Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Nieuw-Guinea-kwestie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Nieuw-Guinea-kwestie

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Rede van Ds. Zandt

De behandeling van deze kwestie heeft in de Tweede Kamer heel veel tijd in beslag genomen, mede doordat er geruime tijd besteed geworden is aan de bespreking van het openbaar maken van enkele kleine gedeelten uit de Handelingen van een geheime vergadering van de Kamer, welke in September jongstleden twee dagen geduurd had. Over de publicatie is er in de Kamer veel gesproken, maar begrijpelijk nog veel meer over de Nieuw-Guinea-kwestie zelf.

Namens de fractie der S.G.P. heeft Ds Zandt daarbij het woord gevoerd. Wij achten het volstrekt niet nodig een lang woord van toehchting aan deze rede vooraf te laten gaan, dewijl het standpunt van de S.G.P. ten aanzien van deze zaak daarin duidelijk uiteengezet is.

Wij laten de rede in haar geheel hier dan ook onmiddellijk volgen. Ds Zandt sprak de volgende rede uit: Mijnheer de Voorzitter! De onderhandelingen, welke van 4 tot en met 27 December tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de republiek Indonesië betreffende het vraagstuk van de staatkundige status van Nieuw-Guinea gevoerd zijn, hebben verschillende pijnlijke kanten. Pijnlijk toch is het hierbij te moeten constateren, dat de Regering ook bij deze onderhandelingen haar woord niet heeft gehouden. Zij heeft immers, zowel in de Eerste alsook in de Tweede Kamer bij herhaling ten stelligste verklaard, dat zij de Nederlandse souvereiniteit over Nieuw-Guinea z!ou handhaven. Zelfs heeft zij dit nog expresselijk uitgesproken in het begin van de onderhandelingen op de conferentie, waar zij met de Indonesische delegatie heeft onderhandeld. Toen heeft zij vooropgesteld, dat de souvereiniteit over Nieuw-Guinea bij Nederland berust en behoort te blijven. Inderdaad, dat was een prachtige en tevens krachtige verklaring, gesproken geheel naar de zin van elke Nederlander, wiens hart warm voor Nederlands eer, recht en belangen klopt, welke zich geheel aansloot bij de meermalen gedane plechtige verklaringen, welke de Regering te dezer zake gedaan heeft. Maar wat is van

al die mooie woorden en verzekeringen geworden? Zij zijn de een bij de ander door de gedragswijze van de Regering op de conferentie jammerlijk te schande gemaakt. De Regering heeft op die conferentie de souvereiniteit van Nederland over Nieuw- Guinea prijs gegeven, waar zij aldaar aan de Indonesische delegatie heeft voorgesteld, dat de souvereiniteit over Nieuw-Guinea overgedragen zou worden aan de Unie, aan de zo wankele Unie, weUce er tussen Nederland en Indonesië bestaat. Wat heel wat anders is dan dat de souvereiniteit, zoals de Regering hij herhaling verklaard heeft, uitsluitend aan Nederland zou blijven. Het is hierbij bij vernieuwing gebleken, dat de Regering geen ruggegraat genoeg heeft om haar beloften en verzekeringen gestand te doen tegenover de volstandig vastgehouden eis der Indonesische delegatie, dat de souvereiniteit over Nieuw- Guinea aan Indonesië behoorde overgedragen te worden. De Regering moge dit, om in haar trant te spreken, als een deviatie beschouwen, doch daar is iets veel ernstigers en afkeurenswaardigers bij voorgevallen. Wie op waarheid prijs stelt, kan niet anders verklaren, dan dat hierbij door de Regering voor de zoveelste maal haar woord niet is gehouden, niet tegenover het Parlement, niet tegenover het volk, niet ten aanhore van heel de wereld. Dit is zo ernstig en zo ver gaand, dat één onzer medeleden zijn hoge verwondering en diepe verontwaardiging er over heeft uitgesproken, dat er onder de 15 Ministers geen enkele geweest is, die tegen die ongehoorde verbreking van het woord in verzet is gekomen. Zulk een niet houden van haar woord, waaraan de Regering zich herhaaldelijk schuldig gemaakt heeft, haalt mede

