Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Belastingontwerpen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Belastingontwerpen

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Rede Ir. van Dis

In zijn regeringsverklaring had het huidige kabinet bij zijn optreden aangekondigd, dat het met het oog onder meer op de sterk verhoogde defensie-uitgaven zou komen met enige wetsvoorstellen tot verhoging van bepaalde belastingen. Minister Lieftinck heeft met de indiening hiervan niet gedraald, want kort na het afleggen der vorenbedoelde regeringsverklaring diende hij een serie belastingontwerpen bij de Tweede Kamer in.

Nadat deze op de gebruikehjke wijze in de afdelingen onderzocht en zowel de Voorlopige Verslagen als de Memories van Antwoord verschenen waren, werden zij op de agenda geplaatst en kon de openbare behiandeling er van beginnen.

Gelijk te voorzien was, lokten deze belastingvoorstellen een langdurige behandeling uit, mede doordat er tal van amendementen en ook wijzigingen van de zijde van de minister van Financiën werden ingediend. Zelfs werden de beraadslagingen gedurende een paar dagen opgeschort, opdat er binnenskamers overleg gepleegd zou kxmnen worden. Voordat wij de rede weergeven, welke van Staatkundig Gereformeerde zijde door Ir. van Dis bij de behandeling dezer belasttagontwerpen werd uitgesproken, zuUen wij eerst in het kort melding maken van wat de betreffende voorstellen inhielden.

Allereerst was er een voorstel tot wijzi­ ging van het Besluit op de Inkomstenbelasting 1941, van het Besluit op de Loonbelasting 1940 en van de Wet op de Vermogensbelasting. Wat de eerste wijziging betreft, deze beoogde een verhoging van de inkomstenbelasting, voor zo ver deze geheven wordt over bedrijfswinsten boven de 8000 gulden. Dit is dus een extra-belasting die van 5 pet. voor de winst boven 8000 gulden oploopt tot 7''2 pet. voor de winst boven 100.000 gulden en die met ingang van 1951 gedurende vijf jaren geheven zal worden. De overige wijzigingen van dit voorstel hadden betrekking op de kinderaftrek inzake de inkomsten-, loonen vermogensbelasting door verschuiving van de leeftijdsgrens van 21 naar 16 jaar, zulks met ingang van 1952. Alleen voor gebrekkige kinderen zou de leeftijdsgrens 21 jaar 'blijven en voor studerende kinderen 25 jaar.

Het tweede wetsontwerp beoogde een verhoging van de Vennootschapsbelasting. Voor een winst beneden de 50.000 gulden werd voorgesteld het tariefpercentage met 5 pet. te verhogen, voor de winsten boven de 50.000 gulden van 40 pet. te brengen op 45 tot 50 pet.

Het derde wetsontwerp had betrekking op de Omzetbelasting. Dit beoogde de invoering van een super-weeldetarief van 30 pet. naast bet weeldetarief van 15 pet. Voorts zou de tabel van goederen, vallende onder laatstgenoemd ta- rief (15 pet), worden uitgebreid, terwijl de grossiersomzetbelasting van '''2 op 1 pet. zou worden gebracht. Bovendien werd voorgesteld de invoerbelasting bij het tevorengenoemde aan te passen en enige artikelen zoals zeep, spijsolie, pap, yoghurt, tafelazijn, vermicelli, macaroni, waspoeder, kristalsoda en enkele andere vrij te stellen.

Ten vierde werd voorgesteld een verhoging van de Motorrijtuigenbelasting en wel in dier voege, dat deze belasting voor beroepsvervoer met 30 pet. verhoogd wordt, voor motorrijwielen met 40 pet en voor personenauto's — afhankelijk van het gewicht — met 60 tot 120 pet.

Het volgende voorstel had betrekking op de verhoging der vermogensbelasting, door deze te brengen van 5 op 6 of 7 per duizend. Tenslotte een voorstel tot wijziging en aanvulling van de successiewet, inhoudend een verhoging der successierechten van ouders op kinderen van 3—17 pet: tot 3''2-20 pet. Met behulp van deze voorstellen wilde de minister een totale belastingverhoging bereiken van 225 millioen gulden. Zoals reeds opgemerkt, zou het eerste ontwerp vijf jaar van kracht blijven voor wat de extra-winstbelasting betreft. Dit gold ook voor andere verhogingen, doch de regeling inzake de kinderaftrek, alsook de verhogingen van het successierecht en de omzetbelasting hadden een blijvend karakter. Na deze inleiding laten wij thans de rede van Ir. van Dis volgen.

