Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en Jong

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Brief van keizer Constantijn aan Alexander en Arius. Concilie van Nicéa.

Aan de brief, welke keizer Constantijn de Grote door Hosius, de bisschop van Cordova, naar Alexandrië liet brengen en ten doel had om de elkaar bestrijdende partijhoofden, Alexander en Arius, tot elkaar te brengen, ontlenen wij het volgende.

De keizer begon met te betuigen, dat hij, onder opzien tot God, zich had voorgesteld om, door het vernietigen der dwingelandij en het algemeen maken van de ware godsdienst, vrede en heil onder het verdeelde mensdom te doen Wederkeren.

Daarom hadden zijn vergeefse pogingen om de Afrikaanse kerkstrijd, namelijk aie der Donatisten, te doen beëindigen, hem zo vele smarten gekost en was zijn Oog vooral op het Oosten geslagen geweest, in de blijde verwachting, dat van daar, waar eens het Licht der waarheid over de gehele aarde was opgegaan, nu ook de herstelling van vrede en heil voor de verdeelde Christenheid zou aanbreken.

Maar, „o aanbiddelijke Voorzienigheid!" Zo schreef de keizer, „wat nieuwe hartewonde werd mij geslagen, toen ik Vernemen moest, dat erger tweespalt aan nu nog in Afrika woedt, onder ulieden is uitgebarsten, ja, dat diegenen juist, van wie ik genezing verwacht had, door nog vreselijker ziekte zijn aangetast. En toch, over de oorsprong en de aard daarvan nadenkende, schijnt mij de oorzaak van uw strijd slechts gering en zo veel gekijf onwaardig. Daarom schrijf ik u deze brief, ten einde met Gods hulp, als uw bemiddelaar op te treden. Aldus namelijk, verneem ik, is uw twisten begonnen. Gij, Alexander! hebt uw presbyters, niet zo zeer een schriftvraag, maar een nutteloze twistvraag voorgelegd! En gij, Arius! hebt onvoorzichtig uitgesproken wat men zelfs niet behoorde te denken, of, zo al de gedachte daaraan was opgerezen, toch niet in het openbaar verkondigen. Daaruit is de tweespalt ontstaan en hebt gij niet alleen elkander de gemeenschap opgezegd, maar het heilige volk in twee partijen verdeeld en uit het lichaam de eenheid weggenomen. O, vergeeft dit malkander en neemt de billijke raad van mij, uw mededienaar, aan, zo wel om niet meer zodanige vragen op te werpen, als om niet meer op zulke vragen te antwoorden.

Immers, zij worden niet uit noodzakelijkheid gedaan, maar uit twistgierigheid, of, zo men ze al ter oefening voorstelt, moeten ze toch niet in het openbaar behandeld en voor het volk gebracht worden. Hoe weinigen zijn er, die zulke hoge en moeilijke stukken of duidelijk vatten of waardig verkmren kunnen? En zo iemand dit al van zichzelf vermeent, wie onder het volk zal hij die aan het verstand brengen? Hoe zal hij zich zelf daarbij tegen dwaling vrijwaren? Men wachte zich dus liever zulke punten te behandelen, zo wel van wege de moeilijkheid voor de leraar, om ze te verklaren, als voor de hoorders, om ze te begrijpen, en nadat het volk door het één, zowel als door het ander, tot ergernis en scheuring verleid wordt. Daarom, vergeeft elkander de onbehoedzame vraag en het voorbarige antwoord. Immers, over geen hoofdvoorschrift onzer v/et loopt uw geschil, noch is er ook enige ketterij ten aanzien van de dienst van God door u uitgestrooid, maar één en dezelfde leer wordt door u zo beleden, dat gij de band der eenheid gemakkelijk kunt aanknopen...." Iets verder in zijn brief vervolgde de keizer:

„Onze grote God en aller Zaligmaker heeft een gemeenschappelijk licht voor allen ontstoken. O, vergunt mij dan. Zijn dienaar, dat ik, onder opzien tot Hem, Zijn werk volbreng en door mijn vermaning Zijn belijders tot de enigheid der gemeenschap terugvoer! En dit zeg ik niet, als wilde ik u dwingen om over hetzelfde punt ook geheel het zelfde te denken. Maar gij kunt enigheid bewaren, al verschilt gij ook in mindere dingen, mits gij maar in uzelf één zin en één geloof behoudt, ten aanzien der voorzienigheid Gods en het ene nodige. Hebt dus elkander slechts wederom lief en geeft zo ook het volk aan de onderlinge liefde en zijn huiselijke omhelzingen weder. Zo zult gij ook mij kalme dagen en zorgeloze nachten teruggeven. Ja, zo zult gij uitwerken, dat mijn nog overig levsn rustig ten einde loopt". Tot zo ver de brief van Constantijn de Grote waarin men duidelijk het standpunt van bisschop Eusebius van Caesarea en diens aanhang, die een middenweg wilden bewandelen, proeft. Het behoeft dan ook niet te verwonderen, dat deze brief de door de keizer zo zeer begeerde uitwerking miste. Noch Alexander, noch Arius werd er door bewogen zijn overtuiging prijs te geven. Hosius werd dan ook spoedig gewaar, dat er van een bijleggen van het geschil geen sprake kon zijn. Hij stelde de keizer hiervan in kennis en deze besloot toen om tot meer doortastende maatregelen over te gaan.

Daartoe kwam het beste voor om de bisschoppen uit alle oorden van het uitgestrekte Romeinse rijk samen te roepen en dezen te laten beslissen over het zo veel twist en onenigheid veroorzakende geschil tussen Alexander en Arius. Zulks geschiedde in het jaar 325, welke bijeenkomst in de kerkgeschiedenis bekend is als het Concilie van Nicéa, omdat dit te Nicéa in Bithynië gehouden werd. Met enkele uitzonderingen waren voornamelijk de vertegenwoordigers der Oosterse kerken, 318 in getal, ter synodevergadering aanwezig. Deze synode begon op 20 Mei 325 met gesprekken tussen Arianen en hun tegenstanders, onder wie Athanasius, die destijds diaken was, sterk op de voorgrond trad. Op 14 Juni kwam keizer Constantijn de Grote zelf. Hij opende de synode met een toespraak, waarna hij de leiding overgaf aan Eusthatius, bisschop van Antiochië en Alexander, bisschop van Alexandrië. Bij de besprekingen, die menigmaal een heftig karakter droegen, bleken er drie partijen te zijn. Allereerst die van Arius met de Lucianisten, onder wie Eusebius van Nicodemië een voorname plaats bekleedde. De tweede partij was die van Alexander met zijn diaken Athanasius en de derde partij, die de sterkste bleek te zijn, stond onder leiding van Eusebius van Gaesarea.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 juni 1951

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 juni 1951

De Banier | 8 Pagina's