Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud de Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud de Jong

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXII.

Perpetua in de gevangenis

Het laat zich indenken, dat de ontmoeting tussen Perpetua en Fehcitas de harten van deze beide vrouwen met grote blijdschap vervulde. Zij wierpen zich in elkanders armen en meer dan woorden dit vermochten te doen, gaven de betraande ogen getuigenis van hetgeen er in hen omging. Nu immers konden zij tezamen spreken over de zalige dienst des Heeren en Hem prijzen, Die Zijn genade aan haar beiden had verheerlijkt. Intussen was het aan opzieners der gemeente gelukt om toegang te krijgen tot de gevangenis. Hierdoor was het mogelijk geworden, dat Perpetua's begeerte, namelijk om bij de kerk des Heeren door de Heilige Doop te worden ingelijfd, in vervulling kon gaan. Na de doopsbediening ontving zij het Heilig Avondmaal, dat haar tot grote versterking diende in de zware strijd, welke haar nog te wachten stond.

Niet lang echter zou de blijdschap der heide vrouwen duren. Er werd namelijk last gegeven om tot strengere tucht over te gaan, hetgeen tengevolge had, dat de vrouwen, alsook de andere gevangen genomen christenen tussen gewapende soldaten, die hen hoonden en zelfs mishandelden, naar andere cellen werden overgebracht. Deze cellen bevonden zich in onderaardse gewelven en dienden als verblijfplaats voor dieven en moordenaars. Niet weinig schrok Perpetua toen zij met Felicitas deze kerker betrad. Zij schreef daarover het volgende: Ik schrikte en ontroerde niet weinig, want nimmer had ik mij in zulk een tastbare duisternis bevonden. O, bange en vreselijke dag! dat akelige donker! die verstikkende hitte, welke in de met mensen overladen gevangenis heerstel die ruwe bejegening der krijgsknechten, aan wier bewaking wij waren toevertrouwd! en bij en boven dat alles, die rusteloze angst, die mij over mijn zuigeling kwelde.

Droevig waren Perpetua en Felicitas onder deze omstandigheden gesteld. Terwijl zij toch tevoren vrij hadden kunnen spreken, was dat nu, in tegenwoordigheid der lasterende krijgslieden, onmogelijk geworden. Het noemen van de Naam van Hem, Die zij liefhadden boven alles wat op aarde is, zou haar namelijk aan allerlei mishandelingen van de zijde van hun bewakers hebben blootgesteld. Zij hielden zich daarom stil, biddende om kracht en sterkte

Inmiddels vergaten de diakenen Pomponius en Tertius de beproefde leden hunner gemeente niet. Door giften wisten zij gedaan te krijgen, dat de gevangenen van tijd tot tijd naar een ruimer en beter vertrek werden overgebracht, waar zij in zuiverder lucht konden ademen en bovendien nog op andere wijze verkwikt werden. Zij ontdekten daar namelijk hun aanverwanten, met wie zij enige woorden mochten wisselen. Daar ontdekte Perpetua ook haar kind, aan hetwelk zij onmiddellijk het lang onthouden voedsel bood, nadat zij het in haar armen genomen en met de tederste liefkozingen overladen had. Ook ontmoette zij haar jeugdige broeder, die zij vermaande om in des Heeren kracht haar te volgen. Daar mocht zij zich ook met kinderUjke tederheid in de armen van haar moeder werpen, aan wie zij met al de aandrang der moederlijke liefde, de zorg voor haar zuigeling aanbeval.

Het berokkende haar echter niet weinig leed op het bleke gelaat van allen, die haar dierbaar waren, de uitdrukking van diepe smart te lezen en dat om harentwil. Nog grotere smart veroorzaakte haar het moeten scheiden van haar kind. Een smart, die zij slechts dragen kon, doordat de Heere Zich aan haar niet onbetuigd liet, doch haar vertroostte uit Zijn Woord. Toen het ogenblik van scheiden aangebroken was, drukte zij haar lieveling nog eenmaal aan haar borst, wierp een tedere blik op hem en reikte het kind daarna aan haar moeder over.

Mijn lieveling, zei zij, mogehjk is het de laatste maal, dat je in de armen van je moeder geweest bent. De Heere moge genadig voor je zorgen. Ik vertrouw je aan Zijn hoede. Zwaar valt het voor mij van je te scheiden, maar mijn Heiland mag en kan ik niet verloochenen. Die boven Hem iets lief heeft, is Zijns niet waardig. Jezus is mijn grootste schat. Perpetua's moeder vertrok daarop. Zij hoopte in de slaap haar zieleleed te vergeten, maar telkens schrikte zij op om dan weer met ontsteltenis bij de werkelijkheid bepaald te worden. Haar ziel werd heen en weer geslingerd, terwijl ook haar lichaam een hevige knak gekregen had. Zij verviel zodoende in een toestand, welke het ergste deed vrezen. De Heere bereidde haar echter een verrassing, welke haar geheel opbeurde en alle smart deed vergeten. De zoeven genoemde diakenen wisten namelijk te bewerken, dat Perpetua haar zuigehng bij zich mocht houden, zodat de bijna gesloopte krachten weerkeerden. De akelige, dompige kerker was voor haar nu geen gevangenis meer, gelijk ze dat zelf in een door haar nagelaten brief vermeldt, doch een paleis. Met haar lotgenoten mocht zij zich sterken in het gemeenschappelijk gebed en daarenboven genoot zij de vreugde, dat haar bloedverwanten haar bezochten en bemoedigden.

Eindelijk echter brak de dag aan, waarop de christenen verhoord en gevonnist zouden worden. Als een dolksteek drong deze tijding in het hart van Perpetua's oude vader. Zijn ziel werd door smart verscheurd en andermaal ijlde hij naar de gevangenis om zijn dochter met smekingen te bestormen.

Vervloekt zij haar verleider, mompelde hij, die haar een christin gemaakt heeft en waardoor een roof gepleegd werd aan mijn vaderhjk hart. Hij trad de kerker binnen en vroeg de wachter om hem bij zijn dochter te laten.

Deze stond hem dit echter niet toe dan nadat hij hem er eerst op gewezen had, dat dit eigenlijk niet mocht, omdat hij zich wilde gaan inlaten met het werk, dat alleen de rechter toekwam. Gij moogt, aldus zeide de wachter, de verachters der goden niet bewegen om afstand van hun geloof te doen. De proconsul heeft zijn dienaren, aan vide dit werk is opgedragen. Wat gij wilt gaan doen, is daarom niet zonder gevaar. Wel hebt ge dan de keizer diensten bewezen, maar dit zart u niet kunnen vrijwaren, indien ge tegen het recht ingaat.

Met het oog op zijn ouderdom en wetende, dat hij geen christen doch een heiden was, liet de wachter hem door. Weldra bevond de grijsaard zich bij zijn dochter, die hem bij het flauwe licht der lamp zag binnentreden.

, (wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 september 1950

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud de Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 september 1950

De Banier | 8 Pagina's