Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een wettelijke regeling van het kleuteronderwijs

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een wettelijke regeling van het kleuteronderwijs

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dezer dagen is bij de Tweede Kamer het voorstel van wet tot regeling van het kleuteronderwijs en van de opleiding van leidsters bij dat onderwijs ingediend.

De redenen, welke de ministers van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, van Binnenlandse Zaken en van Sociale Zaken in hun Memorie van Toelichting voor de indiening van hun wetsvoorstel hebben opgegeven, zijn in hoofdzaak de navolgende, welke vsdj hier laten volgen. De eerste reden is, dat de richting van het kleuteronderwijs, door de kinderen genoten, dikwerf beslissende invloed uitoefent op de keuze, welke de ouders doen ten opzichte van het lager onderwijs. Op grond van die overweging nu vrezen de ministers, dat, indien het beginsel der financiële gelijkstelling van het openbare bijzonder lager onderwijs niet zou worden doorgevoerd bij 't kleuteronderwijs, andermaal een politieke schoolstrijd zou ontbranden.

De tweede is, dat, hoewel ook thans de financiële positie van rijk en gemeenten niet rooskleurig is, de ministers nochtans van oordeel zijn, dat in de tegenwoordige toestand niet langer mag worden berust, dewijl het particulier initiatief als gevolg van gebrek aan financiële middelen niet bij machte is de nodige voorzieningen te treffen.

De derde is, dat de ministers van mening zijn, dat het volstrekt noodzakelijk is, dat op korte termijn binnen de grenzen van de financiële mogehjkheden een wettelijke regeling wordt getroffen, welke de ernstige bezwaren opheft. De vierde reden is, dat de ministers oordelen, dat de indiening van het huidige wetsontwerp noodzakehjk is omdat, waar de wettelijke regelingen met financiële consequenties velerlei zijn, het uitgesloten is thans een regeling van het kleuteronderwijs tot stand te brengen, welke aan de bestaande bezwaren absoluut een einde maakt.

De ministers willen dan ook het ingediende voorstel van wet beschouwd zien als een eerste stap in de richting van een volledige sanering van het kleuteronderwijs. Daarbij achten zij het brengen van verbetering in de toestand van het kleuteronderwijs primair te behoren tot de taak van gemeente- en schoolbesturen. Het rijk moet hier, naar hun oordeel, 'n stimulans geven onder andere door aan kleuter- en opleidingsscholen, die voldoen aan de bij of krachtens de wet gestelde regelen, een bijdrage in de kosten te verlenen. Rekening houdend met de financiële toestand van het rijk en de gemeenten, hebben de ministers daarom een regeling ontworpen, welke met inachtneming van het principe, dat aan de financiële gelijkstelling van het openbare en bijzondere lagere onderwijs ten grondslag ligt, de openbare kassen niet te sterk belast.

Daarenboven hebben de ministers aangaande het onderhavige wetsvoorstel in hun Memorie van Toelichting nog medegedeeld, dat bij een leerlingenschaal van 48, zoals dit wetsontwerp voorschrijft, ongeveer een gemiddelde klasse-bezetting van leerlingen wordt verkregen, dat hiervan uitgaande voor 280.000 leerlingen ongeveer 7000 leerkrachten nodig zijn en dat de kosten, die voor het rijk uit dit wetsontwerp voortspruiten, voor­ lopig ƒ 11.500.000 bedragen, waarvan ƒ 11.200.000 (280.000 X 40) als bijdrage aan de kleuterscholen en ƒ 300.000 als bijdrage aan de opleidingsscholen. Hierbij werd door hen uitgegaan van het door ons in het artikel „Het Kleuteronderwijs" vermelde aantal leerlingen op 31 December 1948.

Tevens hebben de ministers in hun Memorie van Toelichting nog te kennen gegeven, dat zij van oordeel zijn, dat niet voor alle kinderen in de leeftijd van 4 tot 6 jaar schoolonderwijs wenselijk is. Een leerverplichting voor die leeftijd achten zij niet wel te verdedigen. Het zal de aandachtige lezer niet ontgaan zijn, dat ook in dit wetsvoorstel het thans bij het onderwijs geldende revolutionnaire systeem van „elk wat wils" is toegepast. Helaas is in deze het schoolsysteem, dat in de oude republiek der Zeven Provinciën overeenkomstig het onverminkte artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis tot grote zegen van ons volk in zwang was, niet in praktijk gebracht. Rome zal met zijn groot aantal kinderen daarbij weder het meest welvaren en bovendien zal een zeer groot aantal kinderen reeds in hun prille jeugd onderwezen worden in de leer, die niet naar de godzaligheid is.

Overigens kan moeilijk ontkend worden, dat dit wetsontwerp, als men zich stelt op het standpunt van de voorstanders van het huidige systeem, dat aan ons openbaar en bijzonder onderwijs ten grondslag hgt, niet te verdedigen is en ook niet, dat tal van scholen, waarop het kleuteronderwijs wordt gegeven, thans in uiterst benarde omstandigheden verkeren en tal van besturen van kleuter- en opleidingsscholen met het toekennen van enige subsidie zeer gebaat zouden zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 november 1950

De Banier | 8 Pagina's

Een wettelijke regeling van het kleuteronderwijs

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 november 1950

De Banier | 8 Pagina's