Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE LAST VAN DUMA

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE LAST VAN DUMA

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

De last van Duma. Men roept tot mij uit Seir: Waciiter, wat is er van de nacht; wachter, wat is er van de nacht? De wachter zeide; De morgenstond is gekomen en het is nog nacht; wilt gijlieden vragen, vraagt; keert weder, komt. Jes. 21 : 11, 12

Het is nog nacht! Stikdonkere nacht vanwege geestelijke blindheid, maar ook vanwege de zonde, die als een roofdier in de duisternis van de nacht op zijn prooi uitgaat om te verslinden wat het vangt. Al tracht men op velerlei manier licht te ontsteken in de duisternis, het is alles kunstlicht en natuurlicht, doch geen genadelicht. De vorst der duisternis werkt met volle kracht in de kinderen der duisternis, opdat zullen gedaan worden de werken der duisternis, zo mogelijk om alles mee te slepen naar de I buitenste duisternis. Zelfs onder de i belijder der waarheid veel meer duisternis dan licht, ja.erger nog, veel duisternis in de harten van de kinderen des lichts. En wie is er, die het ter harte neemt en die rouw draagt om de verbreking Jozefs ? Wat al een vermeend licht, dat in de uitkomst enkel duisternis blijkt te zijn geweest.

Maar is er dan gans geen enkel lichtpunt meer in deze duistere nacht? Is er geen enkele mogelijkheid, dat de duisternis nog zou kunnen worden opgeklaard? Moet dan alle hoop en moed worden prijsgegeven en is het reeds een volslagen afgesneden en verloren zaak? Daarop geeft de profeet het antwoord: Wilt gijlieden vragen, vraagt; keert weder, komt. De bedoeling is: Indien men wil vragen met een oprecht gemoed, met zuivere belangstelling, met belijdenis van schuld en zonde, zonder uitstel en gepaard met afbreking van de zonde, dan mag Edom naar Gods Woord vragen en zal Edom daaruit een duidelijk antwoord bekomen. De veg stelt God nog open en stelt Hij nog voor, om onder Zijn toorn niet te vallen, om die te ontgaan, het is nog het heden, het kan nu nog; maar als Edom niet vraagt met aflegging tan de vijandschap tegen God en Zijn Woord en volk, zal het bij dit raadselachtig antwoord blijven.

Ondanks de oude haat van Edom wil God nog met dat volk te doen hebben, om huns vaders Abrahams wil en om huns vaders Izaks wil, die geloofden in de beloften Gods aangaande de komst van Vorst Messias, zodat Abraham zelfs de vader aller gelovigen genaamd wordt.

Ook voor ons volk is die weg nog open; ook tot ons komt nog de Goddelijke orakeltaal: Wilt gijlieden vragen, vraagt. Helaas, zal de mens uit en van zichzelf nimmer naar God •vragen op de rechte wijze; hoogstens uit vrees voor de gericht^n Gods uit eigenliefde en zelfbehoud. Als de Heei"e niet eerst begint te vragen naar ons, zullen v? ij nooit vragen naar Hem Die onze Maker en Formeerder is. Wat is de mens diep gevallen en volkomen vervreemd van God, door de onwetendheid, die in hem is én door de verharding des harten. Maar zegt de Heere dit dan geheel tevergeefs en als overbodig, waar niemand uit zichzelf zal vragen? Neen, want hiermee maakte Israels God Zich vrij van Edom, betonend Zijn lankmoedigheid en taai geduld, zelfs aan openbare vijanden; en in de tweede plaats kunnen er enige weinige Edomieten onder zijn geweest, die in waarheid naar de Heere leerden vragen, mede door middel van het Goddelijk antwoord. De eeuwigheid zal dat alles openbaren. En wanneer de Heere ook tot ons volk zegt: Wilt gijlieden vragen, vraagt, zo komt Hij Zich ook van ons hierin vrij te maken en de weg tot behoud voor te stellen, hoewel de alvi^etende God zeer goed weet, dat uit zichzelf niemand naar Hem vragen zal. In de uitwendige roeping nodigt de Heere vriendelijk om Hem raad te vragen in de ellendestaat, waarin wij verkeren en in de uitverkorenen komt Hij door de onwederstandelijke werking des Heiligen Geestes die uitwendige roeping te maken tot een inwendige, tot verheerlijking der vrije genade er. t< luister van Zijn deugden.

Maar als wij dan die kostelijke lankmoedigheid niet waarderen en doorgaan in zondige, zelfgekozen wegen en vragen naar de afgoden, en de levende God in het heilig aangezicht slaan, komt dat niet geheel en volkomen voor onze rekening en verantwoording? Is de mens niet redelijk zedelijk schepsel gebleven, ondanks de diepe val; en is hij niet goed uit de hand des Scheppers voortgekomen? Geen enkele verontschuldiging zal men bij God kunnen inbrengen; men zal op duizend vragen niet één kunnen antwoorden. Och, dat ons oog eens openging voor de goedheid Gods, zo onverdiend en diep verbeurd, en dat wij het moede werden tegen zulk een goed- en goeddoend Wezen te zondigen en eens weder Ieren vragen mochten naar de rechten Zijner gerechtigheid. Want indien niet, het ligt voor ons en w^ee onzer, wij mogen toezien.

