Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Begroting van Oorlog en van Marine

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Begroting van Oorlog en van Marine

33 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Verscheidene principiële onderwerpen, onder meer over Gods Naam, dag en de vaccinatie

Rede van Ds. Zandi

Bovenstaande onderwerpen „ en nog verschillende andere werden bij de begroting van Oorlog en Marine behandeld. Deze behandeling nam een gehele week in beslag en was zelfs daarna nog niet afgelopen. Aan de debatten werd namens de S.G.P.-fractie deelgenomen door Ds Zandt, wiens rede wij hieronder laten volgen. Ds Zandt sprak dan als volgt:

Mijnheer de Voorzitter! Er zijn verschillende zaken in de begroting van Oorlog en van Marine, welke wij van belang achten om daarover het woord te voeren. Daaronder behoort onder meer het

vloeken

in onze weermacht.

Daarover bereiken ons nog bij voortdurmg klachten, hetgeen er wel op wijst, dat de heilige Naam des Heeren daarin nog, soms zelfs op hoogst ergerlijke wijze, misbruikt wordt. Dit is een hoogst ernstig feit, dewijl het hier een vergrijp tegen de Allerhoogste, de God van hemel en aarde betreft, een vergrijp, waardoor Hij beledigd, veracht en gesmaad wordt. De Regering geeft thans het geweldige bedrag van anderhalf milliard gulden voor de weermacht uit, doch zij geeft het tevergeefs uit, indien het

onder Gods oordeel

wordt uitgegeven. En dat schrikkelijke oordeel wordt naar Gods Woord over land en volk gehaald door het ijdel gebruik van Zijn Naam.

Daarom oordele dan ook niemand, dat wij ons druk maken over een luttele zaak, over een kleingeestige beuzelarij.

als wij bepleiten, dat door de overheid krachtig zal worden opgetreden tegen de schennis van Gods Naam. Integendeel. Wij staan hierbij een allergewichtigste zaak voor.

Yan een vloekend leger

is toch geen heil te verwachten. Welke zware financiële offers een volk zich ook voor zijn uitrusting moge getroosten, hoe toegerust het volk ook met de deugdelijkste bewapening moge zijn, hier geldt het: Zo God tegen ons is, wie zal dan vóór ons zijn?

En dat God tegen is, is volstrekt niet denkbeeldig bij een vloekende weermacht. Naar de uitspraak der Heilige Schrift en het getuigenis van zovele Christelijke belijdenissen, is

er geen zonde,

waardoor God meer vertoornd wordt dan door het ijdele gebruik van Zijn Naam. Al moet dit alleen reeds reden te over zijn voor de overheid, welke Gods dienaresse behoort te zijn, om met alle haar ten dienste staande middelen het misbruik van de Naam van de levende God tegen te gaan, daarbij komt nog, dat het de goede geest in de weermacht verderft, als daarin gevloekt, zelfs veelvuldig gevloekt wordt. Er zijn toch gelukkig in onze weermacht nog immer militairen, wie het tot grote hinder en leedwezen is, dat hun diensttijd menigmaal door het vloeken vergald wordt. Daarom zou het ongetwijfeld het moreel der troepen zeer ten goede komen — hetgeen toch voor een leger van het hoogste belang is — indien het vloeken en elke vervloeking daarin achterwege bleven.

Bij een voorgaande minister van Oorlog en van Marine — ook

een minister van Christelijk- Historischen huize

— hebbeu wij destijds bepleit, dat hij een legerorder zou uitvaardigen, waarin krachtig tegen het vloeken zou worden opgefa-eden. Het was echter te veel gevraagd. Hij heeft ons pleidooi van de hand gewezen. Naar het ons voorkwam, achtte de minister dat destijds niet nodig, mede omdat door de toegenomen beschaving het vloeken in onze weermacht minder voorkwam dan voorheen. Tegen die ministeriële opvatting staat het feit, dat er tot op de dag van heden geklaagd wordt over het vloeken in ons leger. Een feit, dat ons niet alleen door personen uit onze kring als zodanig is medegedeeld, maar ook als juist en waar te zijn door personen van gans andere levensopvatting is bevestigd geworden. Dewijl het dan nu wel als onomstotelijk vaststaat, dat er in onze weermacht nog steeds gevloekt wordt, doen wij andermaal een beroep op de Minister om

een legerorder

uit te vaardigen, waarin krachtig tegen het misbruik van Gods Naam wordt getuigd en waarin tegen het vloeken scherpe strafmaatregelen worden aangekondigd.

Het zou ons zeer teleurstellen, als wij ten tweeden male van een minister van Christelijk-Historischen huize een afwijzend antwoord bekwamen. Het Christelijk-historische program, waarvan de Christelijk-Historischen zelf zeggen, dat één der grondpijlers, waarop het rust, is: „Er staat geschreven", worde niet te schande gemaakt.

Het heeft ons. Mijnheer de Voorzitter, overgaand tot een ander punt, bedroefd, dat de geachte bewindsman het tot hem in het Voorlopig Verslag gerichte verzoek om het mogelijk te maken, dat de militairen

des Maandagsmorgens

naar hun garnizoenen terugkeren, blijkens zijn antwoord in de Memorie van Antwoord, van de hand heeft gewezen. Dit antwoord luidt:

„Ondergetekende kan geen toezegging doen omtrent een grotere tegemoetkomendheid in zake terugkeer na verlof op Maandagmorgen dan thans reeds wordt verleend, daar hierdoor de belangen van de dienst te zeer worden geschaad".

