Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Beginselen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Beginselen

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voor studie en leidraad

(er Staatkundig Qereformeeröe Partij

HAAR PROGRAM (No. 68)

Artikel 6. (De doodstraf)

In dit artikel wensen wij uiteen te zetten op welke grond de S.G.P. de doodstraf vordert.

Voorop stellen wij hierbij, dat Gods Woord aan elk particulier persoon gebiedt vergevingsgezind te zijn. Zo zeer is dit als een Goddelijk gebod op te vatten, dat zelfs het allervolmaaktste gebed de bede bevat: En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren. En voorts in Matth. 5 : 15 te lezen staat: Want indien gij de mensen hun misdaden vergeeft, zo zal uw hemelse Vader ook u vergeven.

Overal en te allen tijde prijst de Heilige Schrift ons liefde tot de naaste aan en beveelt ons deze zelfs tegenover onze vijanden te betrachten, als zij ons gebiedt: Hebt uw vijanden lief, zegent hen, die u vloeken, doet wel degenen, die u haten en bidt voor degenen, die u geweld doen en die u vervolgen. Doch dat neemt niet weg, dat hetzelfde Woord Gods ons in zijn beide Testamenten gewaagt van God de Heere als de God der wrake. Die alle zonde haat en straft.

Hierin mag menigeen een tegenstelling zien, doch geheel ten onrechte. Die tegenstelling bestaat in deze in het geheel niet. God de Heere, Die ons de betrachting der liefde jegens Hem en onze naaste gebiedt, is tegelijk krachtens Zijn heilig Wezen een grimmig Wreker van kwaad. alle

Hij zal dit zeker bezoeken en straffen. Aan Hem komt de wrake toe. Niet aan het schepsel, maar bepaaldelijk aan de Schepper; niet aan de mens als zodanig, maar aan God en aan degenen, die Hij onder de mensen daartoe gezet heeft, dat is de Overheid, komt de wrake toe.

Deze heeft krachtens Gods strafoefenende gerechtigheid niet alleen het recht, maar ook de plicht het kwade te straffen en het geschonden recht te herstellen. En wee haar! indien zij daarin nalatig wordt bevonden! Wie dit stelt, draagt niet een specifiek Oud-Testamentisch leerstuk voor, zoals sommige wijsgeren uit vroegere en latere eeuwen ons diets willen maken, maar leert hetgeen zowel het Oude als het Nieuwe Testament ons nadrukkelijk Ieren. Deze draagt dan ook een door en door Bijbelse eu daarmede een wezenlijk Christelijke leer voor. De verzoening door voldoening is een zo bij uitstek Christelijk leerstuk, dat wij niemand in zijn eer te na komen, indien wij verklaren, dat hij, die dit leerstuk prijs geeft, de Christelijke leer verloochend heeft, hetgeen ons zelfs door onbevooroordeelde wetenschappelijke tegenstanders eerlijk en onomwonden is toegegeven.

Jehova, Die een grimmig Wreker is van alle kwaad, de Heilige Israels, Die jaloers is op Zijn eer, de enige en drieenige God, Die krachtens Zijn heilig Wezen de zonde straft en wreekt, wordt ons allerwege in de Heilige Schrift gepredikt.

Niet het minst gepredikt in het ontzettende, plaatsbekledcnde en plaatsverzoenende lijden en sterven van Gods Zoon op de heuvel Golgotha. Aldaar stierf geen martelaar als Socrates er een was; aldaar werd niet gekruisigd de kwalijk begrepen Profeet van Nazareth; maar tot betoning èn van Gods liefde èn van Gods gerechtigheid is aldaar gekruisigd de Zone Gods en des mensen, voor de gegevenen des Vaders, Die door Zijn lijdelijke en dadelijke gehoorzaamheid de Wet heeft vervuld, aan Gods strafoefenende gerechtigheid volkomen heeft betaald en de last van Gods oneindige toom tegen de zonde in ziel en lichaam heeft gedragen. Wie dit loochent, loochent één der hoofdwaarheden van het Christelijk geloof.

JL/iezelfde God nu. Die tot betoning van Gods liefde en gerechtigheid, gelijk de Heilige Schrift ons met stellige nadruk leert. Zijn Zoon overgaf tot de dood, ja tot de smartelijke, smadeHjke en vervloekte dood des kruises, sprak eenmaal;

„Wie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal door de mens vergoten worden; want God heeft de mens naar Zijn beeld gemaakt". (Gen. 9 : 6).

