Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en Jong

6 minuten leestijd

LXIX.

Levensloop van keizer Theodosius. Zijn bestrijding van het heidendom.

In het voorafgaande werd vermeld, dat keizer Gratianus aan zijn veldheer Theodosius in het jaar 379 het bestuur opdroeg over het Oostelijk deel van het uitgestrekte Romeinse rijk. Voordat wij op het bestuursbeleid van Theodosius, in het bijzonder met het oog op het heidendom en het Arianisme, ingaan, zullen wij iets over zijn levensloop mededelen, aangezien Theodosius èn als mede keizer, èn later als alleenheerser over liet gehele Romeinse rijk als middel in Gods hand van zeer grote betekenis is geweest voor de steeds verdere doorwerking van het Christendom. Theodosius werd in het jaar 346 geboren als zoon van een dapper krijgsman, Flavius Theodosius geheten. Onder keizet Valentinianus I had deze Flavius Theodosius aan genoemde keizer in Brittannië en Afrika als veldheer belangrijke diensten bewezen, doch in 376 was hij in het eerste jaar der regering van keizer Gratianus door hofkabalen bij deze in ongenade gevallen ea ter dood gebracht. Zijn zoon Theodosius had zich reeds bij zijn leven eveneens als veldheer onderscheiden, doch na de dood van zijn vader trok ™j zich terug op zijn landgoed in Spanje, waar hij in afzondering zijn dagen wijdde aan de landbouw. Toen echter de West-Gothen over de Donau trok•ken en in 378 in de slag bij Adrianopel de Oostromeinse keizer Valens versloegen, zodat hij op het slagveld bleef en nagenoeg zijn gehele leger vernietigd werd, deed keizer Gratianus, die in zijn jeugd met Theodosius bevriend geweest was, op deze een beroep en stelde hem aan tot keizer van het Oost-Romeinse rijk, teneinde het rijk tegen de vijanden te verdedigen,

Theodosius gaf aan deze oproep gehoor en inderdaad mocht het hem na- voorspoedige veldtochten en onderhandelingen gelukken in 382 de Gothen tot onderwerping te brengen. Hij wees hun vaste woonplaatsen aan en lijfde een gedeelte van hen in zijn leger in. Bovendien had Theodosius te kampen met binnenlandse moeilijkheden, waarvan de meergenoemde veldheer Maximus, dezelfde die keizer Gratianus te Lyon onttroond en vermoord had, de aanvoerder was. Toen Maximus namelijk ook de broeder en opvolger van Gratianus, de reeds vermelde Valentinianus II begon te bedreigen, trok Theodosius tegen- hem op, met het gevolg, dat Hij Maximus bij Siscia een beslissende nederlaag toebracht. Later, nadat Theodosius in het jaar 392 alleenheerser was geworden, bond hij de strijd aan tegen Arbogastes, een veldheer van Valentinianus II, die waarschijnlijk ook laatstgenoemde keizer heeft laten ombrengen, om diens geheimschrijver, Eugenius geheten, tot keizer van het Westen te verheffen. Ook in deze sti-ijd werd Theodosius overwinnaar. Eugenius, die een begunstiger van het heidendom was, werd gevangen genomen en gedood.

Theodosius trok nu Rome binnen, waar hij voor de Raad een rede hield, waarin hij de heidenen, die onder het kortstondig bestuur van Eugenius alles verkregen hadden, wat hun onder Gratianus, Valentinianus en Theodosius geweigerd was, aanspoorde om de afgodendienst vaarwel te zeggen en zich te bekeren tot die godsdienst, in welke alleen vergeving van zonden te vinden was. Tevens nam hij alles terug, wat Eugenius de heidenen ingewilligd had.

Hieruit blijkt wel zeer duidelijk, dat het heidendom in keizer Theodosius een geduchte tegenstander had. Dit was niet alleen zo in het einde van zijn regeringsperiode, doch vanaf het begin van zijn keizerschap, toen hij nog alleen over het Oostelijk deel van het Romeinse rijk het bewind voerde, heeft Theodosius zich ten zeerste beijverd om het heidendom uit te roeien en de christelijke kerk van zijn dagen te bevestigen. Zci verscheen er op de 2e Mei van het jaar 381 van hem een edict, waarbij degenen, die van het Christendom afvallig werden en weer tot het heidendom vervielen, het recht ontnomen werd om bij testament over hun vermogen te beschikken. Twee jaren later, namelijk op 20 Mei 383, werd dit edict nog scherper gemaakt en werd hun, die na de doop te hebben ondergaan weer heiden werden, ook het recht ontzegd om te erven.

En wat de heidense offers betrof, dienaangaande werd door hem bepaald, dat wie overdag of 's nachts verboden offers bracht om de toekomst te leren kennen, verbannen moest worden. Deze wet werd in 385 vernieuwd en verscherpt door de doodstraf in te stellen op het slachten van offerdieren, om uit lever en ingewanden de toekomst af te leiden. Deze wetten hebben haar uitwerking niet gemist. Niet alleen met betrekking tot het daarin verbodene, doch ook met het oog op de gehele heidense eredienst. Het volk, en vooral de monniken die er in die tijd waren, grepen deze wetten namelijk aan om de heidense tempels binnen te dringen en deze te verwoesten. Vond men toch in de tempels heidenen bijeen, waarvan men vermoedde, dat zij offeranden wilden doen, dan was dit veelal reeds voldoende om tot plundering en verwoesting over te gaan. Dit nam nog grotere afmetingen aan, toen Theodosius in 391, voor zijn vertrek uit Milaan, waar Ambrosius een grote invloed op hem uitoefende, een nieuw edict uitvaardigde, waai-in hij de toegang tot de tempels, de verering der beelden en op de meest absolute wijze alle soorten van offeranden verbood. In het jaar 392 ging Theodosius nog verder in het afbreken van het heidendom Hij kondigde toen te Constantinopel een wet af, waarbij, op straffe van majesteitsschennis, op alle plaatsen elke soort van offers en godsdienstige ge- . bruiken, zowel in de particuliere woningen als in de tempels, verboden werd. Niet alleen mocht er geen offerdier meer geslacht worden, maar ook in huis geen wijn meer geplengd, geen wierook ontstoken, geen zoden aldaar opgericht, geen guirlande van bloemen meer opgehangen worden. Ieder gebouw of terrein, waar zo iets ontdekt werd, verviel aan de staat. En indien de schuldige daarvoor een tétnpel of het eigendom van een ander had gebruikt, dan moest hij een zeer zware boete betalen. Door al deze bepalingen werd, althans in het Oosten, aan het heidendom de doodsteek toegebracht.

Niet overal echter waren de christeiren in de meerderheid. Er waren ook plaatsen, waar de heidenen nog zeer sterk vertegenwoordigd waren en in zulke plaatsen kwam het voor, dat de christenen met gelijke munt betaald werden. Zo werden te Gaza en Askalon in Palesstina, alsook te Berytus in Phoenicië de kerkgebouwen der christenen verwoest,

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 oktober 1951

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 oktober 1951

De Banier | 8 Pagina's