Dit antwoord valt om meer dan één reden te betreuren. In de eerste plaats, omdat het reizen op des Heeren dag met trein, tram en bus (wat de ontheiliging van die dag zeer in de hand werkt) zou worden voorkomen, indien de militairen bij de terugkeer van hun verlof des Maandagsmorgens zich met de eerste reisgelegenheid naar hun garnizoenen konden begeven. Het doet ons leed, dat het nu al

twee ministers van Christelijk- Historischen huize

zijn, die blijk gegeven hebben, dat de eerbiediging van des Heeren dag in deze bij hen niet de doorslag heeft gegeven; hetgeen toch voor alles betamelijk en in overeenstemming met de uitspraken der Heilige Schrift geweest zou zijn, indien zij zulks wel gedaan hadden. Daarbij komt nog, dat, indien de terugkeer op Maandagmorgen werd toegestaan, daarmede aan de wens van duizenden en duizenden voldaan zou zijn. Ook

buiten de kring van de gewetensbezwaarden

is er toch een ontzaglijk groot getal van militairen en hun familieleden, die het zeer op prijs zouden gesteld hebben, indien terugkeer van het verlof op 'Maandagmorgen per eerste reisgelegenheid was toegestaan. Dit zou voor hen de militaire dienst niet weinig veraangenaamd hebben en bovendien voor de goede geest onder de troepen zeer bevorderlijk geweest zijn. Een zaak, die toch ook de Minister wel zwaar moet wegen. Het is toch een algemeen erkend feit, dat er buiten de eigenlijke kring der gewetensbezwaarden zeer velen met groot verlangen naar uitzien, dat de militairen het toegestaan zal worden vroegtijdig 's Maandagsmorgens naar hun kazernes terug te keren.

Inzonderheid is de huidige toestand

voor de gewetensbezwaarden

wel uiterst bezwaarlijk. Deze brengt mede, dat zij op des Heeren dag niet in de eigen huiselijke kring kunnen verkeren, wat toch, uit maatschappelijk oogpunt bezien, voor de onderhouding en versterking van het gezinsverband zeer gewenst is. Nu moeten zij heel die dag in hun garnizoensplaats verblijven en dit, wat begrijpelijk is, in een allesbehalve opgewekte stemming, dewijl immers deze gewetensbezwaarden het zijn, die gemeenlijk op het huiselijk verkeer gesteld zijn en er evenzeer op gesteld zijn om met hun verwanten de dienst des Woords bij te wonen in de kerk naar hun keuze, wat in alle garnizoensplaatsen hun niet mogelijk is. Nu moeten zij dan de hele Zondag in hun garnizoensplaats doelloos verblijven, wat allerlei gevaren medebrengt.

Het is om de even genoemde redenen, dat wij een

zeer ernstig beroep

op Zijne Excellentie doen om alsnog in deze zijn standpunt te wijzigen. Als redenen, waarom de minister aan ons ver­

zoek geen gehoor gegeven heeft, heeft hij het belang van de dienst opgegeven. Nu hebben wij

militairen

gesproken, die, gelet op hun positie en langdurig verblijf in militaire dienst, ons ten stelligste verzekerd hebben, dat een terugkeer op Maandagmorgen de goede gang in de militaire dienst allerminst behoeft te schaden. Naar hun oordeel kan de dienst alsdan zeer wel met enige Wijziging zo geregeld worden, dat het de dienst niet behoeft te schaden. Hier staat dus mening tegenover mening. Dewijl hier zulk een

gewichtige aangelegenheid

als de dag des Heeren en mede de veraangenaming van het leven en van de militaire dienst van een zeer groot aantal onzer landgenoten in het geding is, bepleiten wij met alle nadruk en vrijmoedigheid, dat Zijne Excellentie alsnog aan ons tot hem gerichte verzoek zal voldoen.

Het is toch de haar van God opgelegde plicht der overheid, om de heiliging van en de rust op des Heeren dag krachtig te bevorderen. Het is uit die oorzaak, dat wij bij de minister er het pleit voor voeren, dat alle dienst van de weermacht op Gods dag, ook bij de luchtmacht, waarbij deze heeft plaats gevonden, zal vermeden worden, alsmede dat geen militaire vliegers of vliegtuigen zullen deelnemen, als er ergens, waar dan ook, zo wel in binnen- als buitenland van burgerlijke zijde

vliegdemonstraties

zulen gegeven worden. Hierbij willen wij onder de aandacht van de miiüster brengen, dat, naar ons is medegedeeld, het menigmaal gebeurt, dat vliegtuigen des Zondags opstijgen, boven Den Haag en Scheveningen vliegen tot grote hinder van de godsdienstoefeningen, welke door het geraas en geronk der vliegtuigen zeer gehinderd worden.

Zeer gaarne zouden wij van de minister de toezegging ontvangen, dat, in zo verre hij daarover de beschikking heeft, deze dienst en dit vliegen verboden zullen worden.

En waar wij tevoren over de veraangenaming van de militaire dienst gesproken hebben, daar wülen wij daar nogmaals op terugkomen en nu ten aanzien van iets anders. Wij wülen bepaaldelijk de medewerking van de minister inroepen ten opzichte van

de plaatsing van de militairen in garnizoensplaatsen,

die dicht bij de eigenlijke plaats hunner inwoning zijn gelegen. Het verwekt bij de militairen geen kleine ontstemming, indien zij hun militaire diensplicht moeten vervullen in garnizoensplaatsen, die ver van hun ouderlijke woning zijn gelegen, gelijk dit wel, indien wij goed zijn ingelicht, zelfs meermalen het geval is. Die ontstemming is zeer wel te verstaan. Militairen, die aan hun ouders en familie gehecht zijn, hebben er beslist een grote hekel aan, indien zij hun diensttijd moeten doorbrengen op een plaats, welke ver van him ouderlijke woning is gelegen. Dit is zeer wel te verstaan. Zo wordt hun de gelegenheid ontnomen om bij voorbeeld

des avonds

op de fiets of met de trein, tram en bus in hun vrije tijd, hun ouders, verwanten of verloofden te bezoeken. Dat is voor hen hoogst onaangenaam, doch er komt nog wat meer bij. Niet alle militairen behoren tot de rijken der aarde. Er zijn er onder hen, die in het bedrijf van hun

ouders al heel bezwaarlijk gemist kunnen worden. Om in dat bedrijf, buiten be. zwaar van de dienst, in hun vrije tijd een handje mee te helpen, ontbreekt hun van wege de verre afstand alle gelegenheid, die zij zouden hebben, indien zij jn de omgeving van hun woonplaats in de militaire dienst ondergebracht waren. Dat die militairen hun ouders en hun bedrijf een handje meehelpen, is waarlijk geen weelde, maar meermalen harde harde noodzaak.