het aanzien van het Parlement dat bij ons volk toch al zo zeer gedaald is, deerlijk omlaag. Het heeft tot oorzaak, dat zeer velen onder ons volk thans zeggen dat de Regering met het Parlement een spelletje kan spelen en daarmede maar doet wat zij verkiest, ook al doordat zij het zo vaak in de Indische kwestie voor voldongen feiten gesteld heeft. Bovendien, welk een droevig voorbeeld geeft de Regering ons volk, als zij zo gedurig haar woord niet gestand doet. Er is een tijd in onze volkshistorie geweest, waarin het spreekwoord: „Een man een man, een woord een woord" in hoge ere stond. Aanschouwt men echter de huidige gedragswijze der Regering, hoe is daardoor dan dat oude, deugdelijke spreekwoord niet te schande gemaakt! Welk een reden is er niet om met de oude Romeinen te zeggen: O tempora, o mores; o tijden, o zeden.

Welk een verschrikkelijk van zeden verval

valt daar toch waar te nemen, waar men niet eens meer op het plechtig gegeven woord der Regering staat kan maken. Millioenen worden er voor de volksopvoeding uitgegeven, maar welk een sleclit voorbeeld geeft de Regering aan ons volk door haar woord telkens te verbreken. Door de ouden is zeer terecht in hun geschriften gezegd, dat goede trouw in woord en daad mede een der voornaamste grondzuilen is, waarop staat en maatschappij rusten en dat, indien deze zuil wegvalt, staat en maatschappij ineenstorten. Het is volstrekt niet om de Regering iets onaangenaams te zeggen, dat wij het voorgaande gezegd hebben, maar gezien het hoge gewicht der zaak, kunnen en mogen wij niet anders spreken dan wij gesproken hebben en zouden wij ons aan een ernstig vergrijp schuldig maken, indien wij het zwijgen er maar aan toe gedaan zouden hebben. Blijkens haar herhaaldelijke uitingen, kent de Regering hoge waarde toe aan het oordeel, dat men in het buitenland over haar velt en over de reputatie, welke zij daar geniet. Zo hoog zijn die zelfs aangeslagen door de Regering en door de haar steunende partijen en personen, dat uit vrees vooi de slechte reputatie in en de wangunst van het buitenland in December 1949, tosn de uiteindelijke beslissing over de souvereiniteitsoverdracht in de Kamer viel, daaraan, als één der voornaamste redenen, heel Indië door hen werd opgeofferd. Nu met betrekking

tot het buitenland vrage men zich maar eens af, welk een reputatie en achting een Regering daar op de duur zal genieten, welke de ene tijd ja en daarna weer neen zegt en als een riet her en derwaarts slingert. Hoe men zulk een regering met zulk een gedragswijze daar zal beoordelen, daarover behoeft niet de minste twijfel te bestaan. Gelijk er ook geen twijfel over behoeft te bestaan met welk een oog

de Indonesische delegatie al lang voor haar komst onze Regering heeft bezien. Zij wist uit de ervaring, dat onze Regering aanvankelijk heel hoog van de toren had geblazen, als zij de plechtigste verklaringen had afgelegd, maar dat zij met haar deviaties na korte of lange tijd precies het tegendeel had gedaan van wat zij zo stellig verklaard had. Evenzeer wist deze delegatie, dat, als zij tegenover onze Regering maar standvastig aan haar eis vasthield, onze Regering ten slotte wel bakzeil zou halen. Mijnheer de Voorzitter! Vervolgens gaan wij over tot de bespreking van de mededeling, welke de Voorzitter heeft gedaan in de openbare vergadering van 19 Januari, betreffende de Handelingen van de vergadering van het comité-generaal, waarin de kwestie Nieuw-Guinea besproken is. Onzes inziens had uit die geheime vergadering generlei mededeling mogen worden gedaan, daar deze vergadering als strikt geheim was gehouden. Nu deze geheimhouding venbroken is en er iets uit medegedeeld is, komen wij er tegen op, dat er slechts zo weinig is medegedeeld. En juist dat is medegedeeld, wat de partijen, die de Regering steunen, welgevallig is. Nu er dan eenmaal iets uit medegeeld is, had er beslist meer medegedeeld moeten worden.

