stellen en door het goed te keuren, dat ons volk hoe langer hoe meer door de openlijke en ongestoorde propaganda van ongeloof en bij geloof geestelijk vergiftigd wordt Ja, het is wel in het bijzonder pijj lijk, dat ook diegenen, die zich naa Calvijn noemen, met hun neo-gerefor, meerde theorieën hem verloochenei en vierkant tegen hem ingaan, als de overheden ten duren plicht stelde dat zij niet mochten toestaan, da men in onreine en brutale taal de hei lige Naam Gods schendt, gelijk zulle helaas al sedert jaren lang in om land met de allerellendigste gevolgej van dien geschiedt en nog tot op dt dag van heden ongestoord en onge straft in openbare vergaderingen ei publiekelijk uitgegeven geschriftei plaats vindt. n B t a e • ; l l n I v s v

Mede daardoor wordt ons volk gees telijk vergiftigd, raakt het hoe lan ger hoe meer in het verval, wordt het het on- en bijgeloof ten prooi en, wat nog al erger is, wordt Gods heiligi Naam bij voortduring ontheiligd ei gelasterd, zijn waarheid en kerk gro telijks geweld aangedaan — en ditzi schrikkelijke feit poogt men nu vat Anti-Revolutionnaire en Christelijk Historische zijde goed te praten me het argument, dat, aangezien de over heid niemand kan beletten ongelovij te zijn of ook aan niemand het geloo: vermag te geven of op te dringen deswege de losbandigheid maar zi teugeloos ver gedreven moet wor den, dat de vrijgeesten en revolution! nairen hun godslasterlijke theorieën kunnen en mogen propageren — eei argument, dat, zoals wij in dit artikei hebben kunnen lezen, al eeuwei geleden door Calvyn weerlegd, grondig ) f r n

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 mei 1950

De Banier | 8 Pagina's

De Beginselen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 mei 1950

De Banier | 8 Pagina's