Bovendien zijn er militaireri, die een zieke vader, moeder of verwant hebben, die zij niet alleen zo veel mogelijk gaarne willen bezoeken, maar die ook hun hulp soms dringend nodig hebben. En dit zijn nog niet alleen de redenen, waarom wij

de medewerking van de minister

te dezer zake inroepen. Er zijn militairen, voor wie het uit zedelijk oogpunt waarlijk niet goed is, dat zij zo ver van huis geplaatst zijn. Kort samengevat: Alles pleit er voor, dat, indien er geen redenen van strikt militaire aard zijn, de militairen in garnizoensplaatsen in do omgeving van hun woonplaats worden ondergebracht. Wij zijn er dan ook ten volle van overtuigd, dat, als wij hier de medewerking van de minister hebben ingeroepen, wij dit uit naam van honderden en nog eens honderden onzer landgenoten doen.

In verband hiermede wensen wij nog een aangelegenheid onder de aandacht van zijne Excellentie te brengen, welk%. niet in de stukken vermeld kon worden| terwijl wij er pas in de laatste week mee in kennis gesteld werden. Het betreft hier een klacht van een

bij de marine

geplaatste militair, die gewetensbezwaar tegen de vaccinatie heeft en op wie pressie is uitgeoefend om zich te laten vaccineren. Hij is de enige militair niet, die zulks overkomen is, doch daarover en over hetgeen daarmede in verband staat, willen wij nu niet, maar later in onze rede spreken.

Thans dan willen wij iets over de plaatsing zelf van genoemde militair in het midden brengen. Die plaatsing bevreemdt ons in hoge mate. Het is toch maar een paar jaar geleden gebeurd, dat iemand met goed gevolg

r zijn examen voor adelborst

had afgelegd, maar omdat hij gewetensbezwaren tegen de vaccinatie had, werd hij destijds niet in de dienst bij onze marine toegelaten. Heel zijn studie en de daarmede gepaard gaande kosten waren tevergeefs geweest. Het baatte niet, dat de toenmalige minister daarop gewezen werd; het baatte al evenmin, dat deze minister er op attent gemaakt werd, dat dan toch van te voren vanwege zijn departement aangekondigd had behoren te worden, dat degenen, die gewetensbezwaren tegen de vaccinatie hadden, niet in de functie van adelborst konden dienen. De minister erkende wel, dat er in deze een fout was gemaakt, een verzuim begaan was, maar het besluit was en bleef onveranderd, dat deze persoon niet in dienst van de marine aangenomen kon worden.

Wij treffen hier een meten met twee maten aan. Een gewone dienstplichtige militair, die gewetensbezwaar tegen de vaccinatie heeft, wordt wel bij de marine toegelaten, maar een adelborst niet. Dat is wel iets heel vreemds en

uitermate tegenstrijdig-

Gelden er voor het hierbij betrokken departement bezwaren om onder de gegeven omstandigheden een adelborst in dienst bij de marine te nemen, dan gel- jen zij niet minAr voor een gewone lienstplichtige, die zeevarend is. Daarin richten wij dan ook tot de minister et verzoek, zo lang de bezwaren voor en adelborst bestaan, die ook voor een fswone dienstplichtige bij de marine te aten gelden, te meer nog waar het er lUes van weg heeft, dat op deze persolen bij de marine eeij nog al veel schrikcelijker pressie wordt uitgeoefend dan de ihrikkelijke pressie, die er wordt uitge- )efend inzake de vaccinatie op militai- •en bij de landmacht,

vlijnheer de Voorzitter! Overgaande tot > en ander punt van de behandeling, wilen wij thans iets in het midden brengen )ver het

Vrouwen Hulp Korps

het algemeen en de verplegers, verjleegsters en de verpleging in het bijzonder. De minister heeft dienaangaande zijn Memorie van Antwoord medegedeeld:

, Het uitwerken van een nieuwe opzet voor het Vrouwelijk Hulp Korps (V.H.K.) nadert het eindstadium"

Het kan bekend zijn, dat wij

bezwaren

hebben tegen het opnemen van vrouwen in militaire dienst. In het algemeen zien velen en wij met hen het met lede ogen 3, dat de vrouw de man van zijn ats, ook al uit zijn werkkring, verjdringt, waardoor mede de mannen werkloo [loos worden. De minister grondt de aanwezigheid van de vrouwen in de militaire dienst daarop, dat daarin taken zijn, waarvoor de vrouw, op grond van haar aanleg en gelet op de ervaring van de afgelopen oorlog, beter geschikt is dan de man. Dit is volgens hem onder andere hel geval voor verschillende functies bij de verbindingsdienst en codediensten en uiteraard bij de Geneeskundige Dienst. Nochtans blijven er bij ons principiële bezwaren bestaarf, dat de vrouw de man van zijn plaats en werkkring verdringt — daarop thans nader in te gaan achten wij èn om des tijds wü, èn omdat wij onze bezwaren op dit punt meermalen hier in de Kamer uitvoerig uiteengezet hebben, noch nodig, noch gewenst —. Bovendien faan er ook ten opzichte van

f de handhaving der goede zeden

tegen de opneming van vrouwen in militaire dienst bezwaren. Doch aangezien het voornemen van de minister in deze vast staat, zullen wij het thans hebben te laten bij het kenbaar maken van onze bezwaren.

