Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De door de Kamerfractie der S.G.P. bij de behandeling van de Winkelsluitingswet ingediende amendementen en de daarbij gevoerde debatten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De door de Kamerfractie der S.G.P. bij de behandeling van de Winkelsluitingswet ingediende amendementen en de daarbij gevoerde debatten

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Reeds Voetius heeft er in één van zijn geschriften bitter over geklaagd, dat van degenen, van wie men ten aanzien van de heiliging van en de rust op des Heeren dag billijkerwijze nog enige steun mocht verwachten, deze alleen niet geboden wordt door hen, maar dat zij menigmaal door allerlei kritiek en op- en aanmerkingen in het midden te brengen de strijd nog bemoeilijken van hen, die het pleit voor de naleving van Gods gebod ten aanzien van Zijn dag voeren. Zo was het ook in de Tweede Kamer bij de behandeling van de Winkelsluitingswet.

De minister van rooms katholieken hui­ ze, die de rede, welke Ds Zandt in de eerste termijn gehouden had, beantwoordde, verklaarde, diens rede besprekende, dat hij respect had voor het standpunt, dat de afgevaardigde der S.G.P. had ingenomen, maar dat dit door het overgrote deel van ons volk niet werd gedeeld.

Noch door de minister, noch door enig rooms katholiek Kamerlid, noch door de leden van de linkerzijde werd Ds Zandts rede bestreden, maar het waren het Christelijk-Historische Kamerlid, de heer .Schmal en het Anti-Revolutionnaire Kamerlid Ds Fokkema, die met hun open aanmerkingen zich tegen de afge­ vaardigde van de S.G.P. richtten en met hun woorden afbreuk deden aan de rechte viering van Gods dag, welke Ds Zandt krachtens Gods Woord en de leer van de oude ChristeUjke kerk en die van de Reformatie, de overheid als haar dure plicht had voorgehouden, daarbij stellende, dat de overheid zelf, als dienaresse Gods, in haar particulier leven het volk daarin had voor te gaan en het eerbiedigen van Gods dag door haar wetgeving en maatregelen van haar onderdanen had te vorderen.

Ds Fokkema had in eerste termijn in een korte rede, daarbij de consciëntie in het geding brengende, het A.R. standpunt naar voren gebracht, waarvan Ds Zandt zeer terecht opmerkte, dat dit standpunt èn tegen Gods Woord, èn tegen de leer der oude Christelijke kerk, èn tegen die der Reformatie indruiste; de heer Schmal mengde zich later in het debat, met gevolg, dat Ds Zandt zich genoodzaakt zag uit eerbied voor Gods dag eerst tegen Ds Fokkema en later ook tegen de heer Schmal op te komen. Dit geschiedde bij de bespreking van het amendernent, dat door Ds Zandt en Ir van Dis op artikel 6 van het onderhavige voorstel van wet was ingediend. Artikel 6 luidt onder lid 1:

„Burgemeester en Wethouders verlenen aan de eigenaar of beheerder van een winkel, die tot een kerkgenootschap behoort, hetwelk de wekelijkse rustdag op de sabbath of de zevende dag houdt, of die te goeder trouw verklaart een godsdienstige overtuiging te bezitten, welke vordert, dat de wekelijkse rustdag op de sabbath of de zevende dag wordt gehouden, op zijn daartoe strekkend verzoek voor de winkel:

hetzij ontheffing van het in artikel 2 onder a voor de tijd van 8 tot 14 uur; hetzij ontheffing van een krachtens artikel 4 gesteld verbod".

Artikel 6 houdt dus in feite in, dat aan de daarin met name genoemde personsn op des Heeren dag, door burgemeester en wethouders op gedaan verzoek toestemming verleend kan worden om op die dag hun winkels van 8 tot 14 uur open te hebben, hetgeen in wezen niet anders betekent, dan dat daarmede Gods wet geschonden wordt. Tegen die schending nu kwamen de S.G.P.afgevaardigden in verzet. Vandaar, dat zij hun amendement indienden. Dit amendement luidt:

„Artikel 6 vervalt. De artikelen 7 tot en met 21 worden genummerd 6 tot en met 20".

De toelichting, die door Ds Zandt en Ir van Dis bij dit amendement gegeven was, is de navolgende:

, , Dit amendement beoogt de algemene sluiting der winkels op de dag des Heeren te handhaven. De voorstellers verklaren hierbij nadrukkelijk, dat zij niet gedreven worden door anti-semietische gevoelens, doch uitsluitend door het door hen beleden beginsel".

Toen Ds Zandt van de voorzitter, die van te voren, zonder enig argument daarbij op te geven, verklaard had, dat dit amendement niet toelaatbaar was, ter verdediging van het amendement het woord verkreeg, sprak hij de navolgende rede uit:

, , Mijnheer de Voorzitter! Ik ben enigszins verbaasd over uw opmerking, maar wij wensen de zaak, waarom het gaat, toch in behandeling te brengen. Wij zijn van oordeel, dat dit gehele artikel dient te vervallen en daarom hebben wij een daartoe strekkend amendement ingediend. D s k a v e w v Z