Mijnheer de Voorzitter!

Nog slechts enkele maanden is het geleden, dat de Kamer enkele belastingontwerpen te behandelen kreeg, of zij ziet zich opnieuw voor de taak gesteld om haar oordeel over een aantal belastingvoorstellen uit te spreken. Bij deze overeenkomst, wat de aard der materie betreft, is er echter tussen toen en nu een groot onderscheid. Toen toch was er in de voorgestelde wetsontwerpen nog een lichtpunt aanwezig, doordat naast verhoging van bepaalde belastingen een verlaging van andere, n.l. de loon- en inkomstenbelasting, stond, nu echter valt zulk een lichtpunt in de door de Regering ingediende belastingontwerpen nergens te bespeuren. Deze zijn er namelijk alle op gericht om door

belastingverzwaring

de inkomsten van het Rijk te verhogen, zodat wederom nieuwe lasten gevoegd zullen worden bij de zware lasten, die ons volk reeds heeft te dragen. Hier wreekt zich wel op uiterst gevoelige wijze het door de achtereenvolgende regeringen en de haar steunende partijen gevoerde beleid. De financiële positie van ons land zou er toch geheel anders en heel wat gunstiger voorstaan, indien er in de na-oorlogse jaren een zuinig financieel beleid gevoerd en er niet zo met geld gesmeten ware 'als dat in die jaren het geval is geweest. Veel beter ook zou ons land er in economisch en financieel opzicht aan toe zijn geweest, indien orde, rust en veiligheid in Indië hersteld waren en niet 7/8 deel van het voormalige Koninkrijk der Nederlanden vrijwillig was prijsgegeven.

Wij stemmen toe, dat het niet helpt, hierover na te praten, omdat daarmede de gelden niet gevonden kunnen worden, welke ten behoeve van de hoge defensie-uitgaven nodig zijn, m'aar wi] achten het desniettemin nodig en van groot belang om op deze feiten telkens weer de aandacht te vestigen, opdat ons volk er meer en meer de ogen voor open gaan, waaraan het te wijten is, dat de belastingen maar steeds hoger wor­

den opgeschroefd. En dit is te erger, omdat het de achtereenvolgende kabinetten aan waarschuwingen, van onderscheidene zijden tot haar gericht, niet ontbroken heeft. Ook onzerzijds is de Regering er herhaaldelijk op gewezen, dat het verlies van Indië ons land

onnoemelijke schade

zou berokkenen en dat de arbeiders daar even goed de nadelige gevolgen van zouden gaan ondervinden als de andere bevolkingsgroepen. Niet minder hebben wij bij voortduring het pleit er voor gevoerd toch niet voort te gaan met millioenen uit te geven voor doeleinden, waarmede het algemeen belang allerminst gediend is. Zo hebben wij het, ongeacht onze principiële bezwaren, steeds uit financieel oogpunt onverantwoord geacht, om jaar op jaar belangrijke subsidies ten behoeve van sport en spel, toneel en opera en meer van dergelijke zaken uit de staatskas te verstrekken. "Wij denken voorts aan de tonnen gouds, die verspild zijn en nog steeds verspild worden aan het lidmaatschap van de Organisatie der Verenigde Naties, aan de hoog opgevoerde bureaucratie en, om maar niet meer te noemen, aan de

twee milliard,

die de Nederlandse regering en de haar steunende partijen aan de Indonesische republiek cadeau gedaan hebben. Wanneer wij dit alles overwegen. Mijnheer de Voorzitter, dan kan het toch niet anders of het steeds weer opleggen van nieuwe belastingen moet grote ontevredenheid tegen het gevoerde beleid verwekken. Wij hebben hierbij niet het oog op diegenen onder ons volk, die afkerig zijn van schier elke belasting en die het liefst maar helemaal geen belasting zouden betalen, doeh op velen — allerminst tot onze geestverwanten behorend — die van de noodzakelijkheid van het betalen van belasting ten volle overtuigd zijn, alsook öp hen, die, overeenkomstig Gods Woord, de verplichting onderschrijven, dat men de keizer behoort te geven wat des keizers is, dat men schatting heeft op te brengen wie de schatting, tol, wie de tol, en ere, wie de ere toekomt. Dit neemt echter niet weg, dat het de door mij zoeven aangeduide volksgroepen

geenszins onverschillig is,

hoe er met de door hen opgebrachte belastingpenningen door de overheid wordt omgesprongen. Zij hebben er ook alle recht op, dat met die menigmaal moeiz; aam en met grote inspanning verdiende belastingpenningen zuinig wordt omgegaan en dat geen uitgaven worden gedaan, die overbodig zijn.