Wat de dienst van de vrouwen in de verpleging aangaat, daartegen zijn ons inziens door de mannelijke verplegers zeer gegronde bezwaren ingebracht, in zo verre de vrouwelijke verplegers wel tot een hogere rang, bij voorbeeld tot die van officier, bevorderd kunnen worden en zij niet. Dit achten wij een schromelijk onrecht te zijn. Er zijn toch mannelijke verplegers te over — de feiten hebdit uitgewezen — die door hun stipte plichtsbetrachting, bekwaamheid en kunde op het gebied der verpleging even goed als vrouwelijke verpleegsters tot officier en zelfs tot een hogere rang bevorderd kunnen worden.

De mannelijke verplegers

nu gevoelen zich zeer gegriefd — en dat ons inziens zeer terecht — over hun achterstelling bij de vrouwelijke. Indien deüe tenachterstelling nog niet is weggenomen, dan wensen wij met alle kracht en nadruk bij de geachte bewindsman voor te staan, dat deze ten spoedigste zal

weggenomen worden. Al is het waar, dat de verpleging in het algemeen een bij uitstek voor vrouwen geschikt beroep is, toch is daarmede een schromelijke bevoorrechting van de vrouw boven de man in onze weermacht niet gerechtvaardigd, terwijl er ook zijn, die van oordeel zijn, dat wat de weermacht betreft de man bij de verpleging boven de vrouw de voorkeur verdient. Mijnheer de Voorzitter! Vervolgens willen wij iets ter sprake brengen over

een gans ander onderwerp.

Wij lezen in het Voorlopig Verslag:

„Vele andere ledeii zouden ten aanzien van de opbouw, zowel van het ministerie als van de hogere legerleiding een duidelijk schema willen ontvangen. Zij waren nog steeds niet overtuigd, dat de opzet efficiënt is; de generale staf puilt uit van generaals en kolonels, die naast en vaak tegen elkaar werken en die van de troep weinig of niets weten".

Indien de bewering in het Voorlopig Veslag gedaan, op waarheid berust, dan is het toch wel hoog tijd, dat aan

de wantoestand,

welke in de generale staf heerst, finaal een einde wordt gemaakt. Het kan toch niet anders dan tot grote schade van het leger strekken, indien generaals en kolonels in de generale staf naast elkaar, vaak zelfs tegen elkaar werken, te meer waar het aantal hunner zo groot is, dat van de troep weinig of niets weet. Wij wensen bij de minister voor te staan, dat deze aangelegenheid door hem beëindigd zal worden. In dit verband willen wij nogmaals bepleiten, dat ook aan

minderen van buitengewone aanleg

die de militaire hogeschool niet bezocht hebben, gelegenheid geboden zal worden om tot officier en hogere rangen bevorderd te kunnen worden. Wij achten zulks in het belang van ons leger. Het heeft toch in de legers van Napoleon de deugdelijkheid er van zeer bevorderd, dat Napoleon, die stellig geoordeeld mag worden over de deugdelijkheid van een leger te kunnen oordelen, aan elke soldaat de verzekering gaf, dat hij de veldmaarschalkstaf in zijn ransel droeg, in die zin bedoeld, dat elke militair, ook al was hij als gewoon soldaat begonnen, bij gebleken bekwaamheid het in zijn leger tot veldmaarschalk kon brengen. Woorden, welke Napoleon ook in toepassing gebracht heeft, want in zijn leger zijn gewone onderofficieren tot veldmaarschalken opgeklommen en als zodanig zeer vermaard geworden. Bovendien heeft een gewone burger, als Cromwell eenmaal was, getoond over grote militaire kwaliteiten te beschikken, terwijl van Schnarhorst, die volgens mijn geschiedenisleraar van huis uit een boerenknecht was, eenmaal het Pruisische leger, naar algemeen erkend werd, op zeer deugdelijke wijze heeft gereorganiseerd. Wij kunnen dan ook niet nalaten

deze aangelegenheid

in de overweging van Zijne Excellentie ten zeerste aan te bevelen. Ook achten wij het voor een leger van groot belang, dat er militaire tehuizen, die steeds meer en meer het bezoek en de belangstelling der militairen verkrijgen, in elke gamizoensplaats aanwezig zullen zijn. Wij willen in deze dan ook enige besliste aandrang bij de minister uitoefenen, dat deze

de militaire tehuizen

grotere geldelijke steun zal verlenen en

zijn invloed zal aanwenden, dat de omzetbelasting, welke een schadepost van gemiddeld ƒ 6000 voor die inrichtingen betekent, ten opzichte van die inrichtingen zal worden ingetrokken. Mijnheer de Voorzitter! Alvorens over de maatregelen, welke er ten aanzien

van de vaccinatie

bij onze weermacht genomen zijn, te gaan spreken, zullen wij nog een kort woord zeggen over iets, wat ons ter ore gekomen is. Volgens mededelingen, welke naar het ons voorkomt zeer betrouwbaar zijn, moet het op een der afdelingen van des ministers departement voorgevallen zijn, dat vrouwelijk personeel onder diensttijd zich beziggehouden heeft met het instuderen van dansmuziek. Zo hetgeen ons werd medegedeeld op waarheid berust, dan is dat toch wel zeer ver gaande. Kan de minister ons ook inlichten of dit in werkelijkheid geschied en hem bekend is.