Het medegedeelde werpt toch wel een zeer eenzijdig licht op het in het comité-generaal verhandelde. Waarom is er, zonder dat daarbij dingen bekend gemaakt zijn, welke om redenen van buitenlandse aard beslist althans op dit ogenblik geheim moesten blijven, niet veel meer uit die Handelingen gepubliceerd? Zoals het nu gedaan is, verwekt de publicatie maar achterdocht bij het volk, dat zich zeer begrijpelijk afvraagt, waarom dit gedeelte gepubliceerd is geworden en niet meer, dan er nu gedaan is. Wat nu gepubliceerd is — zo zal het oordelen — is gedaan om mr van Maarseveen een wapen in de hand te geven, waarmede nochtans de vele deviaties, welke de Regering heeft gepleegd, niet weggewerkt kunnen worden. Daarbij komt nog, dat hier velerlei vragen rijzen. Het volk zal willen weten en heeft er ook recht op om dit te weten, welke partijen en personen hun stem er aan gegeven hebben, dat juist dit kleine brokje uit de Handelingen is bekend gemaakt, of de partijen dit in hun geheel gedaan hebben, of dat de

Christelijk-Historischen ook hierbij weder verdeeld waren. De bekendmaking van dit uiterst kleine gedeelte is dan ook bij uitstek geschikt om de Regering en het Parlement nog lager in aanzien dan het al is bij ons volk te doen dalen. Daar ligt, van welke kant men het ook beziet, veel duisters in, dat nadere opheldering behoeft. Dit te meer, waar er aan heel de Indische kwestie zo veel is, dat scherpe afkeuring verdient. Waar gaat het henen, als de meerderheid van de Kamer geheel willekeurig enkele zinsneden uit de Handelingen van geheime vergaderingen, welke nota bene twee dagen hebben geduurd, besluit te publiceren en al het andere daarin verhandelde, waarin mogelijk passages voorkomen, die met de publiek gemaakte zinsneden niet kloppen, niet mededeelt? Zo wordt het de minderheid

feitelijk onmogelijk gemaakt om de kwestie, , waar het over loopt, in het juiste licht te stellen en tevens onmogelijk gemaakt om zich te verdedigen tegen vi'at in die hele kleine gedeelten is beweerd. Is zulk een handelwijze nu democratisch en progressief, waarvan de meerderheid der Kamer zo hoog opgeeft? Het lijkt als twee druppels water op een soort van geheime diplomatie, welke de socialisten, onder meer de heer Vliegen, zo sterk plachten te veroordelen.Wat heeft ons volk nu aan zulke brokstukjes uit de Handelingen, welke met een bepaald doel daaruit opgevist zijnPWelk een conclusie kan daaruit worden getrokken, feitelijk geen andere dan dat hier de advocatuur aan het werk geweest is om — met verkrachting van de democratische beginselen — een paar haar zaak dienstige passages uit de Handelingen van een geheime vergadering uit te zoeken. Wat het uit de Handelingen der geheime Kamervergadering gelichte betreft, daarover valt, benevens hetgeen wij er alreeds van gezegd hebben, nog het

volgende te zeggen. In dat brokstukje wordt slechts melding gemaakt van een redelijk tegenvoorstel, waaronder onmogelijk iets anders verstaan kan worden dan een redelijk voorstel van de tegenpartij, in dit geval dus van de Indonesische delegatie. In welk geval de Regering beloofd heeft, contact op te nemen met de Kamercommissie voor Uniezaken. Daar is echter iets veel ingrijpenders, iets geheel anders gebeurd. De Regering, welke bij herhaling aan de Kamer plechtig heeft verklaard, dat zij onveranderlijk zou blijven vasthouden aan de souvereiniteit van Nederland over Nieuw-Guinea, is zelf met een voorstel gekomen, dat daar geheel van afweek, namelijk een voorstel, dat inhield de opdracht der souvereiniteit aan de Nederlands-Indonesische Unie. Op een dergelijke deviatie