Nu heeft de minister meermalen te kennen gegeven, dat door hem de noodzaak van bezuiniging wordt erkend. Zelfs heeft zijne excellentie in November van het vorige jaar en ook daarna 'aan de Kamer zijn voornemen kenbaar gemaakt om op de uitgaven 100 tot 150 millioen te bezuinigen en is door hem onlangs een nota inzake bezuinigingsmaatregelen op de Rijksbegroting voor het dienstjaar 1951 bij de Kamer ingediend, waarin de minister mededeelt, dat na onderzoek van alle onderdelen van het Staatsapparaat een beperking van uitgaven kon bereikt worden van in totaal 219 millioen. In het Voorlopig Verslag is er echter terecht op gewezen, dat de in de Nota vermelde bezuinigingen in menig opzicht

geen bezuinigingen

zijn, doch slechts verschuivingen. Ook worden er in de Nota van de minister ^

grote bedragen als bezuiniging vermeld, waarvan de betrokken post nog niet eens door de Kamer werd gevoteerd, zoals b.v. het geval is met een post van ruim 10 millioen ten behoeve van het kleuteronderwijs, waarover de Kamer zelfs nog niet eens een wetsontwerp heeft bereikt. Dit moge een bezuiniging op papier zijn, van een werkelijke bezuiniging kan hierbij toch niet gesproken worden. Het zijn slechts bezuinigingen op voorgenomen uitgaven, zoals de minister in zijn Memorie van Antwoord nader heeft verklaard, maar geen eigenlijke bezuinigingen, bestaande in het laten vervallen of in het inkrimpen van uitgaven, die tot nu toe gedaan werden of nog gedaan worden. Het door de minister genoemde bedrag van 219 mülioen, dat door bezuiniging verkregen zou kimnen worden, is dus wel zeer geflatteerd voorgesteld. In werkelijkheid zal de bezuiniging op de lopende staatsuitgaven veel minder zijn. Dit nu achten wij een

zeer ernstige leemte

in het beleid der Regering. Wij zijn ten deze met de leden, die in het Voorlopig Verslag op krachtiger bezuinigingsmaatregelen aangedrongen hebben, van oordeel, dat de Regering het daarheen moet leiden, dat er veel sterker bezuinigd behoort te worden. Daarvan behoren de door mij reeds genoemde subsidies ten. behoeve van sport, spel en vermaak, die met zulk een kwistige hand jaar in jaar uit worden verstrekt, niet te worden uitgezonderd. Ook zal de minister zich ernstig er over moeten beraden of kan voortgegaan worden op de weg van het jaarlijks storten van vele millioenen uit de staatskas in de verzekeringsfondsen.

Nu heeft de minister in zijn Memorie van Antwoord de Kamer in overweging gegeven om uit haar midden een commissie te benoemen, die zal hebben na te gaan op welke onderdelen der overheidsuitgaven er bezuinigd zal kunnen worden. Met sprekers, die mij vooraf gingen, ben ik van oordeel. Mijnheer de Voorzitter, dat het deze kant niet uit moet. Zoals gisteren en hedenmiddag 'terecht is opgemerkt, hebben de leden der Kamer voor dit omvangrijke werk geen tijd en bovendien beschikken zij ook niet over de deskundigheid om te kunnen beoordelen waar er bezuinigd zou kunnen worden. Hiertoe zou een

onpartijdige commissie

van deskundigen buiten de Kamer nodig zijn. Het zou zeer gewenst zijn, dat tot de instelling van een dergelijke commissie werd overgegaan, die flan op korte termijn met bezuinigingsvoorstellen zou moeten komen. Wanneer er dergelijke voorstellen thans zouden zijn en de Regering zou deze overgenomen hebben, dan zou het niet uitgesloten zijn, dat de thans in behandeling zijnde belastingvoorstellen niet of niet alle nodig zouden zijn. Deze belastingvoorstellen toch grijpen diep in en verzwaren in niet geringe mate de lasten van degenen, die er door getroffen zullen worden.