En dat volk, dat vragen mag in waarbeid en oprechtheid, heeft in dit woord: Wilt gijlieden vragen, vraagt, een sterke bemoediging om tot de Heere te vluchten met al hun onopgeloste raadselen, ook met de vraag: Wat is er van de donkere, geesteloze nacht, waarin wij leven en verkeren. Een biddend, vragend leven te mogen hebben is een zéér grote weldaad; een verborgen leven met de Heere is meer waard dan alle lof van mensen. Dat volk mag alles aan de Heere vragen en krijgt er verlof toe. Jammer, dat wij onze vragen dikwijls zelf trachten op te lossen met ons verdorven verstand en de Heere er mee voorbij lopen. Hoe nodig is de ontledigende werking des Heiligen Gees­ tes, opdat wij van eigen vernuft zouden afstaan. Hoe minder men het zelf weet, hoe beter, want dan gaat men raad vragen bij Hem, Die de Wijsheid Zelf is en Die naar Zijn almachtig vermogen alle vraagstukken vermag op te lossen; niet alleen vragen betreffende het tijdelijke leven, maar ook aangaande het eeuwige leven. Dit allergewichtigst vraagstuk, hoe wij staan tegenover de Heere, of in een onverzoende natuurstaat, of in een genadestaat, dringt alle andere vragen naar de achtergrond.

Dan voegt de profeet er nog aan toe: Keert weder, komt. Edom wordt dus vermaand om weder te keren onder de vleugelen van de God Israels, van wege de beloften Gods, gegeven aan •Abraham, die ook hun voorvader naar het vlees was, opdat zij niet alleeïi kinderen des vleses, maar door geaade kinderen der belofte mochten worden, gelijk Izak was. Zij worden geplaatst voor de keuze: doorgaan in vijandschap en zonde, maar om dan te vallen in een nacht van Godsgerichten, of zich te wenden tot Israels God, zich af te wenden van de z$nde en te komen met smeking en geween tot de troon der genade en behoudenis te zoeken voor hun ziel en •: i< , haaam in het bloed des eeuwigen Verbonds. Deze keus wordt ook ons voorgelegd, wie wij ook zijn. Wij hebben slechts te kiezen tussen God en Zijn Woord, en de wereld en de zonde. Wij worden geroepen om weder te keren tot de God onzer vaderen. Die eertijds zoveel wonderen heeft verricht en die ons volk snood de nek heeft toegekeerd. En het is nog een wonder van lankmoedigheid en taai geduld, dat wij nog zijn, die wij zijn en dat wij nog gewaarschuwd worden om weder te keren. Dat dan de roepstem Gods mocht gehoord worden en ter harte genomen, opdat ons eindelijk niet treffe het zelfde oordeel, waarmede God de Edomieten heeft gedreigd en waardoor zij ten slotte als van de aardbodem zijn weggevaagd. Dat niet al­ leen als volk van Nederland wij allen tezamen mochten komen tot inkeer en wederkeer tot God en Zijn geboden, maar ook ieder persoonlijk; want wij moeten eens, ieder persoonlijk, die God ontmoeten en indien wij dan gestorven zijn in onze zonden, zullen wij op duizend vragen niet één kunnen antwoorden.

Het is zo nodig, dat wij spoedig mochten wederkeren en niet talmen; er is nog zo veel te doen en de tijd is voorts kort, want als kaf gaat de dag voorbij. Het zou groot zijn, als wij mochten bukken en buigen voor de majesteit Gods, met eerbied en liefde en een hartelijk verlangen mochten hebben om in Zijn vreze te leven. Dan ware alle hoop nog niet te verliezen, dan was er nog verwachting, dat wij na veel donkere en bange nachten van gerichten en oordelen en vele donkere wolken vanwege het heilig ongenoegen Gods, eenmaal de morgenstond der eeuwige vreugde mochten zien aanlichten, om nooit te verdwijnen, Openb. 21 : 23: En de stad behoeft de zon en de maan niet, dat zij in haar zouden schijnen; want de heerlijkheid Gods heeft haar verlicht en het Lam is haar kaars; want aldaar zal geen nacht zijn. Dan geen nacht van zonde en straf over de zonde meer, maar God zal alle tranen van hun ogen afwissen en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch gekrijt, noch moeite zal er meer zijn; want de eerste dingen zijn weggegaan.

Welgelukzalig de mens, die op het eeuwig, zalig leven een gegronde hoop mag hebben door de inwendige getuigenis des Heiligen Geestes, en die zingen kan met de psalmist: 'k Zal Zijn lof zelfs in de nacht Zingen, daar ik "Hem verwacht; En mijn hart, wat mij moog' treffen, Tot de God mijns levens heffen.

W.

v. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 juli 1950

De Banier | 8 Pagina's

DE LAST VAN DUMA

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 juli 1950

De Banier | 8 Pagina's