welke in flagrante strijd was met hare aan de Kamer gedane beloften, had de toezegging der Regering van vooroverleg met de door ons tevoren genoemde Kamercommissie geen betrekking. Ovet een zo gewichtige verandering van standprmt had de Regering de Kamer moeten inlichten en daarover overleg met haar moeten plegen. Dit heeft de Regering echter niet gedaan. Zij is daarin schromelijk in gebrek gebleven. Daarbij komt nog, dat het geachte mee ] lid de heer Vonk de juistheid van de me dedeling, dat de Regering nauwgezet de hand gehouden heeft aan het beloofde vooroverleg met de Kamercommis, sie, nadrukkelijk heeft ontkend. Minister van Maarseveen heeft bij deze deviatie beweerd, dat wat zonder bewijs beweerd is, ook zonder bewijs ontkend kan worden. Het is waarhjk niet te hopen, dat heel het debat in de geest van Minister van Maarseveens woorden gevoerd wordt? Wat moet ons volk tenslotte daarvan denken? Het gaat tocli volstrekt niet aan, dat, indien de Kamer nader bewijs voor de juistheid van een mededeling der Regering vraagt, of de juistheid daarvan betwijfelt, en de ongegrondheid en onjuistheid van deze be-B wering wil bewijzen, er van achter de Regeringstafel wordt gezegd: Wat zonder bewijs beweerd is, kan ook zon^/j bewijs ontkend worden. Wat een slechte indml

moet dat op ons volk maken! Met welk een kwistige hand strooit de Regering op deze wijze zelf de zaden van wan trouwen en achterdocht. Het volk kan bij zulk een wijze van doen niet anders denken dan dat hier de grote doofpot gebruikt wordt om daarin te stoppen wat de Regering niet welgevallig is. Het behoeft niet te verwonderen, dat de dagbladen dit als geheime democratie gebrandmerkt hebben, In feite wordt door het oplichten van een tipje van de sluier, welke over geheime beraadslagingen hgt, heel het volk tot een schare van onmondigen gemaakt. Daar komen wij met alle klem en macht tegen op. Te meer krijgt ons protest betekenis, dewijl er bij de behandeling van de Indische kwestie zo vi is voorgevallen, waarbij de houding dei Regering scherpe afkeuring verdient. Behalve dat de Regering daarbij haar woord niet gestand gedaan heeft en de Kamer en ons volk, alsook het buitenland onvoldoende heeft ingelicht, is er nogal zoveel tne^f geschied, dat niet scherp genoeg veroordeeld kan worden, waarop wij thans nader ingaan.

Van de zijde van de Partij van de Arbeid in de rede van de geachte afgevaardigde de heer de Kadt erkend, dat er door de gedragswijze van de Regering, zo velen in Indië aan hun lot zijn overtrelaten. Wij, waaronder niet anders verstaan kan worden dan de Regering, zo zegt de heer de Kadt, hadden ze tot verzet aangespoord en hebben hen in de teek moeten laten. Wij hadden htin, de Ambonezen, Soendanezen, Javanen en anderen een gevoel van veiligheid gegeven, zo vervolgde de heer De Kadt, maar wij hebben hen prijsgegeven. Hij noemde dit hard. En inderdaad het is meer dan hard, zij zijn

schandelijk bedrogen - net Nederland uitgekomen, feitelijk verraden en verkocht. Dat is door de Regering gedaan, gesteund door de partijen en personen, die haar de overdracht van de souvereiniteit door hun stemmen hebben mogelijk gemaakt. Daardoor is het ook mogelijk geworden dat, zo de heer De Kadt zeide, er grote gedeelten uit de met Indonesië aangegane overeenkomsten zijn weggevaagd. Heel de Indische kwestie heeft intussen nog een veel tragischer kant dan de tragische, welke de heer De Kadt ons heeft laten zien. Muloenen mensen, welke in Indië door de ering als Nederlandse onderdanen hadden moeten beschermd worpen, hebben daarbij hun leven gelaten, 3n nog houden aldaar de terreur en de geweidaden niet op, getuige de voortdurende moorden, plunderingen en berovingen, welke er nog steeds plaats grijpen. Vele van

onze eigen militairen, die in Indië ons land trouw gediend hebben, tiebben daarbij hun leven gelaten, en i'elen hunner zijn verminkt en invalide laar ons land teruggekeerd. In een .voord een allerdroevigst regeringsbeleid ; et allerlei minderwaardige, zelfs in vee gevallen hoogst afkeuringswaardige raktijken is gevoerd, waardoor de In- [dische kwestie in zo n groot drama is leëindigd. iMet alle kans dat tenslotte heel Indone- [sië in handen van de extremisten, dat is links georiënteerde partijen, waarin