Dat geldt wel allereerst van het voorstel tot wijziging van de Wet op de Inkomstenbelasting 1941, waardoor de In-komstenbelasting, voor zo ver deze van

bedrijfswinsten

geheven wordt, wordt verhoogd, terwijl ook de aanspraken op kinderaftrek voor de inkomsten-, loon- en vermogensbelasting worden beperkt. Mijnheer de Voorzitter! Tegen dit wetsontwerp zijn van de kant van het bedrijfsleven gevwchtige bezwaren ingebracht. Bezwaren, die ook zeer begrijpe­

lijk zijn en die ons doen afvragen of hiet wel de rechtvaardigheid betracht is. Dj minister toch stelt voor om van de eenmanszaken en de vennootschappen oader firma bij een winst van 8000 gulden en daarboven behalve de gewone ij. kcmstenbelasting nog eens een progres. sieve extra-winstbelasting te heffen. Is het te verstaan, dat er bedenking tegen ingebracht wordt om van degenen, die over hun verkregen winst reeds inkomstenbelasting betalen, nog eens 'n extra winstbelasting te heffen, nog des te sterker spreken de hiertegen ingebrachte bezwaren, als men bedenkt, dat deze extra inkomstenbelasting voor de hierBij betrokkenen feitelijk de betekenis heeft van een

ondernemingshelastini

waarvan zij nog maar nauwelijks verlost zijn. Er mogen dan al enige verschillen met de afgeschafte ondernemingsbelasting zijn, dit neemt toeh niet weg, dat de voorgestelde winstbelasting voor de betrokkenen als een ondernemingsbelasting werkt en dat er dezelfde onrechtvaardigheid aan kleeft, namelijk, dat ze slechts één groep van de bevolking treft en andere groepen, al hebben deze inkomens van verre boven de ƒ 8000, vrijlaat.

Een directeur bijvoorbeeld van een N.V., die een salaris heeft van ƒ 25.000, valt niet onder deze extra-winstbelasting, doch een middenstander met een winst van ƒ 8.000.— valt er wel onder. Door dit belastingvoorstel worden du voornamelijk de middenstandsbedrijven' en de middelgrote bedrijven, die niet in de vorm van een N.V. gedreven worden, extra zwaar belast.

Nog een ander bezwaar tegen deze extra-winstbelasting is daarin gelegen, dat met het al of niet gehuwd zijn en het al of niet kinderen hebben in het geheel geen rekening wordt gehouden. Het beginsel, dat de belasting naar

draagkrachi

behoort te worden opgelegd, wordt door deze belasting dus wel in ernstige mate geweld aangedaan. Daartegen bestaan bij ons ernstige bezwaren, daar wij voorstaan, dat bij de regeling der belastingen rekening gehouden wordt met de draagkracht der verschillende kringeri(, ., , des volks en dat niet de ene volksgroej .jW ten koste van de andere opzetteHjk bevoorrecht wordt.

Dit zal toch bij dit wetsontwerp, indien het ongewijzigd tot wet verheven wordt, plaats hebben. Dan zal de ene volksgroep extra-winstbelasting moeten opbrengen, terwijl anderen, niet ondernemers, met overigens eenzelfde inkomen, dit niet zullen behoeven te doen. Zulk een belasting achten wij hoogst onrechtvaardig. Dit zou het reeds zijn, als het hier om een luttel bedrag ging, doch het wordt nog erger nu het gaat om de kapitale som van 20 millioen gulden, die do minister door deze extra-winstbelasting wil incasseren. Te drukkender is deze belasting, omdat de zakenlieden, die er door getroffen zullen worden, toch reeds ten gevolge van de prijsstijging der grondstoffen en fabrikaten vaak in zulke moeilijke omstandigheden verkeren wegens gebrek aan liquiditeit. Ook zitten velen van hen nog met een belastingachterstand uit vorige jaren. Voor dezulken kan deze extra-winstbelasting tot gevolg hebben, dat zij voor grote tekorten komen te staan. Dit klemt nog te sterker, als bedacht wordt, dat de kort geleden toegezegde