Voorts gaan wij dan over tot de bespreking van de maatregelen, welke op advies van de medische adviseurs van de minister

in opdracht van zijne Excellentie

met betrekking tot de vaccinatie in onze weermacht zijn genomen. Een maatregel, die zelfs zo ver is gegaan, dat ambtenaren, die bezwaar hadden tegen de vaccinatie niet op de bureaux van het departement van Oorlog mochten komen en arbeiders, die op de Veluwe ten behoeve van de weermacht werkten, zijn teruggezonden om het feit, dat zij zich niet wilden laten inenten. Wij hebben tegen die maatregel grotelijks bezwaar. Behalve de principiële dit grote bezwaar, dat zij

niet op een wettelijke grondslag

rust, ja, zelfs tegen de bestaande inentingswet lijnrecht inloopt. Deze wet immers bepaalt nadrukkelijk, gelijk uit de toelichting van de toenmalige minister van den Tempel zonneklaar blijkt, dat er bij de inenting geen dwang hoegenaamd ook mag worden uitgeoefend, omdat er volgens deze minister aan de inenting nog immer grote gevaren verbonden zijn, gelijk ook nu weder geheel overtuigend gebleken is. Had de minister zijn maatregelen willen invoeren, dan had eerst de bestaande inentingswet veranderd moeten worden, die nadrukkelijk dwang verbiedt; een dwang, waartegen één der Christelijk-Historische voormannen, met name

mr de Savomin Lohman,

zich heel zijn leven lang met alle beslistheid verzet heeft.

In weerwil van De Savomin Lohmans steeds aangenomen houding is door deze minister van Christelijk-Historischen huize met terzijdestelling en verkrachting van de huidige inentingswet de dwang tot vaccinatie bij de weermacht ingevoerd. de chef van de generale staf heeft het gelast, dat alle militairen moesten worden gevaccineerd, met uitzondering van diegenen, die tegen een dergelijke maatregel principiële bezwaren hebben en daarvan door een verklaring van hun geestelijke verzorger doen blijken.

' Wij betreuren het hierbij, met begrip voor de moeilijkheden, waarin de minister verkeerde, dat hij zijn oor heeft laten lenen aan die medische adviseurs, die hem geadviseerd hebben door middel van dwang heel de weermacht en de marechaussee te laten vaccineren. Hij had dat advies beslist moeten afwijzen en in deze met mr de Savomin Lohman

alle dwang

van de hand moeten wijzen. Het is te begrijpen, dat de vaccine-aanbidders, waar in Tilburg lichte gevallen van de pokkenziekte zijn voorgekomen, deze gelegenheid hebben aangegrepen om de minister met alle kracht aan te sporen tot het nemen van zijn maatregel. Hadden deze medische adviseurs er rekening mede gehouden, en daar hadd »n zij rekening mee moeten houden, dat

in Tilburg,

(merkwaardig, dat de pokken juist daar zijn uitgebroken, hetgeen nu juist niet pleit voor de deugdelijkheid van de vaccinatie) nog betrekkelijk niet zo heel lang geleden een zeer groot deel der bevolking tegen pokken ingeënt is, en dat zich daar toen ook gevallen van encephalitis, waarvan twee met dodelijke afloop, hebben voorgedaan, dan zouden zij mogelijk een ander advies hebben verstrekt. Maar

op de schrikkelijke gevaren,

die aan de inenting verbonden zijn, daar slaan vele verheerlijkers der vaccinatie nu eenmaal weinig of in het geheel geen 'acht op. Bij velen hunner is de vaccinatie zoiets als een onfeilbaar middel tegen de pokken, waar al de andere bezwaren en gevaren voor moeten wijken, gelijk onder andere duidelijk blijkt uit de verklaring van de Staatssecretaris voor de Volksgezondheid, dr Muntendam, die in deze ook een adviseur van de minister geweest is, die 'aan de Haagse redacteur van het Algemeen Handelsblad volgens het nummer van II Mei jongstleden onder meer gezegd heeft, dat het

onomstotelijk bewezen

is, dat vaccinatie „het" middel is om een pokkenepidemie in de kiem te smoren, hetgeen helemaal niet bewezen is. Hier is totaal niet het bewijs geleverd, waarvan dr Muntendam gewaagd heeft. Mocht de minister zich op het oordeel van dr Muntendam willen beroepen, dan stellen wij daartegenover wat de rooms-katholieke dr Hofman, het vroegere Statenlid van Zuid-Holland in een artikel in de Standaard over een •sooi'tgelijk geval destijds gepubliceerd heeft. Volgens dat artikel toch stonden er eenmaal

aan de Kaukasus

twee legers tegenover elkander, waarin beide de typhus uitbrak. In het ene leger werden injecties toegediend. De typhus hield daarin op. De voorstanders van de injecties en vaccinatie hebben toen in de trant van dr Muntendam verklaard, dat injecties „het" middel tegen de typhus waren. Doch wat bleek later? Dit, dat in het andere leger, waarin eveneens typhus geheerst had, geen enkele injectie gegeven was en dat de typhus daar eveneens verdwenen was. Mijnheer de Voorzitter! Dit aUes in aanmerking nemende, betreuren wij het des te meer, dat de minister het advies van zijn medische adviseurs heeft opgejvolgd. Daar is te meer reden voor, waar de pokkenziekte in Tilburg

opgeblazen

is tot een epidemie, terwijl een betrekkelijk klein aantal gevallen van zeer lichte pokken zich voorgedaan heeft en de vaccine-aanbidders niet nagelaten hebben de schrik er bij de bevolking geducht in te jagen.

