Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en Jong

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Strijd tussen Constantijn en Licinius. Zegepraal van het Christendom over het heidendom.

De overeenstemming tussen Constantijn de Grote en zijn zwager Licinius ten aanzien van de Christenen was slechts van korte duur.

Vooral sedert het jaar 319 ging Licinius, niet het minst door jalouzie jegens Constantijn gedreven, tot allerlei kwellende en tergende maatregelen tegen de christenen over. Hun godsdienstige samenkomsten werden op allerlei manieren belemmerd of opgeheven; hier en daar werden zelfs de bedehuizen verwoest en velen, die de goden standvastig ieder eerbewijs weigerden, van alle waardigheden en ambten ontzet, ook wel naar de kerkers heengesleurd of in ballingschap weggezonden. Ja zelfs vloeide er weer bloed en vi'erd aan bisschoppen, waaronder zich Basileus, de bisschop van Amazia in Pontus bevond, een wrede marteldood aangedaan.

Kortom, de vervolging breidde zich weer over geheel het Oosten uit. Het was daarbij Licinius' doel om de zo verzwakte partij der Christenen voor zich te zien bukken en het oppergezag der goden tegelijk met dat van zichzelf, over heel het Romeinse rijk te doen zegevieren. Zo werd te Sebaste in Armenië een aantal soldaten door de bevelhebber Lysias met de vreselijkste marteldood bedreigd, indien zij niet offerden. Zij kregen echter kracht om de hun aangedane martelin-

gen te doorstaan en standvastig te blijven. Toen werden andere kwellingen bedacht.

Temidden van een koude winternacht werden zij geheel ontkleed op het ijs gejaagd, terwijl voor hen, die Christus afzwoeren, een warm bed en allerlei verkwikkingen gereed waren. Slechts één van de veertig soldaten werd afvallig. Hij werd echter terstond vervangen door een vrijwillige belijder uit de kring der wachters, die zich gedrongen gevoelde Om Christus te belijden. De veertig soldaten stierven allen. Hun lichamen werden verbrand en hun as op het water gestrooid.

Het is te verstaan, dat de christenen onder deze omstandigheden steeds meer naar Constantijn als hun redder begonnen uit te zien, terwijl de heidenen hun hoop op Licinius vestigden. Dit duurde zo voort tot het jaar 323, toen er een tweede oorlog tussen Constantijn, de keizer van het Westen en Licinius, die van het Oosten, uitbrak. In het jaar 314 hadden deze beide keizers namelijk ook al eens de wapenen tegen elkander opgenomen, hetgeen toen met een zegepraal voor Constantijn eindigde, waarbij Licinius enige provinciën van zijn gebied aan eerstgenoemde moest afstaan. De strijd, welke in 323 uitbrak, zou echter tevens de laatste en beslissende kamp tussen beide keizers, of beter gezegd tussen het heidendom en het Christendom zijn. Beide partijen hadden al hun strijdkrachten verzameld en zowel Constantijn als Licinius jstonden aan het hoofd van weluitgeruste en geharde legers.

Licinius verzamelde bij het begin van de veldtocht de hoofden van zijn leger en de aanzienlijken van zijn hof in een zogenaamd heilig bos. Nadat de gewone offers gebracht waren, wees hij de aanwezigen op de standbeelden der goden, klaagde vervolgens Constantijn aan als een afvallige van de voorvaderlijke godsdienst en riep uit: „De uitslag van deze krijg moet beslissen tussen onze goden en zijn God. Indien de vreemde God, Die wij thans bespotten, zegeviert, dan moeten ook wij Hem erkennen en vereren en ons losmaken van de goden, voor welke wij nu onze lichten hebben onstoken. Indien echter onze goden overwinnen, waaraan wij niet twijfelen, dan keren wij ons na de overwinning tegen onze vijanden en zullen hen van de aarde verdelgen!" Deze woorden werden door de aanwezigen, zoals begrijpelijk is, met gejuich begroet. Ze bezielden de soldaten bij het voeren van de kamp op leven en dood, daarbij nog aangevuurd door een schare van heidense priesters, tovenaars en wichelaars.

Geheel anders echter was het bij het leger van keizer Constantijn. Dit voerde de kruisbanier mede als het teken van overvvinning.

De strijd was hevig en bloedig. Na verscheidene slagen geleverd te hebben, werd eindelijk Licinius op de 18e September van het jaar 323 zo beslissend geslagen, dat hij verloren was. Hij ging naar de residentie van Constantijn, aan wiens voeten hij de tekenen der keizei^ lijke waardigheid, nederlegde. Hiermede had het Christendom een volkomen zegepraal over het heidendom behaald. Constantijn werd nu alleenheerser over het gehele Romeinse rijk, dus zo wel over het Westen als over het Oosten, hetgeen verstrekkende gevolgen had. In een proclamatie verklaarde Constantijn onder meer, dat de alleen ware en almachtige God hem door Zijn onloochenbare tussenkomst de overwinning had verleend over alle machten der duisternis, opdat door hem de verering van Zijn Naam overal zou uitgebreid worden. Van nu af aan was het de wens van Constantijn om al zijn onderdanen tot een gemeenschappelijke godsdienst te brengen. Openlijk kwam hij daarvoor uit en alle middelen, die tot dat doel konden leiden, werden door hem aangegrepen, zonder daarbij geweld te gebruiken. Voor de kerk brak nu een tijd van uitwendige voorspoed aan. De christenen behoefden niet langer in spelonken en holen bijeen te komen, in gedurige vrees door verspieders in de handen hunner vijanden te zullen worden overgeleverd. In de plaats der afgodstempels verrezen nu overal kerkgebouwen, waarin men vrijelijk zijn godsdienstoefeningen houden kon. Allerlei ambten in de staat en in het leger werden bij voorkeur aan christenen toegekend. De bisschoppen werden aan het keizerlijk hof genodigd en aten aan 's keizers tafel. Hun werd ook schadeloosstelling toegekend voor de tijd, gedurende welke zij van hun standplaatsen verwijderd waren. Ook werden hun nog tal van andere rechten door de keizer verleend. Belasting behoefden zij niet te betalen, ook de kerkelijke goederen waren belastingvrij. In het jaar 331 ontvingen de bisschoppen voor civiele zaken zelfs een eigen rechtba, nk. In één woord, keizer Constantijn de Grote verhief de geestelijkheid tot een afzonderlijke stand met bijzondere en zeer grote rechten en plaatste haar buiten en boven het gewone recht. Wat de priester in het heidense Rome geweest was, werd de bisschop in nog meerdere mate in 't keizerrijk van Constantijn. Zodoende was hij van een geminachte en vervolgde een geëerde en gevierde in het rijk geworden. Al was de kracht van het heidendom gebroken, daarmede was het echter nog niet verdwenen. Dat moest langzamerhand geschieden en dat gebeurde ook. Steeds leger werden de tempels der oude goden, terwdjl de kerken hoe langer hoe voller werden.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 mei 1951

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 mei 1951

De Banier | 8 Pagina's