Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en Jong

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXVIII.

Flavia's terechtstelling

Voor de rechters van Flavia stond een standbeeld van een heidens afgod. Een gewijd vuur brandde op een altaar en de nodige wierook was in gouden schalen aanwezig ten behoeve van diegenen, die openlijk hulde aan de afgoden wilden bewijzen.

Toen Flavia voor de rechterstoel stond, sprak de pro-consul haar aldus aan: Gij zult zeker zo dwaas niet zijn om u blindelings in het verderf te storten. Prijs de goedheid van de keizer, die u nog door zijn mond gelegenheid aanbiedt, dat vreselijk lot te ontgaan. Werp op het altaar slechts een weinig wierook in het vuur en gij zijt vrij. Daarmede zult ge voor aller oog het bewijs leveren, dat gij niet tot de gehate sekte der christenen behoren wilt, al is het ook, dat gij u onwetend door hen hebt laten misleiden. Doe wat wij van u vragen, want nog is het tijd!

Flavia's lippen bewogen zich tot stil gebed. een

Geef haar het mengvat, sprak de rechter snel. Buk voor de wil des keizers en zweer Christus af.

Flavia weigerde echter vastberaden. Zij wees op de woorden des Heeren Jezus, Die zeide: Wie Mij verloochent voor de mensen, die zal Ik ook verloochenen voor Mijn Vader in de hemelen en de heilige engelen. Hoe zou ik Hem afzweren, Wiens eigendom ik door genade geworden ben en Die voor mij Zijn leven aan het vloekhout heeft overgegeven? Ik wens met Hem te sterven om straks met Hem in eeuwïgheid te leven, liever dan dat ik dit aardse leven zou verlengen om tenslotte voor eeuwig uit Zijn ge­ meenschap gestoten te worden.

Dwaas die ge zijt, voegde de pro-consul haar toe. Het leven is zo begeerlijk en de dood onder de vi'eselijkste martelingen zo vreselijk. Bedenk u toch en hecht niet langer geloof aan de dwaze leer van een gekruisigde God!

lavia zag hem medelijdend aan en zeie: Ik dank mijn God, dat Hij mij veraardigd heeft de goede belijdenis te ogen afleggen. Die volharden zal tot et einde zal zalig worden. Ik weet, dat e kroon des .levens mij wacht. De dood eeft voor mij en voor alle kinderen Gods ijn prikkel verloren en al degenen, die p Zijn Naam hopen, brengt mijn Heee en Heiland door het dal van de schaduwen des doods in Zijn heerlijkheid. Door Gods genade ben ik een christin en ik wil met Hem lijden, opdat ik straks met Hem verheerlijkt worde. N b l D g p H n n M o c t

De pro-consul werd door deze woorden niet tot andere gedachten gebracht. Integendeel, hij vermocht zijn ergernis nauwelijks te verbergen. Na een paar beulsknechten gewenkt te hebben om naderbij te komen, 'wendde hij zich als volgt tot Flavia:

Wij zullen u uw. halsstarrigheid vergeven en willen het u niet toerekenen, dat gij deze lasterlijke woorden hebt gesproken. Al doet gij het niet uit drang van uw hart, werp slechts voor het oog dezer menigte enkele kon-els wierook op het vuur. Hetgeen gij inwendig belijdt en gevoelt, houd dat voor uzelf. Wat voor kwaad zou het toch zijn dit verzoek in te willigen?

De mensen zien aan wat voor ogen is, maar de Heere kent het hart. Doe derhalve wat u behaagt; ik blijf mijn belijdenis getrouw, antwoordde Flavia. Hierop sprongen de beulsknechten toe, grepen haar aan en sleepten haar naar het altaar. Een der mannen hield haar hand tussen de zijne geklemd en noodzaakte haar op deze wijze een weinig wierook op te nemen; toen hield hij haar hand boven het vuur op het altaar.... Flavia rukte haar hand los uit de om­ klemming van de beulsknecht, schudde de wierook van haar vingers af en zeide: Dat heb ik niet gedaan. Ik offer uw afgoden niet!

