Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en Jong

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

w Standpunt van Eusebius van Cecarea tegenover Ariaanse ketterij.

De ketterse leer van Arius, waarbij de Godheid des Zoons en daardoor ook het fundament der leer, die op Gods Woord gegrond is, werd aangetast, bracht grote beroering teweeg in de oude Christelijke kerk.

-Arius toch kreeg verscheidene en aanzienlijke aanhangers, onder wie vooraanstaande bisschoppen, terwijl andere bisschoppen zijn stellingen verwierpen. Hierdoor ontbrandde een felle strijd in de kerk, die nauwelijks aan de hevige vervolgingen, welke zij te verduren had gehad, ontkomen was.

Behalve voor- en tegenstanders van •Arius' ketterse leerstellingen waren er bok, die een bemiddelende houding aannamen. Daar het van groot belang is om hun gevoelen te kennen, daar zij grote invloed op keizer Constantijn uitoefenden, willen wij bij één der vertegenwoordigers dezer richting nader stil staan.

De bisschop, die wij op het oog hebben, is Eusebius van Caesarea in Palestina, wiens naam in de Oosterse kerk als wetenschappelijk geleerde groot gezag had. Deze Eusebius had zich steeds een vijand betoond van alle schoolse twisten over Goddelijke zaken, zodat hij die zocht te vermijden en te onderdrukken, daar hij bevreesd was voor de inmen­ ging van alle onheilige hartstochten bij onderzoekingen, die, om tot een goed einde te leiden, bovenal kalmte en rust vereisten. En daar hij de generatie van de Zone Gods door de Vader voor een aangelegenheid hield die het begrip van engelen en mensen verre te boven ging, zo achtte hij het twisten daarover des te dwazer en schadelijker. Bovendien was het zijn overtuiging, dat alleen de meest geoefende denker, door van het zinnelijke en tijdeHjke zich los te maken, tot een waardig begrip van dit in zichzelf onbegrijpehjke mysterie naderen kan, zodat hij het deswege nog des te sterker veroordeelde, dat men zulke verheven onderwerpen tot punten van twist maakte onder de mensen, wier geest niet wijsgerig gevormd was en ze zelfs bracht voor de vierschaar van onwetenschappelijke leken, die er in het geheel niets van verstaan konden. Ziende op de begrensde kennis van de mens, zei hij: Wat zijn wij mensen, wij, die duizend dingen niet verstaan, welke voor onze voeten liggen! Wie weet te zeggen op welke wijze de ziel zich met het lichaam verenigd heeft en hoe zij het verlaat, hoedanig het wezen der engelen en wat het wezen is van onze eigen ziel? En wanneer wij ons hier reeds van zo vele zwarigheden zien omringd, wat vermeten wij ons dan naar de kennis van het Wezen der eeuwige Godheid te vorsen? Waarom naar het onbegrijpelijke vragen? Waarom stellen wij ons niet tevreden met de getuigenis, door de Vader aangaande de geliefde Zoon afgelegd: Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Dewelke Ik Mijn welbehagen heb, hoort Hem? En wat wij van die Zoon moeten weten, dat zegt Hij Zelf ons, wanneer Hij ons toeroept: Alzo lief heeft God de wereld gehad. dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.

Wij moeten dus in die Zoon geloven om het eeuwige leven deelachtig te worden, zo vervolgde Eusebius, want wie in Hem gelooft, zegt Hij, heeft het eeuwige leven, doch niet, wie weet, hoe de Vader Hem verwekt heeft. Werd het laatste vereist, zo kon niemand tot dat leven komen, want dezelfde Heere zegt ook: Niemand kent de Vader dan de Zoon en niemand kent de Zoon dan de Vader. Ter onzer behoudenis is dus voldoende het geloof, dat de almachtige God als Vader leert kennen en Zijn eniggeboren Zoon als Heiland aannemen.

In deze geest schreef Eusebius van Caesarea een brief aan Alexander, de bisschop van Antiochië en trachtte hij laatstgenoemde er van te overtuigen, dat hij Arius onrecht deed en dat hij, indien hij hem maar goed begrijpen wilde, zich gemakkelijk met hem zou kunnen verstaan.

Alexander kon zich echter met het standpunt van Eusebius niet verenigen. Hij bleef terecht in de voorstelling van Arius een aantasting zien van de leer, die Gods Woord aangaande de Godheid van de tweede Persoon der heilige Drieëenheid geeft, zodat naar zijn oordeel de leer van Arius met betrekking tot deze aangelegenheid het wezen van het Christendom ondermijnde.

Deze strijd tussen voor- en tegenstanders van Arius' leerstellingen liep zo hoog, dat een scheuring in de oude Christehjke kerk dreigde te ontstaan. Voor Constantijn de Grote, die pas zijn tegenstander Licinius verslagen had, en daarmede alleenheerser over het gehele Romeinse rijk geworden was, was dit een hoogst onaangename zaak, daar hij er een groot voorstander van was om al zijn onderdanen in één godsdienst te verenigen. Dat daarbij de vrede hem zwaarder woog dan de waarheid, blijkt wel zeer duidelijk uit de brief, welke hij in het jaar 324 door middel van Hosius, de bisschop van Cordova, die destijds in hoge mate zijn vertrouwen had, naar bisschop Alexander en Arius liet brengen, op welke brief wij in het vervolg nog nader terugkomen.

Thans zij slechts vermeld, dat Constantijn hierin zijn ongenoegen over het uitbreken van deze twist te kennen gaf en voorts zijn verlangen uitte, dat zij wederkerig elkander als christelijke broeders zouden erkennen, zonder aan elkander hun eigen overtuiging te willen opdringen.

Uit heel deze brief blijkt genoegzaam, dat de partij van Eusebius van Caesarea er in geslaagd was om de keizer geheel in haar beschouwing van de strijd tussen Alexander en Arius te doen delen. Ja , volgens sommige geschiedschrijvers getuigt deze brief van keizer Constantijn niet slechts van onverschilligheid omtrent de Christelijke waarheid, maar ging de keizer daarin nog verder, dan Eusebius zou hebben kurmen goedkeuren. In deze brief toch, aldus geven de geschiedschrijvers te kennen, werd het wezen van het Christendom, waarin allen behoorden overeen te stemmen, alleen in het geloof aan een Voorzienigheid gezocht, zodat in dat licht beschouwd de punten, waarover de twist liep, wel uiterst onbelangrijk moeten worden.

Over de inhoud van deze brief volgend maal. een

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 juni 1951

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 juni 1951

De Banier | 8 Pagina's