Mede door de adviezen der medische raadgevers is de minister er dan toe overgegaan om de dwangbepaling bij onze weermacht in te voeren. Het is mij bekend, dat zelfs voorstanders van de vaccinatie die maatregel betreuren en hem onverantwoordelijk beschouwen. Deze voorstanders der vaccinatie zijn van oordeel, dat het

onverantwoordelijk

is geweest om militairen, die nimmer ingeënt waren, maar te doen inenten. Zij zeggen, dat het van tevoren wel te voorzien was, dat er bij zulk een wijze van doen slachtoffers moesten vallen en dat zodoende de vaccinatie in discre^.iet is gekomen. In hun grote verontwaardiging is zelfs de vraag door hen gesteld, of er in deze geen aanleiding bestaat om deze zaak voor de krijgsraad te brengen. Stellig, de zaak is zeer ernstig. Deze uitgeoefende dwang wel heel bijzonder. Maar ook mede door het schrik aanjagen en de gegeven adviezen van zich toch vooral te laten vaccineren zijn

twee militairen

ten gevolge van de vaccinatie aan hersenontsteking gestorven. Twee jonge m.annen zijn alzo de dood ingedreven. Het geweldig leed, dat daarmede over de ouders en hun verwanten gebracht is, laat zich zeer gemakkelijk begrijpen. Bovendien is nog door dezelfde oorzaak

een meisje van 25 jaar

gestorven en hebben zich 14 gevallen van encephalitis voorgedaan, terwijl overeenkomstig een verklaring van dr Banning, de hoofdinspecteur voor de Volksgezondheid in het Algemeen Handelsblad van Zaterdag 26 Mei j.l. het er nog wel meer kunnen zijn, daar de

dokters

., 7., .

m-et verplicht zijn de gevallen van encephalitis aan

te geven. Zou de minister willen mededelen, of er zich onder die 14 gevallen, die volgens dr Banning nog nader onderzocht moeten worden, of het inderdaad ook gevallen van encephalitis zijn, zich ook nog militairen bevinden? En ook al is dit niet het geval, dan toch hebben de militairen van de inenting zeer nadelige gevolgen bekomen. Om maar ecu voorbeeld te noemen: Ons is ten stelligste verzekerd, " dat vele pas gevaccineerde militairen, die de Ombrellooefeningen bij Eindhoven hebben mede­

gemaakt, bij tientallen

. ,

naar Gorcum zijn teruggebracht. Het eigenlijke ziekenzaaltje (10 bedden) was al heel spoedig vol. Een noodziekenzaaltje is er in de haast bij ingericht. Daarin zijn dan 15 man gebracht, waaronder er waren, wier temperatuur boven 39 graden was. Tenslotte zijn er bij elkaar — zo is ons geschreven — nog 45 zieken naar een hospitaal buiten de kazerne gebracht,

zodat er in totaal

_^ - „

worden verpleegd. Wij vragen de minister hiernaar een ernstig onderzoek te willen instellen, al twijfelen wij niet aan de juistheid van het bericht, daar het ons verstrekt is door een persoon, die ons immer juiste, hoogst betrouwbare berichten deed toekomen. Dat zijn dan de gevolgen van de vaccinatie. Tot op heden drie doden, allen in de kracht van hun leven aan de vaccine-afgod ten slachtoffer gevallen; 14 gevallen van encephalitis en tal van militairen ernstig ziek. De minister zal er zeer wel aan doen, indien hij zijn aangenomen houdmg finaal wijzigt en

alle dwangmaatregelen

doet intrekken en niet meer naar de raadgevers, die hem zulk een ellendige raad gegeven hebben, luistert, mogelijk is er zelfs wel aanleiding hen te ontslaan. Als men bijvoorbeeld bedenkt, dat er voorstanders van de vaccinatie zijn, die deze zaak zelfs voor de krijgsraad gebracht willen zien, dan is daar wel alle reden voor.

Mijnheer de Voorzitter! Voorts nog iets over de gewetensbezwaarden en de morele dwang, die door de veldpredi-

kers op aansporing van de voorstanders der vaccinatie op hen wordt uitgeoefend. Wij verzoeken de minister met klem dezfe morele dwang op de gewetensbezwaarden te verbieden. De gewetensbezwaren zijn voor hen

een geloofszaak.

Het geldt hier in verreweg de meeste gevallen minderjarigen, waarop die dwang wordt uitgeoefend. Wat zou men er in rooms-katholieke kringen van zeggen, indien de veldpredikers roomskatholieke militairen ten opzichte van hun geloof lastig vielen en probeerden hen daarvan af te trekken. Welk een storm van verontwaardiging zou er dan in het R.K. kamp opsteken! Maar dit mogen — en niet alleen mogen, zij worden daartoe opzettelijk aangespoord en gebruikt — de veldpredikeers wel doen ten aanzien van de gewetensbezwaarden aangaande hun geloof. Zij moeten alles in het werk stellen om het geloof der minderjarigen, hun van huis uit door hun ouders meegegeven, aan het wankelen te brengen, ja zo mogelijk geheel te ontnemen. Het is gebeurd, dat een jonge militair tot de veldprediker zei, dat hij zelf de gewetensbezwaren niet kon verdedigen, maar da(t zijn vader die had en dat hij zich daarom uit gehoorzaamheid aan zijn vader niet wilde laten vaccineren. Moet de

gehoorzaamheid aan de ouders

soms ook nog ondermijnd worden in het leger? Bovendien, welke smaad- en schimpredenen krijgen de gewetensbezwaarden al niet te horen. Er is toch gezegd geworden: gij zijt ^^^ ^^^^ een ziekelijk mens, een lafaard, een grote egoïst en nog al meer van zulke hoogst onwelvoegelijke taal. Ooïc is tot hen gezegd: Gij behoort in dienst eigenlijk niet geduld te worden. Zelfs is het gebeurd, dat in Haarlem een militair, van wie het bekend was, dat hij zich niet wilde laten vaccineren, bij het verlaten van een waslokaal bij zijn ontblote arm gegrepen werd en zo geheel onverhoeds gevaccineerd is geworden.

struikroversmethode,

die vroeger ook al eens een keer vertoond, is toen een militair in zijn slaap geheel tegen zijn zin ingeënt is geworden.

