Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Beginselen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Beginselen

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voor studie en leidraad

der Staatkundig Gereformeerde Partij

HAAR PROGRAM (no. 72)

Artikel 7

Artikel 7 van het Staatkundig Gereformeerde program luidt: De verzorging der armen behoort niet tot het werk der overheid. Wel heeft zij te helpen tot het verwerven van een behoorlijk bestaan en te beschermen die delen en standen van ons volk, die dreigen in de maatschappelijke strijd te bezwijken. Doch armonrVtoig blijve aan kerkehjke en particuliere instellingen overgelaten. De overheid late die instelhngen geheel vrij haar arbeid zelf te regelen en grijpe in die regeling dan ook nimmer in.

iMt artikel handelt aldus over armenzorg. Het stelt daarbij opzettelijk en nadrukkelijk voorop, dat die verzorging niet tot het werk van de overheid behoort, deze aan kerkehjke en particuliere instellingen dient overgelaten te worden en de overheid die instellingen geheel vrij in haar arbeid heeft te laten en zich nimmer het recht mag aanmatigen om in die regeling in te grijpen. Wel erkent dit artikel, dat de overheid, zo veel als haar doenhjk is, haar macht heeft aan te wenden om armoede harer onderdanen te voorkomen. Ja, dit legt haar zelfs de plicht op om te helpen tot het verwerven van een behoorlijk bestaan en die delen en standen van ons volk te beschermen, die dreigen in de maatschappelijke strijd te bezwijken.

ZJ O behjdt de S.G.P. dan krachtens dit artikel, dat de verzorging der armen wel in de eerste plaats tot de taak van de kerk behoort, alsook dat de particuliere personen en instellingen in deze een roeping hebben te vervullen.

Onder armen heeft men te rekenen die personen, die door staat van weduwschap of door één of ander lichamelijk gebrek niet in staat zijn om in hun levensonderhoud te voorzien. Dezen dienen in hun maatschappelijke nood geholpen te worden. Deze verzorging is, zoals een ieder wel kan verstaan, bij lange na niet altijd even gemakkelijk. Zelfs in de eerste Christelijke kerk, waarin de barmhartigheid zo rijkelijk beoefend werd, mede doordat de giften zo overvloedig tot haar vloeiden, gaf zij aanleiding tot murmurering. Wij lezen toch in Handelingen 6:

„En in dezelve dagen, als de discipelen vermenigvuldigden, ontstond een murmurering der Grieken tegen de Hebreen, omdat hun weduwen in de dagelijkse bediening verzuimd werden".

Deze murmurering had ten gevolge, dat de twaalven de menigte der discipelen tot zich riepen en dat zeven mannffn als diakenen werden aangesteld, opdat alle armen uit de gemeenschappelijke middelen, voor zo ver deze dit toeheten, naar behoren in hun nood geholpen zouden worden; tot welker doeleinde de apostel Paulus ook in onderscheidene plaatsen op zijn zendingsreizen collecten voor. de ar-, men te Jeruzalem hield.

Zo lang de kerk zich naar Gods Woord richtte en het geloof en de liefde in haar boezem, dank zij Gods genade, krachtig leefden, heeft zij de taak van de verzorging harer armen zich tot een dure plicht, haar van Gods wege opgelegd, gerekend en naar behoren mogen vervullen.

Doch naar mate Gods Woord daarin door allerlei menselijke instellingen verdrongen werd, ging de verzorging der armen teloor en werden dezen maar al te zeer aan hun lot overgelaten.

In het tijdperk der Eeformatie is Calvijn daartegen met alle kracht opgekomen. Hij heeft aan de kerk van Rome die bisschop der oude kerk ten voorbeeld gesteld, die in de tijd van grote maatscliappelijke nood de sieraden en kleinodiën der kerk te gelde maakte om met de opbrengst dier gelden de nood der armen te lenigen, en evenzeer gewezen op die bisschop, die, toen de heidenen hem hadden overvallen en, op roof en buit belust, van hem de schatten der kerk eisende, hen wees op de armen, zeggende, dat dezen haar schatten waren. Hij heeft er zich onder meer in zijn Institutie bitter over beklaagd, dat in kerken en kloosters de stomme beelden met schatten aan goud en edelgesteenten omhangen waren, terwijl men de armen der kerk liet omkomen.

En dit geheel terecht; geheel naar den Woorde Gods, dat het gedurig voor de armen opneemt en beveelt, dat aan hen barmhartigheid zal geschieden, gelijk die dan ook in het oude Israël, wanneer dit volk zich naar Gods Wet gedroeg en in Zijn inzettingen wandelde, is geschied. Ook is zulks geschied in de gouden eeuw van ons volksbestaan. Ja, toen ook. De oude kerk der Reformatie heeft de barmhartigheid aan de behoeftigen en hulpbehoevenden rijkelijk betracht. Daarin bijgestaan, zo nodig, door de overheid en niet minder door particulieren, door haar vermogende leden. In die mate zelfs, dat, naar een in deze onverdachte getuige als de liberale geschiedschrijver Fruin is, in één zijner historische werken schrijft, dat de vreemdelingen, die ons land destijds bezochten, de handen van verbazing en verwondering ineen sloegen, als zij zagen, wat in de oude republiek ter verzorging van armen gedaan werd.

