Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Beginselen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Beginselen

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voor studie en leidraad

öer Staatkundig Gereformeerde Partij

HAAR PROGRAM (no. 61)

Artikel 36

In dit artikel gaan wij er toe over om Dr Kuypers bewering, die hij bij verschillende gelegenheden en op onderscheidene plaatsen in zijn artikelen in allerlei toonaarden ten beste heeft gegeven, namelijk, dat onze Gereformeerde voorouders bij de vervaardiging en aanvaarding van artikel 36 als een deel van hun kerkelijke geloofsbelijdenis, nog van de roomse zuurdesem doortrokken waren, nader te bespreken.

Deze zaak zelf is belangrijk genoeg om in een afzonderhjk artikel behandeld te worden, want het is een infaam stuk om degenen, die in hun strijd tegen Rome's leer de offers van goed en bloed gebracht hebben, zo iets onwaars en ongerijmds aan te wrijven.

Het is toch wel de ongerijmdheid ge­ kroond, te beweren, dat het deel van artikel 36, waartegen zich het gravamen van dr Kuyper en de zijnen richtte, „buiten kijf in den roomschen bodem wortelt", gelijk dr Kuyper dat beweerd heeft, waar hij dit op bladzijde 1145 van „Ons Program" heeft neergeschreven,

In dat deel komt immers voor, dat het rijk des antichrist, waarmede buiten enige twijfel Rome's kerk bedoeld is, te gronde behoort geworpen te worden. Dit nu zou dan eigenlijk als een product van de Roomse bodem afkomstig zijn. Uit Rome's koker zou het in de eerste aanleg voortgekomen zijn, dat haar kerk als het rijk des antichrists te gronde geworpen moest worden. Wie moet niet het ongerijmde van dr Kuypers bewering gevoelen?

Gelijk het al even ongerijmd was, als dr Kuyper op bladzijde 1144 van „Ons Program" schreef, dat Voetius nog de kracht mist om de roomse opinie met tak en wortel uit te schudden.

Dit werd nota bene van een man als Voetius gezegd, die heel zijn leven Rome's leer en kerk bestreden heeft; nimmer met Rome geheuld, nimmer met haar onder één deken geslapen heeft, zoals dr Kuyper dat jaren lang in de coalitie met haar gedaan heeft. Het behoeft nauwelijks gezegd te worden, dat deze bewering van dr Kuyper al even ongerijmd is als die, welke hij over de „roomse zuurdesem" ten beste gegeven heeft.

We el heeft dr Kuyper erkend, dat er te dezer zake verschil tussen Rome en de Reformatie — het zou waarlijk ook al te ongerijmd zijn, al komt hij ook hiermede, zoals ook anders meermalen het geval is, met zichzelf in tegenspraak, indien hij zulks niet erkend had — bestaat en heeft onder meer op de bladzijden 1146 en 1147 van „Ons Program" een achttal punten van verschil tussen de leer der Gereformeerde vaderen en die van Rome opgegeven. Punten, die de kern van het verschil eigenlijk niet raken, maar waarvan het vijfde en achtste toch belangrijk genoeg zijn om ze in dit artikel geheel onverkort weer te geven. Punt 5 luidt dan als volgt:

„5. Rome stelt, dat zelfs een berouwvol en boetvaardig ketter, als straf voor het in onboetvaardigen toestand bedrevene, nog verplicht kan worden tot het ondergaan van onterende straffen en zelfs nog in de termen kan vallen om gedood te worden met het zwaard. Zoo heet het in een edict van 1550, door Karel V hier te lande uitgevaardigd: „Buiten de erkende doctoren in de theologie, ondersta niemand het, de Schrift te willen uitleggen, of een tegenstrevig gevoelen uit te strooien. Wie daarin meedoet, vervalt aan het gericht. En de straffen zullen zijn: a. indien er van berouw blijkt, dat een man onthoofd, een vrouw levend begraven worde; en b. zoo er hardnekkigheid bij komt, de brandstapel. Hun goederen vervallen aan het rijk".

„Waartegen de Gereformeerde vadederen vasthielden, dat met boete en berouw de aanleiding zelfs tot elke kerkelijke of wereldlijke procedure wegviel en de boeteling niet slechts vrij behoorde uit te gaan, maar ook als broeder met genegenheid moest behandeld".

Het achtste punt van verschil, dat dr. Kuyper heeft aangegeven, luidt als volgt:

„En 8, Rome stelt, dat eenvoudige ketterij, op zichzelve reeds, ook zonder het bijkomen van verzwarende omstandigheden; ; dus niet alleen bij haeresiarchen, maar ook bij eenvoudige lieden, tot zelfs vrouwen, kinderen en geheel onervaren personen, vervolgbaar is voor het gericht".