vervroegde afschrijving

met behulp van artikel 4 van het wetsontwerp weer kan worden beperkt. Vooral voor oorlogsgetroffenen, die met de (vederopbouw van hun onroerende goederen hebben moeten wachten, zal de- 2e bepahng nadelige gevolgen hebben. Wij zouden bij de minister althans voor jeze oorlogsslachtoffers willen bepleiten i3at de beperking van de mogelijkheid tot vervroegde afschrijving geen toepassing zal vinden. tjet tweede ontwerp, Mijnheer de Voorzitter, dat de aandacht vraagt, betreft de verhoging van het tarief der

vennnootschapsbelasting,

waarvan de opbrengst door de minister op 60 mühoen gulden wordt geraamd. Pit komt neer op een verhoging van 25 percent ten opzichte van het bestaande tarief. Het wil ons voorkomen, dat het beter geweest ware, indien de minister, in plaats van het door hem voorgestelde progressief tarief, een tariefsverhoging in de vorm van opcenten op de bestaande vennootschapsbelasting zou hebben voorgesteld, gelijk dit van de zijde van onderscheidene Kamers van Koophandel is bepleit. Met 14 opcenten op de vennootschapsbelasting zou dan het door de minister geraamde bedrag van 60 millioen worden verkregen, terwijl volgens het voorstel van de minister in vele gevallen een tariefsverhoging van 25 pet. nodig zal zijn. Overgaande tot het volgende belastingvoorstel, Mijnheer de Voorzitter, wensen wij thans iets in het midden te brengen over de

» omzetbelasting.

waarvan de minister een globale opbrengst van 75 mülioen verwacht. Daarbij stellen wij voorop, dat het onze instemming heeft, dat de minister niet gekomen is met een verhoging van het algemene percentage dezer belasting. Dit zou vooral voor de middenstand een zware druk betekend hebben. Dit neemt echter niet weg, dat, wat de minister in dit onderwerp voorstelt, voor een aantal ondernemingen en voor handeldrijvenden in de artikelen, waarvoor de minister de omzetbelasting wil verhogen, nadelige gevolgen zal kunnen hebben. Het gaat hier toch over zogenaamde weelde-artikelen, waarvan de verkoop door de daling van de koopkracht der bevolking reeds aanmerkelijk gedaald is. Verhoging der omzetbelasting zal op '.Ic verkoop dus een nog ongunstiger efniect hebben, hetgeen zijn tegenslag zal hebben op de ondernemingen, waar deze artikelen vervaardigd worden. Het gevolg hiervan kan zijn, dat deze ondernemingen, haar productie zullen moeten gaan inkrimpen, of, indien de verkoop zeer sterk tenigloopt, zullen moeten stop zetten, gelijk wij dat in de laatste tijd bij de schoen-, textiel- en tapijtfabrieken hebben kunnen constateren, met als gevolg toename der werkloosheid. Wij vragen ons daarom af of de minister met hetgeen in dit wetsontwerp wordt voorgesteld, niet te ver gegaan is. De minister toch zegt, dat het zijn bedoeling is ofii uitsluitend weelde-artikelen te treffen. Op zichzelf hebben wij daartegen geen bezwaar. Reeds ^

onder Calvijn

werd in 1558 te Geneve een wetgeving in het leven geroepen, welke er op gericht was het volk tot versobering te brengen. Het ging daarbij dus niet om belastinggelden binnen te krijgen, doch wel om bovenmatige weelde in sieraden, kleding, maaltijden enz. tegen te gaan. Het ging hierbij echter om werkelijke weelde-artikelen, hetgeen van het onderhavige wetsvoorstel niet kan worden gezegd. Onder de goederen, die de minister onder het weeldetarief wil brengen^ behoren heel wat goederen,

die niet tot de eigenlijke weeldegoederen gerekend kuimen worden. Wij wijzen onder meer op eenvoudige haarspelden, knipspelden, polshorloge-a^banden, tabaksdozen en scheerkwasten, waarvan eveneens de eenvoudigste soorten reeds als weelde-artikelen worden beschouwd. Ook electrische wasmachines van de goedkoopste soort zijn onder het weeldetarief gebracht. Is dit wel juist. Mijnheer de Voorzitter? Deze wasmachines toch kunnen bezwaarlijk als een weelde-artikel worden aangemerkt. Men denke aan