Wij spreken als onze nadrukkelijke wens uit, dat de minister in deze zijn gezag zal laten gelden en dat hij de arts, die zich zo deerlijk misdragen heeft, zal laten straffen, opdat aan zulk een gruwelijk bedrijf door een voorbeeld te stellen een einde zal komen. Voorts wiUen wij bij de minister er met alle nadruk op aandringen, dat de veldpredikers zich niet meer zullen hebben te bemoeien met gewetensbezwaarden, die

^°"

bewijs van hun kerkeraad geestelijke verzorger of

hebben, dat zij gewetensbezwaar tegen de vaccinatie hebben. Dit dient als overtuigend bewijs te gelden en geëerbiedigd te worden, daar het toch niet aangaat, dat gewetensbezwaarden over een stuk van hun geloof door wie dan ook bemoeilijkt en lastig gevallen worden. Het zou ons ten zeerste verblijden, indien de minister ons de toezegging wilde doen, dat de veldpredikers voortaan de gewetensbezwaarden, die een bewijs van gewetensbezwaren door een kerkeraad of geestelijke verzorger uitgegeven, hebben, met rust hebben te laten, daar de militaire dienst daarvoor toch niet mag worden misbruikt, dat

minderjarige militairen

.^ j^^^ ^^^^^^

worden bespot en geminacht en dat er pogingen worden aangewend om hen daarin aan het wankelen te brengen, ja daarvan zo het maar even mogelijk is, te beroven.

Voorts nog iets gezegd over het bespottelijke van de maatregel, betreffen­

de het zogenaamde consigneren der militairen, die zich niet wilden laten inenten. Ongevaccineerde burgers worden wel in de kazerne toegelaten, maar gewetensbezwaarden mogen deze op het ogenblik niet verlaten, zelfs niet om hun gezin in dezelfde stad, waar ze nonen, te bezoeken. Zij worden als een soort paria's behandeld, die de kerk niet eens mogen bezoeken, doch wel moeten zij dienst doen met de troep. Nu wordt er wel van regeringswege gezegd, dat wij hier niet met een strafmaatregel te doen' hebben, maar wat is dat anders dan een zware straf, indien gewetensbezwaarden zelfs in de stad hunner inwoning hun gezin niét mogen bezoeken en indien militairen, die gaarne ter kerke gaan, het gaan naar de kerk ont-

zegd wordt? Zwaarder

kan men zulke mensen al heel moeilijk straffen. Deze maatregel ten gelieve van de vaccine-verheerlijkers genomen, houdt voorts een indirecte dwang in, opdat de militairen zich zullen laten vaccineren. Een indirecte dwang, die tot genoegen van de vaccine-verheerlijkers succes heeft gehad. Het is toch gebeurd, dat in een zekere kazerne oorspronkelijk een zestiental militairen weigerde zich te laten vaccineren, doch toen hun aangezegd werd, . dat hun het Pinkesterverlof niet gegeven zou worden, indien zij zich niet lieten vaccineren, toen- bleven er slechts de principiële weigeraars over. Zo staat het dan wel vast, dat er hier

een morele dwang

is uitgeoefend, een soort stok achter de deur gezet is om de militairen naar het vaccinelokaal als een soort vee te drijven. En daar is al even roekeloos gehandeld als destijds bij de alastrim in Rotterdam, waar zelfs de kinderen van de straat werden opgegrepen en buiten toestemming, zelfs buiten weten van hun ouders gevaccineerd zijn gewor-

den. Zijn toen ^ ellendige gevolgen

van dat roekeloos en onverantwoordelijk optreden niet uitgebleven, in die zin, dat er veel meer ten gevolge van de de vaccinatie dan van de alastrim overleden zijn, nu is het weder hetzelfde. Ook nu zijn er al meer uit oorzaak van de vaccinatie dan van de pokken overleden, terwijl de vaccinatie bovendien nog een ellendige nasleep heeft en het in het geheel niet vaststaat, hoevelen er eigenlijk wel aan encephalitis lijden, daar de dokters niet verplicht zijn daarvan opgave te doen. Wij staan bij de minister voor, dat ons dienaangaande nauwkeurige cijfers verstrekt zullen worden, opdat ons volk niet langer in onwetendheid gehouden zal worden.

Want ook dit is

^^^ ^^^ ^^^^^„^

die wij tegen de vaccine-aanbidders hebben, dat zij het publiek met aHe kracht en middelen tot het inenten opzwiepen, terwijl zij het veelal onkundig laten van de gevaren, die aan de inenting verbonden zijn. Hierbij verklaren wij tevens, dat wij zeer nadrukkelijk een onderscheid maken tussen de vaccineaanbidders en de voorstanders der vaccinatie, die het publiek ook bekend maken met de gevaren, die aan de vaccinatie verbonden zijn, en het dan geheel aan hun patiënten overlaten of zij zich al dan niet willen laten vaccineren. Mijnheer de Voorzitter! Wij begrijpen zeer wel, dat wij met uw hamer in aanraking zouden komen, en dat terecht, indien wij bij deze gelegenheid onze principiële bezwaren tegen de vaccina- •tie uiteen gingen zetten. Wij hebben ons daar dan ook zorgvuldig van onthouden. Hebben wij al het een en ander over de vaccinatie gezegd, dan is dat gedaan in nauw verband met de door de minister genomen maatregel, die wij

ten scherpste veroordelen.