„Waartegenover de Gereformeerde vaderen vasthielden, dat de qualificatie, die een ketter vervolgbaar maakt, eerst ontstaat door bijkomende omstandigheden, als a. door het spreken van godslasterlijke dingen bij monde of in geschriften; b. door het opzettelijk verspreiden van zijn kettersche gevoelens; c. door verstoring van kerkelijke of wereldlijke orde; d. door feitelijk verzet tegen landsdienaren enz.; terwijl een ketter, zelfs de verst afgewekene, die zich in den stille hield en geen aanleiding gaf, wel door de kerkedienaren met aandrang en liefde behoorde vermaand te worden, maar nooit als ketter mocht gedagvaard door raden, schout of schepenen".

Ook heeft dr Kuyper onomwonden en onvoorwaardelijk toegegeven, dat er een diepe, zelfs onoverbrugbare kloof gaapt tussen de Reformatie en Rome inzake de gewetensvrijheid.

De Reformatie handhaafde deze tot elke prijs en wüde daaraan onder geen enkele voorwaarde of omstandigheid getornd hebben. Rome daarentegen gedoogde haar volstrekt niet, bestreed haar niet alleen op het felst, maar stelde zelfs bij de minste verdenking of bij een hoogst lichtvaardige aanklacht, meermalen uit louter persoonlijke haat of wangunst bij haar ingediend, een gestreng onderzoek in, op een even inquisitoriale wijze, als die thans in de Sovjet-Unie en in haar vasalstaten geschiedt.

Jrloe belangrijk deze punten van verschil, welke dr Kuyper heeft opgegeven, op zichzelf ook mogen zijn en hoe zeer daaruit reeds genoegzaam te constateren valt, hoe ongerijmd en onjuist het is te beweren, dat onze Gereformeerde voorvaderen bij de samenstelling en handhaving van het onverminkte artikel 36 der aloude Nederlandse Geloofsbelijdenis nog van de roomse zuurdesem doortrokken zouden zijn, toch raken deze de wortel en de kern van het verschil niet.

De wortel en de kern van het verschil van deze zaak zijn gelegen in het uitgangspunt, waaruit de Hervorming en Rome bij het bepalen van hun beginselen zijn uitgegaan. Dit uitgangspunt verschilt meer van elkaar dan dag en nacht. Bij Rome is men uitgegaan van en concentreert zich aUes op het eigen belang en de oppermacht van de pauselijke stoel. In deze heeft mr Groen van Prinsterer de spijker wel heel juist op de kop geslagen, als hij zulks heeft gesteld in zijn standaardwerk „Ongeloof en Revolutie", waaruit wij een citaat in het artikel „Men zij gewaarschuwd" hebben aangehaald, welk artikel in dit blad te vinden is.

Het eigenbelang en de oppermacht van de pauselijke stoel zijn, zoals mr. Groen van Prinsterer heeft geschreven, het voornaamste geloofsartikel van Rome. De pauselijke verklaring van de twee zwaarden, welke tot op de dag van heden bij Rome volledige zeggingschap heeft, bepaalt heel haar gedragswijze, zowel in kerkelijke als staatkundige aangelegenheden. Door het geestelijk zwaard acht de paus zich gerechtigd de kerk geheel en al te besturen, door het wereldlijk zwaard, dat hem ook al toebetrouwd heet te zijn, heeft hij de macht om keizers en koningen, vorsten en krijgslieden, in één woord om alle wereldlijke macht onder opzicht en bevel van zijn kerk te stellen en aan zijn kerk dienstbaar te maken. In deze theorie, zo heeft mr Groen van Prinsterer zeer naar waarheid geconstateerd, „blijft Rome zich gelijk".

Bij de Reformatie zijn de Reformatoren uitgegaan van en hebben zij heel hun leer zowel in het kerkelijke als in het staatkundige afhankelijk gesteld van het geopenbaarde Woord van de levende God en aan de uitspraken daarvan onderworpen. In die zin hebben zij ook het onverminkte artikel 36 samengesteld, telkens en telkens weer zich daarbij beroepende op Gods Woord. Dat was het enige richtsnoer, waarnaar zij zich bij de vervaardiging van het artikel gericht hebben; dat het enige kompas, , waarop zij in deze gevaren hebben. Geen enkel beroep op enige pauselijke uitspraak treft men dan ook in het artikel aan.

Integendeel.

