Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en Jong

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

LXVII.

(' ^ Vervolging onder Valens. Dood van Athanashis. Keizer Gratianus tegenover het heidendom.

Keizer Valens, die de scepter over het Oostelijk deel van het Romeinse rijk zwaaide, was een bittere vijand van allen, die geen Arianen waren. Zo ver ging zijn haat, dat hij eens tachtig Egyptische bisschoppen, die hem over het vervolgen der christenen berispten, op een schip liet brengen en dit schip op 2iee in brand liet steken!

Ook Athanasius moest voor hem de vlucht nemen, doch uit vrees voor oproer van het Alexandrijnse volk, stond tij toe, dat genoemde kerkvader mocht terugkeren. Zodoende kon Athanasius, is-ie men de naam gegeven heeft van „vader der rechtzinnigheid", nog enkele jaren rustig leven, maar toen kwam ook voor hem het einde. In het jaar 373 toch werd hij van zijn post afgelost en mocht hij, die van zijn vijf en veertigjarige bediening als bisschop er bijna twintig jaren in ballingschap had doorgebracht, ingaan in de rust, die de Heere voor al Zijn volk heeft weggelegd. Onversaagd en in de mogendheid des Heeren Heeren heeft hij de Godheid van Christus tegen de tegenstanders van èeze leer mogen verdedigen. Geen laster, aoch smaad, geen vervolging, noch ver- (tukking, geen bedreiging, noch ballingschap waren in staat om hem te bewe­ gen tot verloochening van de waarheid Gods. Teruggekeerd Tiit zijn vijfde ballingschap, nam hij op 7 Augustus 370 nog een nieuwe kerk in gebruik, naar hem de Athanasiuskerk geheten.

Dat Christus waarlijk God is, de gelijke des Vaders en eenswezens met Hem, was voor hem maar niet een bloot leerstellig begrip, neen, het was de kracht, de troost en de sterkte zijns levens, zijn genot en zielevreugde. Nooit, zo schrijft hij, is de Vader zonder Zijn Zoon geweest. Hij is van gelijke eeuwigheid. Hij is de wezenlijke Wijsheid, Macht en Waarheid des Vaders. Neen, Christus is m.aar niet een soort Goddelijk tussenwezen, dat tussen God en de wereld staat. Hij is niet voortgebracht ter wille van het werelddoel, maar Hij heeft Zijn eeuwige grond in het Goddelijk Wezen Zelf. Vader en Zoon zijn één in Wezen en daarin hgt ook de gehjkheid van Vader en Zoon. Al wat van de Vader geldt, geldt ook van de Zoon.

Eu gelijk Athanasius de Godheid van Christus verdedigde, bestreed hij evenzeer de Ariaanse ketterij, dat de Heüige Geest het voornaamste schepsel des Zoons zou zijn. Neen, de Heihge Geest, aldus Athanasius, is een niet minder Goddelijk Persoon dan de Vader en de Zoon. Opdat Hij ons de GoddeHjke natuur zou deelachtig maken, moet Hij Zelf waarachtig God zijn; als het beginsel der heiligheid Zelf onveranderlijk. Die daarom Zelf de heiligmaldng lüet nodig heeft. AUe heiligheid gaat van Hem uit, als de Bron en onveranderlij- Fontein.

Alzo stond Athanasius onwrikbaar ter verdediging en handhaving van het fundamentele grondstuk der zaHgheid, dat God één is in Wezen, doch drie in Personen, van gelijke eeuwigheid, van g& hjke eer, heerlijkheid en almacht. Zijn heengaan was voor de kerk dier dagen een zeer groot verlies. De Heere zorgde echter voor Zijn planting op aarde en gaf haar marmen, die het werk van Athanasius voortzetten. Ook schonk hij het Romeinse rijk keizers, die de geloofsbehjdenis van Nicéa waren toegedaan.

Keizer Valentinianus I toch, die over het Westelijk deel van het Romeinse rijk regeerde, was in 375 overleden en opgevolgd door zijn zoon Gratianus. Zijn broer Valens, de strenge Ariaan, overleed in 378, zodat Gratianus toen alleenheerser zou zijn geworden, indien hij zich daartoe in staat zou hebben gevoeld. Daar dit niet het geval was, benoemde hij in 379 één zijner veldheren, namelijk Theodosius, tot mederegent over het Oostelijk deel van het Romeinse rijk.

Voordat wij bij de laatstgenoemde nader stilstaan, zullen wij eerst over de regeringsperiode van keizer Gratianus nog enige bijzonderheden vermelden, speciaal in verband met zijn houding tegenover het heidendom en degenen, die ketterse leringen voorstonden en propageerden.

Wat het heidendom betreft, dit vond in Gratianus een krachtig tegenstander. In de aanvang zijner regering kwam dit nog niet zo zeer openbaar. Toen scheen het alsof hij de lijn van zijn vader zou doortrekken en de heidense eredienst rustig zijn gang zou laten gaan. Nadat hij echter een zevental jaren aan de regering was geweest, veranderde hij van koers en trof hij het heidendom eensklaps in één van zijn meest onmisbare hulpbronnen, namelijk de geldelijke steun van staatswege.

Hij trok deze steun in en bepaalde, dat deze gelden, die tot nu toe voor heidense feesten beschikbaar gesteld waren, voor een deel ten goede zouden komen aan de kas van de commandant van de lijfwacht en voor de rest in de staatskas zouden blijven.

Voorts werd, wat de staat tot nu toe voor het onderhoud van priesters en de Vestaalse maagden had uitgekeerd, ingehouden, terwijl de landerijen van de tempels en de priestercolleges ten voordele van de schatkist verbeurd verklaard werden. Door deze maatregelen werd begrijpelijkerwijs het voortbestaan van de heidense eredienst ernstig bedreigd en het karakter van het heidendom als nationale godsdienst aanmerkelijk verzwakt.

Ook Vi^as Gratianus de eerste keizer, die weigerde zich met het gewaad der priesters te laten bekleden, gehjk zijn voorgangers steeds hadden gedaan. Naar heidense opvattingen toch was het steeds gewoonte geweest om de keizer als hoofd van de heidense godsdienst als godsdienst van staat te beschouwen.

Toen nu de ohristeHjke godsdienst vanaf Constantijn de Grote godsdienst van staat was geworden, was men ook deze keizer en zijn opvolgers de titel van opperpriester blijven geven. Bij het b»khmmen van de troon waren zij dientengevolge, behalve met de overige tekenen der keizerhjke waardigheid, ook met het gewaad der priesters bekleed. Al was dit slechts nog een blote vorm, toch wilde Gratianus daarvan niet weten. Hij weigerde zich met het priestergewaad te omhangen, omdat hij zulks als christen voor zijn geweten niet verantwoorden kon. Ook uit een andere maatregel van Gratianus bhjkt, dat hij een ijverig voorstander van h©t christendom was.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 september 1951

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 september 1951

De Banier | 8 Pagina's