Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Beginselen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Beginselen

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voor studie en leidraad

der Staatkundig Qerefovmeerde Partij

Haar program (52)

Artikel 36

Het is en wordt menigmaal voorgesteld alsof de uitvoering en handhaving van het onverminkte artikel 36 de ondergang en dood van alle vrijheid zou betekenen. Zulk een voorstelling verdraagt zich echter allerminst met de waarheid; zij is daarmede zelfs in flagrante strijd, Met alle kracht en nadruk zijn onze Gereformeerde voorouders telkens en telkens weer voor de gewetensvrijheid opgekomen. JNoch de Reformatoren, noch de opstellers van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, noch de oude Gereformeerde theologen en scribenten, noch de kerk der Reformatie, die in haar belijdenis artikel 36 opnam, noch de oprichters van de Unie van Utrecht hebben ooit gewild, dat er enige, ook maar de minste inbreuk op de vrijheid der consciëntie zou worden gemaakt.

In dit opzicht laat de Unie van Utrecht niet de minste twijfel bestaan. Dit is te meer van betekenis, ja, zelfs in deze van al beslissende betekenis, dewijl haar bepalingen uitdrukkelijk tot grondwet van de Staat der Verenigde Provinciën zijn verheven. Eén harer bepalingen Juidt nu:

„Mits dat een yder particulier in zijn religie vrij zal mogen blijven, ende dat men niemant ter cause van de religie sal mogen achterhalen of ondersoecken".

Een bepaling, waaruit met onbetwistbare zekerheid valt vast te stellen, dat de bestuurders van het oude Gemenebest, zich geheel naar de geest, zin en letter van het oude artikel 36 gedragende, als grondregel voor hun regeringsbeleid hebben aangenomen, dat een iegelijk ongemoeid bij zijn godsdienst zal mogen blijven en dat niemand vanv/ege zijn geloof onderzocht of gestraft zal worden. Zelfs is, zo schrijft een onverdacht onpartijdig beoordelaar als de liberale historicus R. Fruin in deze is, door de Zeeuwse predikanten, die hij de onverdraagzaamsten van allen noemt, nooit op schennis van deze grondregel aangedrongen. „Integendeel" — zo merkt Fruiri in zijn geschrift „Tien jaren uit den tachtigjarigen oorlog" op — „in 1651 erkennen de Staten van Zeeland, die steeds de eischen hunner geestelijken aandringen, dat de roomschen recht hebben om niet in hun geweten en in hun geloof onderzocht of eenigszins bemoeilijkt te worden". In diezelfde geest heeft zich Marnix van St. Aldegonde herhaaldelijk in zijn geschriften uitgelaten. Met de vaderen heeft hij tegenover de libertijn Coornhert betoogd, dat de overheid niet alleen het recht had, maar • ook de dure plicht om de zuivere religie met het zwaard te verdedigen en de ketterij daarmede tegen te gaan, desnoods ter neer te slaan; en met de vaderen heeft hij de vrijheid der consciëntie ten krachtigste voorgestaan en verdedigd.

U: it het bovenstaande blijkt wel overduidelijk, hoe zeer diegenen, die het voorstellen alsof de uitvoering en handhaving van het oude artikel 36 de ondergang en dood van alle vrijheid betekenen, zich aan de waarheid vergrijpen. In algehele tegenstelling met Rome hebben zij de vrijheid der consciëntie immer voorgestaan.

Rome duldde niet de minste vrijheid, zelfs niet binnenkamers van enige woning, en al evenmin ten opzichte van het geweten des mensen. Daarentegen hebben de Gereformeerde voorouders immer de inquisitie en de inquisitoriale methodes in het diepst hunner ziel verfoeid en valt er onder hun bestuur zelfs geen spoor of zweem van enige inquisitie te bekennen, als zij krachtens art. 36 de Gereformeerde religie mainteneerden en tot de openbare in ons land verhieven. Daarmede hebben zij benevens de zuivere religie ook de vrijheid gediend, zich op principiële wijze van Rome en haar methodes onderscheiden en daarmede is de bewering dan ook ten volle gelogenstraft, als waren onze vaderen bij de samenstelling van artikel 36 nog van de roomse zuurdesem doortrokken. Bij Rome immers was het aldus gesteld, dat zij gelastte, dat haar inquisitie reeds bij het vermoeden van de geringste afwijking van haar leer een onderzoek instelde. En wee degene, die daaraan schuldig werd bevonden, ook al had hij daarvan in het openbaar nimmer blijk gegeven, deze was een kind des doods. De inquisitie verwees hem onverbiddelijk naar schavot, brandstapel, galg, of veroordeelde hem tot een andere wrede, gewelddadige dood. De vermaarde geschiedschrijver Motley schrijft dienaangaande in zijn werk „De opkomst van de Nederlandse republiek" het navolgende:

„Mannen, vrouwen en kinderen werden verbrand en hun as in de wind gestrooid, om vluchtige woorden, jaren geleden gesproken, of omdat zij in hun binnenkameren afgezonderd verlangden te bidden; of niet knielden voor de hostie, als zij die op straat tegenkwamen; of voor gedachten, welke zij nooit hadden geuit, maar welke zij bij • onderzoek te eerlijk waren om te loochenen".

an de minste vrijheid was alzo bij Rome geen sprake. Zelfs het lezen van de Bijbel of een gezangboek der Hervormden in de huiselijke kring werd zwaar gestraft. Motley zegt hierover in zijn even tevoren genoemd werk, dat het aantal Nederlanders, die verbrand, gewurgd, onthoofd of levend begraven zijn, krachtens de plakkaten en dat om misdrijven als: het lezen van de Heilige Schrift, het oneerbiedig aanzien van een heiligenbeeld of het bespotten van de werkelijke tegenwoordigheid van het lichaam en bloed in een ouwel, door vele geloofwaardige schrijvers op 100.000 geschat en door geen hunner op minder dan 50.000 wordt gesteld. Voorts verhaalt hij onder veel meer nog, dat degene, die een gezangboek der Hervormden in bezit had, of de huisvader, die, zonder rooms-katholiek godgeleerde te zijn, in zijn eigen woning aan zijn gezin de bergrede voorlas, volgens het plakkaat van 1550 gestraft behoorde te worden als „verstoorder der gemene rust", te weten de mannen met het zwaard en de vrouwen gedolven, zoverre zij hare dwalingen niet willen sustineren of defenderen. En indien zij in hare dwalingen, opinion of ketterijen volstandig blijven volharden, geëxecuteerd te worden met vuur. En in alle gevallen alle haarlieder goed verklaard geconfisqueerd en verbeurd ten onze profijt. In dit plakkaat werd alzo bepaald, dat degene, die zelfs berouw toonde over het bezitten van , een gezangboek der Hervormden, of over het feit, dat hij in zijn eigen woning een gedeelte uit Gods Woord had voorgelezen, daorvoor nog met de dood gestraft moest worden. Als het een man betrof, moest hij worden onthoofd; gold het een 'vrouw, dan moest zij levend begraven worden. Toonden zij geen berouw, dan moesten zij levend verbrand worden. Van enige gewetensvrijheid was bij

Rome niet de minste sprake. Zij ver-' klaarde, dat haar kerkelijke en politieke wetten op één lijn stonden met de Goddelijke wetten en evenals deze het geweten binden. Met zulk een opvatting is het ook te verstaan, dat zij de inquisitie allerwege deed speuren en dat zij geen onderscheid maakte of iemand in hoofdzaak dan in enig onderdeel van haar kerkleer afweek. Tegen een ieder, die leerde of zelfs voor waarheid hield, wat door de conciliën of pausen met vervloeking veroordeeld was, kon de inquisitie optreden. Daarbij kwam nog, dat van de Protestanten meermalen zulk een onware voorstelling werd gegeven, dat Marnix van St. Aldegonde aangaande een van de plakkaten zijner dagen getuigt, dat indien de Protestanten metterdaad zo waren, als zij daarin werden voorgesteld, zij duizendmaal de dood verdienden te sterven.

oor zulk een gruwelijke wijze van doen is het dan mogelijk geweest dat tal van godvruchtige martelaren üe wreedste dood zijn ingedreven. Zo werd op de 15e September in 1526 op het Binnenhof te 's Gravenhage, in tegenwoordigheid van de stadhouder van Holland, de drie inquisiteurs en een groQt aantal aanzienlijke edelen. Jan de Bakker, de gewezen priester van Woerden, verbrand, waarbij hij toegezongen werd door zijn lotgenoten van achter de tralies van de Gevangenpoort, welk gezang hij beantwoordde met het zingen van de 31ste Psalm, volhardend in zijn geloof, dat hem boven zij< n leven dierbaar was, totdat de ijzeren band om zijn keel werd toegeknepen en op zijn borst het zakje buskruit ontstoken, werd, dat hem het leven benam, voordat hij „te polvre toe gebrant" werd, zoals het vonnis luidde, „zulcx dat van hem geene memorie meer en zij". Zo waren even eerder op de 1ste Juli 1523 op de Grote Markt te Brussel de twee gewezen Antwerpse üLUgustijner monniken Hendrik Voes en Johannes van Esschen verbrand. Bij hun verbranding hadden zij een loflied Gode ter eer gezongen, totdat de vlam hun woorden verstikte. Ter nagedachtenis van dezen, die Luther „die zwey edle Kleinod Christi" noemde, heeft hij een gedicht vervaardigd, waarin hij, met moed op de toekomst vervuld, zong:

„Die Aschen will nicht lassen ab, „Sie staubt in allen Landen. „Hier hilft kein Bach, Loch, Grub noch Grab, „Sie macht den Feind zu schanden. „Die er in Leben durch den Mord „Zu schweigen hat gezwungen, „Die muss er todt an allen Ort „Mit aller Stimm' und Zungen „Ganz fröhlich lassen singen".

Van de praktijk en de gruwelen der inquisitie hebben onze Gereformeerde vaderen nooit iets moeten hebben. Daarentegen hebben zij te allen tijde de vrijheid der consciëntie voorgestaan. Dit staat zo boven alle bedenking vast, dat zelfs dr Kuyper dit onomwonden heeft erkend, waar hij geschreven heeft:

„Ongerijmd en dwaasheid is het derhalve, indien onze hedendaagse publicisten, voor de feiten der historie blind, het voor doen komen, als hadden onze Dordtse vaderen en hun voorgangers niets gedaan dan letterlijk Rome gecopiëerd, en als ware eerst door de Franse Re-

volutie de vrijheid van consciëntj; de overwinste van Europa's geest{. lijke worsteling geworden".

l QJ- Het is ontegenzeggelijk waar, even beslist als onze Gereformeetöi vaderen in artikel 36 beleden hebbi dat de overheid van 's Heeren we ten plicht gesteld was, dat zij d, band had te houden aan de heiligj kerkendienst; om te weren en uit roeien alle afgoderij en valse go( dienst, om het rijk des antichrists gronde te werpen en het Koninkrijl van Jezus Christus te bevordei-en; Woord des Evangelies overal te dóei prediken, opdat God van een iegelijk geëerd en gediend worde, gelijk Hij in Zijn Woord gebiedt, dat dezen even beslist in hun geschriften in. mer als voorstanders en pleitbezor. gers van de vrijheid van de consciër, tie zijn opgetreden. Evenzeer alg zi; voorgestaan hebben, dat de overheid in het openbare leven de zuivere reli gie zou mainteneren, evenzeer hebben zij voorgestaan, dat een iegelijk opzichte van zijn consciëntie en hui selijke leven door de overheid onge moeid gelaten zou worden. f nt p d e I h a z N v u b o k

Ten opzichte van het laatsgenoemdi is de beroemde professor Voetim zelfs zo ver gegaan, dat hij op grond van de vrijheid der consciëntie leraard heeft, dat het geoorloofd was, dat iemand zijn geloofsovertuiging aan zijn huisgenoten mededeelde, hen daarin onderwees en dienovereenkomstig met de zijnen in de huiselij ke kring godsdienstoefening hield alsook dat hij buitenslands de opea bare godsdienstoefeningen van zijn godsdienstige overtuiging bijwoonde, Met deze hun houding hebben de Gereformeerde voorvaderen zowel de zuivere religie, alsook de ware christelijke vrijheid gediend. Hiermede werd het welzijn van Christus' kert bevorderd, alsook voorkomen, dal staat en maatschappij in bandeloosheid of slavernij ten onder gingen, zoals dat thans het geval is en nog hoe langer hoe meer het geval dreigt te worden. Die vrijheid toch, welke ook de Anti-Revolutionnairen en Christelijk-Historischen voorstaan, moet noodwendig leiden tot bandeloosheid, welke tenslotte in slavernij eindigt. Die vrijheid is bovendien daarom al niet minder te veroordelen, dewijl daarbij van overheidswege gedoogd wordt, dat allerlei Gode en Zijn waarheid krenkende inrichtingen, stichtingen, bonden en verenigingen in den lande gevestigd worden en een stroom van Gode-onterende, zielsverdervende en de goede zeden verwoestende lectuur onder ons volk verspreid wordt. Dit nu hebben de vaderen met uitoefening en handhaving van het ODverminkte artikel 36 weten te beletten, waarbij zij nochtans ten volle de consciëntievrijheid geëerbiedigd hebben. Daarin nu wil de S.G.P. met de vaderen één en dezelfde lijn trekken, en als zij zulks doet, dan zal dit volstrekt niet de ondergang en de dood van alle vrijheid ten gevolge hebbem.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 juli 1950

De Banier | 8 Pagina's

De Beginselen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 juli 1950

De Banier | 8 Pagina's