communisten de viool spelen, valt. Dat de kans daarop hoe langer hoe groter wordt, wijst de uitslag over de stemming van de motie waarin een onmiddellijke verbreking van de Unie tussen Nederland en Indonesië geëist werd in het Indonesische parlement, wel uit. De stemmenverhouding toch was daarin 66 stemmen tegen en 63 stemmen voor, zodat met slechts een geringe meerderheid van drie stemmen deze motie, welke de communisten zeer welgevallig was, verworpen is geworden. Een ander bewijs, hoewel het door ons zoeven tevoren genoemde, al een heel sterk sprekend is, is nog dat de toestand der planters cp Oost-Java door het optreden der communisten onhoudbaar is. In tien dagen zijn daar niet minder dan vier Nederlandse planters vermoord. Het is hierbij zelfs zover gekomen, dat de cultuurmaatschappijen op Oost-Java overwegen hun plantages te sluiten en al haar employe's uit de Oosthoek terug te roepen. De Indonesische autoriteiten geven hierbij zelfs toe dat in sommige districten op Oost-Java het Overheidsgezag een fictie is. En aan zulk een Regering, die in haar eigen land de orde sn de rust niet kan handhaven, wil dan i^en deel van deze Kamer, met name de Partij van de Arbeid, de souvereiniteit over Nieuw-Guinea overgedragen zien, met grote kans dat straks de communisten daar de baas zullen spelen. Dit hadden de Regering en de met haar verbonden partijen te allen tijde wel mogen bedenken, en zeker bij de gevoerde onderhandelingen op de conferentie van 4 tot en met 27 December 1950 gehouden stellig wel. Dit hadden evenzeer de grote Mogendheden, inzonderheid Amerika, die in de Veiligheidsraad, Nederlands recht zo hebben geschonden en Indonesië zo zeer ter wille zijii geweest, ook wel eens mogen bedenken.

Amerika heeft toch eerst al de wrange vruchten van zijn optreden geplukt, waar Indonesië zijn havens voor zijn oorlogsschepen en die van zijn hondgenoten sloot, en nu weer verklaard heeft dat zij tegen de door Amerika voorgestelde resolutie, waarbij China als de aanvaller wordt aangewezen, zal stemmen. Mede m„et het oog op het commtmistisch gevaar, had de Regering op de conferentie zich standvastig moeten houden aan wat zij eens plechtig haar onveranderlijk standpunt genoemd had en niet voor de zoveelste maal overstag moeten gaan. Gelijk zij toch deed toen de Indonesische delegatie zeer beslist op haar standpunt bleef staan, n.l. dat de souvereiniteit over Nieuw-Guinea onvoorwaardelijk aan Indonesië overgedragen behoorde te worden. De zeven punten welke zij Nederland daarbij als een soort cadeau aanbood, hadden in werkelijkheid niets om het lijf. Wat zouden wij aan dat cadeau gehad hebben als het ons wel aangeboden maar niet gegeven was geworden. En daarop zou het vast uitgelopen zijn, als wij toch bedenken, hoe vaak Soekai-no en de zijnen de door ons met hen gesloten overeenkomsten hebben geschonden, temeer waar zeer velen in het Indonesische parlement al van oordeel waren dat er met dit zo schamele cadeau al veel teveel door de Indonesische delegatie was aangeboden en zij er hun grote blijdschap over uitgesproken hebben dat het door Nederland niet aanvaard was geworden. Bovendien hielden de zeven punten niets in waar Nederland iets aan had. Voor de zoveelste maal streek onze regering voor de Indonesiërs op smadelijke wijze de vlag. Welk een dunk moet de Indonesische regering toch wel van de Nederlandse gekregen hebben, toen zij zulks deed? Stelhg geen hoge. Maar verwonderd zal het haar niet hebben, waar onze regering de Nederlandse vlag in Indonesië omlaag had laten halen. Neen als zoiets gebeurd is, dan behoeft de Indonesische regering er zich niet over te verbazen dat de Nederlandse regering tenslotte bij alles de vlag zou strij ken. Zo werd de vlag dan ook weer omlaag gehaald door onze regering, toen zij aan de Indonesische delegatie deed weten, dat zij bereid was om een