Neen, onze Gereformeerde vaderen heb­ ben nimmer afkerig gestaan tegen verzorging van hen, die om de een of andere reden niet in eigen levensonderhoud konden voorzien en steeds naar de mate hunner krachten deze overvloedig betracht. Doch in verhouding dat het ware geloof en de ongeveinsde liefde onder hen afnamen en de geest der Franse revolutie steeds meer en meer onder ons volk veld ging v/innen, nam ook de zin voor barmhartigheid jegens de armen af. Daarvan leveren de kerkelijke collecten ons een sprekend, overtuigend bewijs. Daar toch, waar het geloof der heiligen Gods en de liefde tot God en de naaste in het hart eens mensen wonen, kan het niet bestaan, dat men de taal van Kaïn: , , Ben ik mijns broeders hoeder? " spreekt en daarnaar handelt.

Msn heeft het de S.G.P. wel meermalen ten laste gelegd en in een blad van A.R. richting is dit zelfs nog betrekkelijk kort geleden gedaan, dat zij onbewogen en zonder mededogen tegenover de sociale noden staat, tegenover de noden van de arbeiders, invaliden of behoeftigen, doch zulk een getuigenis is niet alleen onwaar, maar zelfs in hoge mate lasterlijk. Al belijdt de S.G.P. op grond van Gods Woord, Spreuken 22 : 2: Rijken en armen ontmoeten elkander; de Heere heeft hen allen gemaakt", nochtans wensen zij de armen niet meedogenloos aan hun lot overgelaten te zien, doch dat aan hen de door God de Heere geëiste barmhartigheid zal geschieden. Hoewel van oordeel, dat rijken en armen in elk land duurzaam, zo lang de wereld bestaat, zullen blijven, wenst zij toch uit oorzaak van de door de Heere bevolen christelijke barmhartigheid tot elk (he in zijn levensonderhoud niet kan voorzien de hand der hulpvaardigheid te zien uitgestoken door de middelen, welke ons in Gods Woord daartoe verstrekt alsook geboden zijn. Het is waar, dat de menselijke natuur te allen tijde geneigd is om het laatste te vergeten, alsookW te vergeten, dat Gods Woord hét „weé u"over de misdadige verkwister uitspreekt, de woekeraar verdoemt, de eigenlievende, hardvochtige meester vervloekt en het beweldadigen en barmhartigheid beoefenen allermeest van de huisgenoten des geloofs en vervolgens aan een iegelijk mens, ook ten opzichte van de dagloner en de arme ten plicht voorschrijft.

Neen, neen, het is er verre vandaan, dat de S.G.P. krachtens haar beginsel zulk een geest huldigt als in de kringen der Duitse nationaal-socialisten werd aangetroffen, waarin men degenen, die de maatschappij door arbeid of anderszins niet ten nutte konden zijn, maar op de een of andere wijze maar wenste te liquideren, dat wil zeggen vennoorden en de joden als een naar hun opvatting schadelijk ongedierte uit de weg wilde ruimen.

Al is het waar, dat de S.G.P., naar haar innerlijke overtuiging op grond der Heilige Schrift, krachtig stelling neemt tegen de verzekeringswetgeving en verzekeringsdwang, nochtans heeft dit allerminst in zich, dat zij de arbeiders maar geheel aan hun lot overgelaten wenst te zien en dat zij onbewogen staat tegenover de noden der armen, en allen die niet in eigen levensonderhoud kunnen voorzien. Het tegendeel is waar.

Ook in deze wenst zij zich onvoorwaardelijk naar Gods Woord en Wet te richten, de beginselen der Reformatie, zoals die door Calvijn en andere godvruchtige schrijvers zijn uiteengezet, in practijk gebracht te zien.

Beginselen, welke helaas door onze tijd, zelfs door de neo-gereformeerden, Antirevolutionnairen en GhristeHjk-historischen maar al te zeer, tot grote schade voor het maatschappelijk leven, verwaarloosd en verloochend zijn. De hoog geklommen nood van onze tijd , heeft een diepere dan louter maatschap­ pelijke oorzaak. Wie God verlaat heeft smart op smart te vrezen. Zelfs Marx heeft dit moeten erkennen, naar hij in een van zijn geschriften openlijk en rondweg bekent, dat door de Franse revolutie de toestand van de arbeider, van heel de werkende stand, aanmerkelijk verslechterd is. En hetgeen Marx omtrent de werkende stand verklaart, geldt stellig niet minder voor de noodlijdende stand. Ook haar toestand is aanmerkelijk verslechterd sedert de ongeloofstheorieën der Franse revolutie ook in het bestuur van de staat een niet geringe zeggingschap hebben verkregen. De vermeerdering van ongeloof brengt immer vermeerdering van ellende en dit onder allerlei vorm en op allerlei manier, gelijk onze dagen dit overduidelijk te aanschouwen geven. Die ellende en nood zijn niet weg te nemen door verzekering en verzekeringsdwang, neen, slechts een onvoorwaardelijke terugkeer tot Gods Woord en Wet zou in deze uit­ komst kunnen brengen. Hoe zouden ook allen, die in min of meer maatschappelijke nood verkeren, daarbij welvaren!

Stelt de S.G.P. zeer te recht, dat de verzorging der armen niet tot het werk der Overheid behoort, de armenzorg aan kerkelijke en particuliere instellingen dient overgelaten te worden, de Overheid die insteUingen geheel vrij heeft te laten en in die regeling nimmer heeft in te grijpen, nochtans heeft zij in artikel 7 volstrekt niet alle hulp der Overheid in maatschappelijke aangelegenheden van de hand gewezen, in genoemd artikel wordt toch nadrukkelijk gesteld: Wel heeft zij (de Overheid) te helpen tot het verv/erven van een behoorlijk bestaan en te beschermen die delen en standen van ons volk, die dreigen in de maatschappelijke strijd te bezwijken, waarop we in een volgend artikel nog nader hopen terug te ko.men.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 april 1951

De Banier | 8 Pagina's

De Beginselen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 april 1951

De Banier | 8 Pagina's