grote gezinnen,

waar de huisvrouw de was zelf thuis doet, omdat de wasserij te kostbaar is en te veel slijtage geeft. Wij zijn dan ook van gevoelen, dat het onderhavige voorstel te ver gaat, wanneer daarin tal van artikelen als weelde-artikelen worden aangemerkt, die dit niet zijn. In de Memorie van Toelichting geeft de Minister ten aanzien van dergelijke artikelen dit ook zelf toe, wanneer zijne excellentie daarin te kennen geeft, dat in de tabel van aan weeldebelasting onderworpen goederen zich een aantal goederen bevindt, waarvan het weeldekarakter min of meer twijfelachtig kan geacht worden en dat de juistheid van de benaming weeldebelasting voor de verhoogde heffing van omzetbelasting ten aanzien van die goederen voor bestrijding vatbaar is.

Wij vragen ons daarom af of de minister niet beter gedaan had een scheidingslijn te trekken tussen weelde- en nietweelde-artikelen, door bij voorbeeld de prijs als maatstaf te stellen. Wat de

oesters

betreft. Mijnheer de Voorzitter, hiervan zou men kunnen zeggen, dat ze een weelde-artikel zijn, doch wat zuUen de gevolgen zijn, als de omzetbelasting op oesters van 15 op 30 pet. wordt gebracht? ZuUen de oesterkwekerijen door vermindering van de omzet in het binnenland en ten gevolge van mogelijke maatregelen in het buitenland niet in grote moeilijkheden geraken met als resultaat dat tal van arbeiders, die in de oestercultures werkzaam zijn, op straat zullen komen te staan?

Ik kom thans. Mijnheer de Voorzitter, tot het volgende belastingvoorstel, namelijk tot dat, hetwelk verhoging der

motorrijtuigenbelasting

beoogt. Deze belasting treft wel zeer in het bijzonder diegenen, die voor de uitoefening van hun beroep of bedrijf van motorrijtuigen gebruik moeten maken. We denken daarbij allereerst aan de houders van vrachtauto's, autobussen, taxi's en ambulance-auto's, die door dit wetsontwerp gedwongen worden om 30 pet. méér aan motorrijtuigenbelasting te betalen. Voorts zij gewezen op hen, die er een personenauto op na houden, voor vwe de voorgestelde verhoging varieert van 22 pet. voor de lichtste auto's met een gewicht van 600 kg tot over de 100 pet.' voor wagens met een gewicht, dat boven de 1800 kg komt. Wat de

luxe personenauto's

betreft, hebben wij tegen de voorgestelde verhoging geen bezwaar. Anders echter staat het met personenauto's, die voor de uitoefening van bedrijf of beroep noodzakelijk zijn en die dus niet als luxe-auto's beschouwd mogen worden.

Voor het tegenwoordige bedrijfsleven zijn personen-auto's vaak even onmisbaar als vrachtauto's, hetgeen weer van allerlei factoren, zoals onder meer de lig­

ging en de aard van het bedrijf, afhangt. De voorgestelde belasting betekent dan ook voor industrie en handel, alsook voor andere bedrijfstakken een belangrijke verzwaring van lasten. De minister heeft dit in zijn Memorie van Antwoord ontkend. Hij merkt daarin op, dat de motorrijtuigenbelasting sedert 1934 nooit gewijzigd is, dat de belastingverzwaring van geringe betekenis is en dat de prijsverhogende invloed op de goederen en diensten praktisch verwaarloosd kan worden.

De bij deze belastingverhoging betrokkenen denken daar echter geheel anders over. Het moge al waar zijn, dat de motorrijtuigenbelasting sedert 1934 niet verhoogd is, daar staat tegenover, dat de motorrijtuigenbelasting, die oorspronkelijk ten behoeve van het Verkeersfonds is ingesteld, is blijven bestaan, toen het Verkeersfonds is opgeheven.

Ook heeft men te bedenken, dat al is de motorrijtuigenbelasting niet verhoogd, andere belastingen, men denke slechts aan de

benzinebelasting,

herhaaldelijk verhoogd zijn. De benzinebelasting is thans zelfs zo hoog geklommen, dat de prijs van een hter benzine tegenwoordig voor meer dan de helft uit belasting bestaat.