dusgenaamde deviatie te doen. Een nieuwe, toen zij er namelijk kond van deed dat zij bereid was om de souvereiniteit aan de Unie over te dragen. Wat toch heel wat anders is dan toen zij, zelfs nog vlak na de openig van de conferentie nadrukkelijk verklaard had, dat de souvereiniteit over Nieuw-Guinea bij Nederland berust en behoort te blijven. Dit voorstel van de regering was wel een allerongelukkigst. Het was weer een soort noodsprong, zoals de regering er ook vroeger al zovele gedaan heeft. Een sprong ditmaal, als zovele harer voorheen, niet in het duister, maar een waar­ van de noodlottigste gevalgen te wachten waren. Welk een bron van ellende zou dat opgeleverd hebben, indien de Indonesische delegatie dat aanvaard zou hebben ! De verhouding die tussen Nederland en Indonesië nu al zo slecht is, zou daardoor zelfs niet de loop der jaren niet verbeterd hebben kunnen worden, maar er wel nog al meer door verslechterd geworden zijn. Reeds bij de instelling van de Nieuw-Guinea-raad, zoals het Nederlandse voorstel dat inhield, zouden de grootste moeilijkheden ontstaan zijn, die er in verloop van tijd stellig niet minder op geworden zouden zijn.

De twee deelgenoten zouden dan tot eenparige besluiten gekomen moeten zijn, terwijl zij elk hun zo tegenstrijdige belangen hadden te behartigen, waarbij h(-t wel op de vingers nagerekend kan worden, dat de Nederlandse belangen tenslotte langs de weg van deviatie op deviatie, het loodje hadden moeten leggen. Prof. Romme, die het Nederlandse aanbod een gulden middenweg genoemd heeft, zou dit woord hebben moeten veranderen in een lijdensweg want daar was het tenslotte op uitgelopen. Het was een ruziepartij geworden zonder einde, waarbij Indonesië, evenals bij het accoord van Linggadjati, de vinger geboden was, en waarbij het, evenals bij het genoemde accoord, de volle hand genomen zou hebben. Bovendien zou hier de deur open gezet zijn voor infiltraties, welke er nu al reeds plaats hebben, welke een geschikt middel zijn om Nederland en de Nederlanders door opruiende propaganda gehaat te maken. Mogelijk dat de woorden van een gezaghebbend Indonesiër: „Snijdt alle Nederlanders de hals af, " dan ook nog eens op Nieuw-Guinea weerklonken zouden hebben. Boveiidien heeft deze kwestie ook nog een morele kant. Wat zou er van de belangen en de opvoeding van de Papoea's geworden zijn, indien de Indonesiërs daarin eerst medezeggenschap en tenslotte langs de weg van de souvereiniteit aan de Unie, volledige zeggenschap verkregen zouden hebben? Wat zou er ook van het zelfbeschikkingsrecht van de Papoea's geworden zijn, hetwelk Nederland hun uiteindelijk wil toekennen maar Indonesië in het geheel niet, indien onder de zogenaamde vlag van de Unie, Indonesië in Nieuw-Guinea de baas zou gewerden zijn ? Om ditmaal geen Nederlands oordeel bij te brengen, laten wij de Papoea's zelf spreken. Hun delegatie die thans in Nederland vertoeft, zegt in een geschrift „De Papoea's roepen Nederland", dat nog maar pas verschenen is :