Woedend gebood de pro-consul daarop haar weg te voeren en haar naar het blok te brengen, hetgeen geschiedde. Nog enige ogenblikken en de bijl van de beul scheidde Flavia's hoofd van haar lichaam.

De aarde had een strijder minder; het getal dergenen, die met grote stem roepen: Hoe lang, o heilige en waarachtige Heerser! oordeelt en wreekt gij ons bloed niet van degenen, die op de aarde wonen, werd met één vermeerderd. Meerderen zouden nog volgen, zowel onder de vervolgingen van keizer Decius en andere Romeinse keizers als later ook onder de pausen van Rome.

Na Flavia werd nog een groot aantal christenen van allerlei geslacht, rang en stand voor de rechters geleid. Veler gelaat was dodelijk verbleekt, daar zij wisten wat hun te wachten stond bij het volharden in het geloof. Nu toch zou het ook voor hen er op aan komen of zij het ware geloof deelachtig geworden waren, dan wel of hetgeen zij voor het ware zaligmakende geloof gehouden hadden, slechts een tijdgeloof was. Van laatstgenoemden bleken er in deze vervolging onder keizer Decius heel wat te zijn. We wezen er reeds op, dat vóór deze vervolging de kerk een periode van ruim dertig jaren rust had gehad. Een periode, waarin het scheen alsof het Christendom reeds de zegepraal over het heidendom had behaald en dit binnen afzienbare tijd geheel zou verdringen. Onder alle lagen der bevolking werden er gevonden, die zich met de naam van christen sierden, doch die evenwel het wezen der zaak niet bezaten; die nog nooit in waarheid zondaar voor God geworden waren en dus ook nog nooit in mindere of meerdere mate van de weg der verlossing in Christus Jezus iets hadden leren kennen. Ook echter bij degenen, die genade hadden ontvangen en tot Gods volk gerekend konden worden, was er verslapping in het geloofsleven opgetreden en viel er wereldgelijkvormigheid te constateren.

De vervolging onder keizer Decius was dan ook een louteringsvimr voor de gemeenten, in welke velen de strijd tegen de wereld en haar begeerlijkheden hadden opgegeven.

Zo beschouwde ook de kerkvader Ctjprianus, bisschop van Carthago, deze vervolging. Hij schreef dienaangaande aan de gemeenten onder meer het volgende:

„Men moet het inzien en belijden, dat de grimmige, vernielende benauwdheid, die onze kudde voor het merendeel verwoest heeft en nog onophoudelijk verwoest, om onze zonden ons is overkomen; omdat wij de weg des Heeren niet bewandelen en de hemelse geboden, ons tot onze zaligheid gegeven, niet bewaren. Onze Heere heeft de wil Zijns Vaders volbracht en wij volbrengen de wil onzes Heeren niet! Ieder onzer benaarstigt zich om geld en goed te vergaderen, de hovaardij na te jagen; men maakt zich schuldig aan afgunst en tweedracht; verzaakt de eenvoudigheid en de wereld alleen met woorden en niet met daden; behaagt zichzelf en mishaagt allen. Wij worden aldus geslagen gelijk wij verdienen. Want welke plagen, welke slagen verdienen wij niet? Indien men de oorzaak van de jammer en het ongeluk kent, zal men gemakkelijk een geneesmiddel vinden voor de wond. De Heere heeft Zijn huisgezin willen beproeven en aangezien de langdurige vrede de lering en tucht, die ons van de hemel gegeven waren, bedorven heeft, zo heeft de hemelse straf het onmachtige, ja bijna had ik gezegd, het slapende geloof weder opgewekt".

Tot zo ver Cyprianus, die later zelf als martelaar de goede belijdenis met zijn bloed heeft bezegeld.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 november 1950

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 november 1950

De Banier | 8 Pagina's