Dit is geen barbaarse uitspraak, geen vertolking van de ruwe en onbeschaafde geest des tijds, waarin Noach ge- leefd zou hebben, zoals zo velen geheel ten onrechte beweerd hebben en nog beweren. Neen, dit is een Goddelijik gebod, geldend voor alle eeuwen en volkeren.

Hierin wordt de mens gewezen op zijn oorspronkelijke afkomst; bepaald meteen bij zijn roeping en plicht. Hierin is allerminst de achterlijke man uit de achterhoek, de man, die drie eeuwen te laat geboren is — zoals men dat wel eens smadelijk en schamper van de S.G.P.er zegt — aan het woord; hierin beluisteren wij niet het barbarisme, van de leer onzer dagen — want dat vinden wij op onze beurt barbaars — namelijk te leren, dat de mens van een dier, bepaaldelijk een aap, afkomstig is. Integendeel!

Het gebod, ons in Genesis 9 : 6 gegeven, draagt een gans verheven karakter en getuigt ons van de Verhevene, Die het uitvaardigde. In dat gebod komen de hoogste liefde en gerechtigheid tot uiting. De liefde Gods, welke met dit gebod het leven van Zijn creaturen beveiligt en het tegen elke moorddadige aanslag beschut; de gerechtigheid Gods, welke niet ongestraft wil laten, die zich misdadig en opzettelijk aan het leven van zijn medemens vergrijpt. Waarlijk, in dat gebod wordt ons er een .spiegelbeeld van geboden, hoe hoog de Schepper het leven van Zijn schepsels aanslaat, alsook hoe zeer Zijn gerechtigheid Zich vergramt tegen degene, die het in koelen bloede en met opzet aantast.

Hierin valt niets te bespeuren van dat vreselijk satanische, dat de Franse revolutie ons bood en ons ook heden ten dage nog geboden wordt in die landen, waarin men met het leven der mensen goddeloos speelt, het beneden dat der dieren acht en gruwzaam vennoordt al wie voor de daarin gehuldigde staatstheorieën het hoofd niet wil buigen.

Juist daartegen beschermt het gebod van Genesis 9 : 6 een iegelijk mens, dewijl het zich daartegen nadrukkelijk verzet en daartegen in heilige toorn toomt. Van welke kant ook bezien, draagt dit gebod een GoddeHjk stempel. Het spreekt in klare taal van de heerlijkheid en heihgheid Gods, van Zijn oneindige wijsheid en majesteit, van de deugden Zijner liefde en gerechtigheid.

11 et is dan ook niet, gehjk wel van verschillende zijden beweerd is en wordt, voor een bepaalde tijd gegeven; niet veroidend bepaaldelijk en louter gedui'ende de duur van Israels zelfstandig volksbestaan, om krachteloos te worden als Israël, als volk, als een eigen natie uit de rij der volkeren zou verdwijnen. Dit gebod behoort geenszins tot de schaduwachtige wetten, die in Israël ons de komst van de Opgang uit de hoogte, van de Eniggeborene des Vaders, van het heilig Offerlam Christus voorspelden. Neen, het behoort beslist niet tot die schaduwachtige inzettingen, die geheel wegvielen, toen de Heere Jezus Christus, van Wie zij een zekere voorafschaduwing waren, gekomen was en ze vervuld had.

Gewis, met dat de Heere Jezus met stervende lippen „Het is volbracht" had uitgeroepen en het voorhangsel des tempels van boven naar beneden gescheurd was, verzonk heel Israels schaduwachtige dienst in het niet, had zij geheel en al afgedaan; maar het gebod van Genesis bleef van kracht. En dat dit geen hoogdravende, schoonklinkende, maar in het wezen der zaak onware bewering is, valt heel gemakkelijk te bewijzen. Evenzeer als het volstrekt niet moeilijk is om te weerleggen hetgeen theologen en filosofen van vroegere en onze jaren geleraard hebben, namelijk dat er volgens hen een scherp contrast tussen de Oud-Testamentische God der wrake en de Nieuw-Testamentische God der liefde zou bestaan. Het was een aangrijpend ogenblik, waarop de wereldlijke rechter Pontius Pilatus aan Christus vroeg: Weet Gij niet, dat ik macht heb U te kruisigen en macht heb U los te laten? en Deze Pilatus antwoordde: Gij zoudt geen macht hebben tfcgen Mij, indien het u niet van boven gegeven ware.