„Vanwaar deze afkeer voor de Indonesiërs en dit vertrouwen in de Nederlanders, terwijl toch beide vreemde, niet met ons verwante volken zijn? Het overgrote deel der Papoea's, dat aanraking heeft gehad met Indonesië, heeft geen prettige herinnering van die aanraking. Voor de tweede wereld-oorlog bejegende het merendeel der Indonesische onderwijzers, bestuursassistenten, ja zelfs evangelisten, de Papoea's als een minderwaardig ras, —zo niet als de beesten. De uitdrukking: , , Papoea bodok" (domme Papoea) lag en ligt de Indonesiërs in de m.ond bestorven. Gevallen van vernedering, mishandeling, doodslag, uitsluiting van de Papoea, waren schering en inslag. Alleen bij de Nederlandse bestuursambtenaar, zendeling of missionaris, konden wij bescherming zoeken en vinden." En wat het zelfbeschikkingsrecht betreft, zegt de delegatie in haar verschenen geschrift : , , Wij hebben vertrouwen in het Nederlandse volk, dat dit, wanneer de tijd daar is, ons in volle vrijheid zal laten beslissen over eigen lot en eigen toekomst: dit vertrouwen hebben wij in de Indonesiërs niet."

Voorts aangaande het voorstel van de regering, om de souvereiniteit over te dragen aan de Nederlands-Indonesische Unie, verklaart de Papoea'se delegatie in haar geschrift: „dit voor het Papoease volk volstrekt onaanvaardbaar is en dat de aanvaarding van de Nederlandse compromisvoorstellen door de Indonesische delegatie tot grote moeilijkheden zou hebben geleid. Overal ter wereld heeft men van een gedeelde souvereiniteit slechts ellende beleefd aangezien niemand weet waar men aan toe is en de een gestadig de activiteit van de ander verlamt. Maar in Nieuw-Guinea zou het dan gekomen zijn tot het infiltreren van gewapenden, het uitoefenen van terreur, met als uiteindelijk resultaat: bloedige botsingen. Het enige punt waaromtrent de in 1950 naar Nieuw-Guinea gezonden gemengde commissie het eens was, betrof de volstrekte onaanvaardbaarheid van elke vorm van condominium (gemeenschappelijk bezit en beheer). Wij waarschuwen er met de grootste klem tegen om te pogen te komen tot een uitkomst die schijnbaar op redeHjkheid en op wederzijds geven en nemen berust, maar die er in werkelijkheid op neerkomt dat Indonesië op Nieuw Guinea dezelfde strijd zal gaan voeren welke Djokja vier jaar lang in Indonesië heeft gevoerd." Hetgeen door de Papoea-delegatie in haar oproep tot het Nederlandse volk is gezegd, slaat de spijker juist

op zijn kop. Onze regering heeft aan de Papoea's wel mooie woorden gewijd, maar zou, indien de overdracht aan de Unie geschied was, hen aan de willekeur en terreur van de Indonesiërs overgeleverd hebben. Dan zou de gang van zaken zoals die op Indonesië plaats gehad heeft, zich op Nieuw-Guinea—zoals de delei gate terecht opgemerkt heeft—herhalen. Dezelfde

rechtsverkrachting dezelfde schending van de overeenkomst dezelfde uitoefening van terreur en gewapende infiltraties, zouden door Indonesië, gelijk die door Soekamo en de zijnen vier jaren lang in Indonesië plaats gevonden hebben, ook in Nieuw-Guinea aanvankelijk aan de orde van de dag geweest zijn. Het uiteindelijke gevolg daarvan zou precies eender geweest zijn als dat het geval is geweest in Indonesië. Het zou, gezien het gedrag der regering, en de haar steunende partijen, op een volkomen capitulatie uitgelopen zijn. Hetzelfde drama dat zich bij de schending van de Haagse Rondetafel-overeenkomst door de Indonesische regering tegenover de Indonesische volken heeft afgespeeld, zou zich ook op Nieuw-Guinea afgespeeld hebben. Wanneer de Papoea's zich gewapenderhand tegen de Indonesiërs verzet hadden, dan zou hun allicht een zelfde vreselijk lot als de Ambonezen ten deel zijn gevallen. En dat zij zich gewapenderhand zouden verzetten hjdt geen twijfel. Daaromtrent wordt in het meer genoemde geschrift van de Papoea-delegatie gezegd: „Wij, Papoea's, zullen ons de Indonesiërs als het moet- zonder Nederlandse hulp van het lijf houden. Duizenden Jappen zijn door ons in de tweede wereldoorlog gedood en de Indonesische troepen zal het niet beter vergaan". (zie vervolg op pag. 6)

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 februari 1951

De Banier | 8 Pagina's

De Nieuw-Guinea-kwestie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 februari 1951

De Banier | 8 Pagina's