Daarbij komen dan nog de omzetbelasting, de verhoogde vennootschaps- en winstbelasting met nog verscheidene andere lasten, alsook de in 1950 en 1951 doorgevoerde loonsverhogingen en de prijsstijgingen van auto's en auto-onderdelen tengevolge van de devaluatie en de internationale spanningen. De voorgestelde verhoging der motorrijtuigenbelasting moge dan op zichzelf niet zo groot zijn, gevoegd bij de andere zo even genoemde belastingen en lasten wordt zij door de hierbij betrokken bedrijfsgenoten aangemerkt als de

druppel,

die de emmer doet overlopen. In het bijzonder geldt dit wel voor de beroepsgoederenvervoerders, die in zovele gevallen al moeite hebben om hun bedrijf gaande te houden. Reeds zijn in deze bedrijfstak 767 bedrijven stilgelegd en men vraagt zich in die kringen met bezorgdheid af, of de voorgestelde belastingverzwaring nog niet meerderen tot stopzetting van hun bedrijf zal nopen. Verhoging van de vfachtprijs zal niet niogelijk zijn vanwege de concurrentie van de zijde der spoorwegen met hun dochteronderneming, de A.T.O. Vooral de ondernemers van kleinere goederenvervoerbedrijven zullen de nadelige gevolgen van de voorgestelde belastingverhoging het meest gevoelen en het is niet ten onrechte, dat zij er beducht voor zijn, • dat deze belastingvejhoging er toe zal kunnen bijdragen om hen ongemerkt en geruisloos te doen verdwijnen en dat alzo ten gevolge van het meer en meer

socialistisch georiënteerde

regeringsbeleid de weg er voor gebaand wordt, dat het particuHer bedrijf langzamerhand wordt weggewerkt om plaats te maken voor het genationaliseerde of overheidsbedrijf.

De minister moge opmerken, dat hij de 18 millioen, die uit deze verhoogde motorrijtuigenbelasting te verkrijgen valt, niet missen kan, maar wij zouden daartegen willen aanvoeren, dat het toch niet aangaat om de verhoogde defensie-uitgaven voor zulk een belangrijk gedeelte uitsluitend op het bedrijfsleven te verhalen. Zulks achten wij in strijd met een rechtvaardige verdeling der lasten en

m.aakt het voor ons uiterst bezwaarlijk om aan de voorgestelde belastingvoorstellen, indien zij ongewijzigd blijven, onze steun te verlenen.

Wij wensen thans. Mijnheer de Voorzitter, nog enkele opmerkingen te maken met betrekking tot de voorgestelde verhoging van het tarief der

vermogensbelasting

en die van de successierechten, welke volgens de raming van de minister respectievelijk 15 en 12, tezamen 27 millioen moeten opleveren. Vooral voor de bezitters van kleine vermogens, die op gevorderde leeftijd zijn en uitsluitend van de rente van dit vermogen moeten leven, betekent de voorgestelde verhoging een niet geringe verzwaring van lasten. Velen huimer zullen niet in staat zijn om de belasting uit hun inkomen te betalen, doch zullen daarvoor htm vermogen moeten aanspreken. Terecht

wordt dan ook in het Voorlopig Verslag opgemerkt, dat deze belastingverhogingen vernietigend werken voor het particulier bezit, dodend zijn voor de spaarzin en daarom uiterst schadehjk voor de volkswelvaart van deze categorie van

kleine, middelmatige

vermogensbezitters, die niet over een inkomen uit arbeid beschikken en op één lijn te stellen zijn met kleine pensioentrekkers, zijn wij van oordeel, dat geen verhoging van het tarief der vermogensbelasting behoort te worden toegepast.

Mijnheer de Voorzitter! Bij deze opmerkingen over de door de Minister voorgestelde belastingverhogingen, die door hem noodzakelijk worden geacht om de verhoogde uitgaven ten behoeve van de defensie voor de helft 'te kunnen dekken, zullen wij het laten. Zoals door mij naar voren is gebracht, bestaan bij ons tegen deze belastingvoorstellen zeer ernstige bedenkingen, te meer waar wij er niet van overtuigd zijn» dat de gelden, die de Minister door deze belastingverhogingen wil verkrijgen, zo niet geheel, dan toch voor een belangrijk deel, door bezuiniging op het staatsapparaat, met inbegrip van de bureaucratie, zouden kunnen worden verkregen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 juli 1951

De Banier | 8 Pagina's

Belastingontwerpen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 juli 1951

De Banier | 8 Pagina's