In dat antwoord van de Zone Gods beluisteren wij niets van enig protest tegen de" doodstraf, niets van een waarschuwing, dat Pilatus zich misdroeg wanneer hij als magistraatspersoon over een des doods schuldige het vonnis des doods uitsprak en dat liet voltrekken; maar beluisteren wij onwedersprekelijk de bevestiging, dat de overheid metterdaad het zwaard van boven gegeven is, opdat zij als Gods dienaresse de gerechtigheid Gods op aarde zal beoefenen en geheel overeenkomstig Genesis 9 : 6 de opzettelijke doodslager met de dood te straffen heeft. En toen Pilatus' huisvrouw in de droom vermaand werd, was het niet daarover dat haar man Pilatus als wereldlijke rechter geen doodvonnis mocht uitspreken, maar daarover bepaaldelijk en uitdrukkelijk: Heb toch niet met die Rechtvaardige te doen.

En dat metterdaad de overheid niet alleen het recht, maar ook de plicht heeft orn degene, die het bloed van zijn naaste opzettelijk vergiet, met de dood te straffen, wordt ons wel heel overtuigend bevestigd uit de woorden, welke de boetvaardige moordenaar, aan Christus' zijde aan het ki-uis hangende, sprak: „En vrees gij ook God niet, daar gij in hetzelfde oordeel zijt? En wij toch rechtvaardig, want wij ontvangen straf, waardig hetgeen wij gedaan hebben". Woorden, waarmede deze gelovige christen, tot wie kort na deze door Christus zou gezegd worden: „Voorwaar zeg Ik u: heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn", nadrukkelijk verklaarde, dat hij het vonnis des doods, dat over hem aan het kruis voltrokken werd, gevoelde en deswege bekende als een, dat niet van mensen, maar van God rechtvaardig over hem voltrokken werd. Bovendien nog vinden wij heel deze uit Gods Woord ontvouwde en ontwikkelde leer, dat de overheid niet alleen het recht, maar ook de plicht heeft om de moedwiUige doodslager met de dood te straffen, onwederlegbaar bevestigd in de woorden, welke de Heüige Geest door de apostel Paulus sprak:

„Alle 2del zij de machten, over haar gesteld, onderworpen, want daar is geen macht dan van God want zij is Gods dienares, u ten goede. Maar indien gij kwaad doet, zo vrees, want zij draagt het zwaard niet tevergeefs, want zij is Gods dienaresse, een wreekster tot straf degene, die kwaad doet".

Deze leer wordt ons nog op één der laatste bladzijden van Gods Woord ter navolging voorgehouden, dewijl wij in de Openbaring van Johannes lezen:

„Indien iemand met het zwaard doodt, die moet zelf gedood worden".

Alzo spreken wij geheel naar den Woorde Gods — het wordt ons in heel de Heilige Schrift schier van de eerste tot de laatste bladzijde geleerd — wanneer wij stellen, dat het onomstotelijk vaststaat: Ten eerste, dat de Heere God de overheid heeft ingesteld en wel opdat zij Zijn dienaresse op aarde zou zijn; ten tweede, dat de overheid er zorg voor heeft te dragen, dat Gods ordinantiën stiptelijk geëerbiedigd worden; ten derde, dat zij ten aanzien van het leven geroepen is haar onderdanen Gods gebod „Gij zult niet doodslaan" te doen naleven; ten vierde, dat zij mede uit die oorzaak van God als Zijn dienares het zwaard ontving, opdat zij moord en doodslag zal keren en alzo niet alleen het recht, maar tot dure plicht heeft om de moedwilHge doodslager met de dood te straffen; ten vijfde, dat het onwaar is en niet minder godslasterlijk is om te beweren, dat, gelijk theologen en filosofen uit verleden eeuwen gedaan hebben en in onze dagen nog doen en ook anderen op hun gezag en in navolging van hen heden ten dage al evenzeer doen, er een scherp contrast tussen het Oude en het Nieuwe Testament bestaat, in die zin, dat God de Heere ons in het Oude Testament als een God der wrake en in het Nieuwe Testament als een God der liefde wordt voorgesteld; ten zesde, dat de S.G.P. in artikel 6 van haar program geheel Schriftuurlijk en Christelijk handelt, waarin zij van de overheid vordert, dat zij de moedwillige doodslager met de dood zal straffen, dewijl, als de overheid zulks doet, het niet haar hand, maar Gods hand is, die slaat, niet haar vonnis, maar Gods vonnis, niet haar voltrekking, maar die van God is en dewijl de handhaving en uitoefening van de doodstraf Gods deugden, in het bijzonder die van Zijn liefde en gerechtigheid, verheerlijkt worden en de overheid zich, zo doende, gedraagt als Gods dienaresse, die de Heere het zwaard heeft toebetrouwd als handhaafster Zijner ordinantiën en als wreekster tot straf degene, die kwaad doet.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 maart 1951

De Banier | 8 Pagina's

De Beginselen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 maart 1951

De Banier | 8 Pagina's