De Reformatoren zijn dwars en vierkant in artikel 36 tegen Rome's leer ingegaan. Reeds direct in het begin van het artikel, waar zij betreffende de instelling van het ambt der overheid geleerd hebben: „Wij ge­ loven, dat onze goede God uit oorzaak der verdorvenheid des menseüjken geslachts, koningen, prinsen en overheden verordend heeft, willende, dat de wereld geregeerd worde door wetten en pohtiën; opdat de ongebondenheid der mensen bedwongen worde en het alles met goede ordinantie onder de mensen moge toegaan", goed wetende — zij waren van kindsbeen af in Rome's leer onderwezen — dat zij met deze hun belijdenis in flagrante strijd leerden met wat Rome aangaande de instelling van het ambt der overheid leert.

Dwars en vierkant zijn zij ook tegen Rome's leer ingegaan als zij stelden, dat alle afgoderij en valse godsdienst uitgeroeid en geweerd moest worden en eveneens van overheidswege het rijk van de antichrist, waaronder zij bepaaldelijk de kerk van Rome verstonden, te gronde geworpen moest worden.

Dwars en vierkant zijn zij ook al tegen Rome's leer ingegaan, als zij in tegenstelling met Rome, die allen en alles aan de pauselijke decreten onderworpen en die als Goddelijke uitspraken (ex cathedra gedaan) door een iegelijk geëerd wil hebben, als zij verklaarden: „opdat God van een iegelijk geëerd en gediend worde, gelijk Hij in Zijn Woord gebiedt". Dr Kuypers bewering, zo herhaaldelijk in verschillende vorm en bewoordingen gedaan, als waren onze Gereformeerde vaderen bij de vervaardiging en handhaving van het onverminkte artikel 36 nog van de roomse zuurdesem doortrokken, kan en moet dan ook met alle beslistheid naar het rijk der fabelen verwezen worden. Zij is even ongerijmd als onwaar, want in dat artikel wordt nooit een beroep op Rome's leer gedaan, maar het stelt zich integendeel in zijn oude samenstelling regelrecht daartegen, van het begin tot het einde zich grondend op Gods getuigenis, zich nauw aansluitend bij hetgeen de oude Christelijke kerk overeenkomstig Gods Woord aangaande het ambt van de overheid geleerd had.

i en slotte willen vidj aangaande artikel 36 nog opmerken, dat daarin de onderdanen nadrukkelijk ten plicht wordt voorgehouden voor hun overheden te bidden en wel met de woorden: „voor haar biddende in hun gebeden, opdat de Heere ze stieren wil in al haar wegen" en opdat vwj een gerust en stü leven leiden in alle godzaligheid en eerbaarheid, hetgeen maar al te zeer vergeten en verwaarloosd wordt. Ook vidllen wij er nog de aandacht op vestigen, dat in artikel 36 geschreven staat, dat een ieder, van wat kwaliteit, conditie of staat hij zij, schuldig is zich de overheden te onderwerpen, schattingen te betalen, hun eer en eerbiediging toe te dragen en hun gehoorzaam te zijn in alle dingen, die niet strijden tegen Gods Woord.

Evenzeer willen wij er nog op wijzen, dat artikel 36 elke revolutie en alle revolutionnair geweld ten scherpste afkeurt, waar het besluit met de woorden: „En hierover verwerpen wij de wederdopers en andere oproerige mensen; en in het gemeen al degenen, die de overheden en magistraten verwerpen en de justitie omstoten willen, invoeren de gemeenschap der goederen en verwarren de eerbaarheid, welke God onder de mensen gesteld heeft".

LJ e artikelenreeks over artikel 5 van 't program van de S.G.P., dat door een meer dan 25-jarige praktijk volstrekt geen andere uitleg en verklaring toelaat dan naar de letter en de geest van het onverminkte artikel 36 van de aloude Nederlandse Geloofsbelijdenis, beëindigende, wensen wij de S.G.P. met alle aandrang op te wekken om in al haar doen en laten zich in de toekomst daarnaar te richten. Zij zal, zulks doende. stellig door zeer velen wedersproken en tegengestaan worden, een zeer zware strijd zal haar daarbij zeker en gewis wachten, verachting en verguizing, haat en nijd, leugen en laster zullen haar daarbij niet gespaard blijven, doch zij moge daarbij standvastig en onbewegelijk gevonden worden, want artikel 36, zoals onze Gereformeerde voorouders het op. gesteld hebben, hoe vaak het ook bestreden en ontkend moge zijn, is geheel naar den Woorde Gods en daarom een goed richtsnoer, waarmede de S.G.P, ten laatste niet beschaamd zal uitkomen. Moge de Heere haar in deze Zijn getrouw- en bekwaammakende genade verlenen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 oktober 1950

De Banier | 8 Pagina's

De Beginselen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 oktober 1950

De Banier | 8 Pagina's