• De Staat

heeft zich daarbij ten aanzien van militairen een macht toegeëigend, (jJ hem in het geheel niet toekomt. Staat dient van het lichaam van zijn 05, derdanen af te blijven. Dit is niet ij acht genomen bij de maatregel van 4 ze minister. Daardoor is in zeer ernsficrj mate een aanslag gepleegd op de licha men der militaireij, waarover de staaj niet, maar zij zelf te beschikken hebben des te erger nog waar het hier groten. deels minderjarigen betrof, die vaak zonder toestemming van hun ouders, zelfs soms tegen hun nadrukkelijke wj maar gedwongen werden om zich

laten inenten. Dit is

„„„ „

een gniwe\ waartegen wij ten scherpste protesteren en ons mogelijk aanleiding zal geven

om een motie in te dienen. Van regeringswege had men zich geen geval aan de lichamen der mili. tairen moeten vergrijpen en zich moeten onthouden van een dwang uit oefenen ten opzichte van de toepassing van een middel, dat met de dood is be kocht geworden en waarvan men, i het leven blijvende, in het verdere levei allerlei zonderlinge gevolgen als ver lamming, het lijden aan toevallen kaj

ondervinden, ook al

., .

kan worden, zoals betrekkelijk nog maai kort geleden in Eindhoven bij een kind ten gevolge van de vaccinatie het val geweest is. Ik heb laatst nog een brief gekregen van een socialistisch! vrouw, die mijn standpunt volkomen deelt. In die brief is sprake van i\ patiënt, die nog lijdt aan verschriklcelijke toevallen tengevolge van encephalitis post vaccinalis.

Mijnheer de Voorzitter! Wij willen met; dit punt nu onze rede beëindigen met

de minister

dringend te verzoeke\

om de dwangmaatregel onmiddellijk te heffen en ook dat de militairen, die thans in de kazernes als gevangenen in een soort van gevangenis zitten opgesloten, de hun toekomende vrijheid onverwijld terug te geven en zijn invloed aan te wenden, 'dat er een einde zal komen aan de angst-psychose, welke de vaccine-aanbidders met hun publicaties verwekt hebben, waardoor onder meer in Tilburg enprme economische schade verzoorzaakt is.

Mijnheer de Voorzitter! Wij hebben in het voorgaande kritiek moeten uitor'. nen op de minister inzake zijn vaccil? tiebeleid. Wij hebben hiermede gee; i persoonHjke aanval gedaan. Het heeft ons zelfs leed gedaan, dat wij in deze ons beslist tegen zijn genomen maatregel hebben moeten verzetten en dit om zijn persoon en om zijn algemeen erkende gaven als organisator, doch het grote gewicht dezer aangelegenheid drong ons er toe te spreken zoals wij gesproken hebben.

Tenslotte nog enkele korte opmerkingen over zaken van andere aard. Wij willen bij zijne Excellentie alsnog bepleiten, dat - er

de nodige zuim

bij onze weermacht betracht zal worden, daar wij er volstrekt niet van overtuii zijn, dat dit altijd het geval is. Wij zouden eveneens bij de minister willen aanbevelen, dat er met alle kracht bij Amerika op wordt aangedrongen, dat. deze ons, waar de financiëele lasten voor ons volk zo zwaar zijn,

zal bieden.

êddeUjke hulp

Voorts moge de minister er voor wa­

ken, dat Nederland

^^: ^ ^igot

behoudt. Wij zijn altijd een zeevarende mogendheid geweest en dienen dit ^ blijven. Daarom is het behoud van een vloot voor ons noodzakelijk. Ten aanzien van de

pensioenen en de regeling omtreii de móbilisatieslachtoffers wensen wij, dat billijkheid en rechtvaardigheid zullen worden betracht en dat militairen, die het land, soms met gevaar voor eigen leven, hebben gediend, naar behoren zullen worden behandeld. Ten aanzien hiei-van zien vifij met belangstelling het wetsontwerp tegemoet, hetwelk de minister in zijn Memorie van Antvi'oord heeft aangekondigd. ^

Met betrekking tot de

besteding van de gelden,

die voor Oorlog en Marine zijn uitgetrokken, zouden wij bij de minister met klem willen voorstaan, dat de enorme bedragen, welke voor oorlog en marine worden uitgegeven, doelmatig worden besteed, opdat wij een deugdelijke weermacht bekomen, gelijk dit door ons steeds is bepleit.

De minister zorge er toch vooral voor, dat het achteraf geen weggegooid geld zal blijken te zijn. Hij were met alle beslistheid alle schadelijke bureaucratie en bevordere, dat onze industrie een genoegzaam aandeel in de fabrikage van de bewapening zal bekomen. Veel zullen wij over deze begroting wat de zuiver militaire aangelegenheden betreft niet zeggen, te meer niet waar het niet zo lang meer zal duren, voordat de oorlogsbegroting voor het toekomstige jaar in de Kamer behandeld zal worden en er dan allicht een beter oordeel over verschillende voorstellen en plannen valt te vellen.

j Aan de replieken nam Ds Zandt deel. Wat hij toen sprak, kan omdat de Handelingen van de Tweede Kamer, waarin ds repliekrede is afgedrukt, te laat in ons bezit kwamen, nog niet in het nummer van 7 Juni worden weergegeven, hetgeen dan bij leven en welzijn in het no. van 14 Juni te lezen zal zijn. Wel kan echter de motie, welke Ds Zandt en Ir. van Dis aan het einde van de repliek-rede bij de Kamer indienden, in dit nummer worden weergegeven. Deze motie luidt als volgt:

De Kamer, van oordeel, dat de maatregel tot verpHchte vaccinatie van alle militairen met uitzondering van de gewetensbezwaarden, onwettig genomen is en vanwege de daarin uitgeoefende dwang veroordeeld moet worden, betreurt, gelet ook op de droevige gevolgen van sterf- en ziektegevallen ten gevolge van de vaccinatie, de getroffen dwangmaatregel, verklaart zich tegen het nemen van elke toekomstige toepassing van een dwangmaatregel inzake de vaccinatie en gaat over tot de orde van de dag,

ZANDT VAN DIS

De stemming over deze motie heeft Dmsdag 5 Juni bij het begin der vergadering plaats gevonden. Daarover zal in het nummer van 14 Juni van De Banier D.V. nader gehandeld worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 juni 1951

De Banier | 8 Pagina's

Begroting van Oorlog en van Marine

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 juni 1951

De Banier | 8 Pagina's