Mijnheer de Voorzitter! Gelijk in de toelichting van ons amendement reeds uitdrukkelijk verklaard is, is ons amendement allerminst uit anti-semietische overwegingen ingediend. Integendeel. Wij achten met de apostel Paulus de Joden de beminden om der vaderen wil. Onze Gereformeerde vaderen hebben hen dan ook, toen zij uit Spanje en Portugal, waar zij schrikkelijk vervolgd geworden zijn, in ons land kwamen, vrijwillig, met toegenegenheid en liefde ontvangen. Ook wij zijn meit afschuw vervuld t r over de behandeling, welke hun tijdens de bezetting door vervolging en uitmoording ten deel is gevallen. Dat wij ons nochtans verplicht gevoelen tegen dit artikel te stemmen, spruit voort uit eerbied voor en gehoorzaamheid aan Gods Woord, dat bepaalt, dat ook zelfs de vreemdeling, die in de poorten is, de wet Gods heeft na te komen. Hoeveel te meer dan de Israëlieten, die op onze vaderlandse bodem geen vreemdelingen zijn. Hierbij komt een beroep op de consciëntie volstrekt niet in aanmerking, zoals ons medelid, de heer Fokkema, gisteren in het geding bracht. Gelijk ook de consciëntie niet in aanmerking komt in de staat Israël, waar het publiek vervoer bij de wet op Zaterdag verboden is en een ieder, die in die staat woont of verkeert, zich aan die wettelijke bepaling heeft te onderwerpen. Naar ik in mijn rede gisteren in den brede uiteengezet heb, is de eerste dag der week voor de Christenheid de dag des Heeren, de sabbath. Deze dag dient op Goddelijk bevel door overheid en onderdaan geëerbiedigd te worden; daarin laat Gods Wet voor niemand enige uitzondering toe, behalve die, welke Gods Woord Zelf heeft gemaakt.

\'olgens dat Woord en volgens de leer van de oude Christelijke kerk en die der Reformatie is elke slaafse arbeid op Gods dag ten strengste verboden. Deze wordt stellig verricht, indien op Gods dag handel gedreven wordt, in welke winkel of op welke plaats dan ook. Wij kunnen het A.R. consciëntie-standpunt, dat de heer Fokkema hier gisteren ontwikkeld heeft, als strijdig met Gods Woord, de leer van de oud Christelijke kerk en die der Reformatie, onmogelijk aanvaarden en handhaven ons amendement. Met de Gereformeerde vaderen zijn wij vóór de handhaving van de vrijheid der consciëntie, doch di_t is voor hen nimmer een reden geweest om de openbare schending van Gods Wet op het publieke terrein des levens toe te laten; getuige de vele Synodale uitspraken der oud Christelijke kerk en die der Reformatie, waarbij zij in de meest krachtige bewoordingen bij de overheid er op hebben aangedrongen om zelf het gebod aangaande de dag des Heeren in haar persoonlijk leven na te leven en door haar onderdanen te laten naleven, zelfs niet schromende om de hoge overheid voor te houden, dat, in geval zij zulks verzuimde, zij de geduchte toorn Gods over zich zelf en haar onderdanen haalde. Ik beveel dan ook krachtig ons amendement bij de Kamer aan. Zo dit amendement niet wordt toegelaten, zal ik tegen het artikel stemmen".

eze rede van Ds Zandt lokte tegentand uit bij de heer Schmal en Ds Fokema. De eerste deed het voorkomen alsof Ds Zandt in zijn rede met mr Groen an Prinsterer in strijd gekomen was, n Ds Fokkema bracht nogmaals het geweten ter sprake. Door het optreden van genoemde Kamerleden was Ds andt wel verplicht nogmaals het woord te vragen. Hij sprak toen de navolgende rede uit:

, , Mijnheer de Voorzitter! In weerwil van de opmerking, die u gemaakt hebt, heb ik mijn amendement niet ingetrokken. Het spijt mij, dat ik het met u oneens moet zijn, maar tot dusverre heb ik geen argument van u vernomen, waarom het amendement ingetrokken moet worden. Wat voorts de opmerkingen van de geachte afgevaardigde de heer Schmal betreft, die hierbij mr Groen van Prinsterer betrokken heeft, ik geef toe, dat ik mr Groen van Prinsterer meermalen in de Kamer heb aangehaald, maar wat heeft dit in deze kwestie te betekenen? De heer Schmal heeft gezegd, dat mr Groen van Prinsterer de Joden genegen was; dat zijn wij hen ook, om der vaderen wil. Ik heb echter nimmer' in één van mr Groen van Prinsterers geschriften gelezen, dat hij het handelen door Joden op des Heeren dag geoorloofd achtte. En daarover gaat het hier. Daarom snijdt de rede van de heer Schmal helemaal geen hout, al heeft hij deze met nog zo veel furore en ophef van grote woorden voorgedragen. Wat die in wezen zinloze rede van de heer Schmal betreft, Mijnheer de Voorzitter, ik mag het in de Kamer niet zeggen; maar mocht ik het zeggen dan zou ik zeggen: Ik lap ze aan mijn laars! Daarom zal ik Groen blijven aanhalen als dit op zijn plaats is, waartoe ik mij het recht door mr Schmal niet laat ontzeggen.

Vervolgens wens ik de heer Schmal er op te wijzen — die dit niet heeft kunnen tegenspreken en ook niet tegengesproken heeft — dat door mij niets gezegd is, dat tegen Gods Woord of tegen de leer der oud Christelijke kerk en die der Reformatie indruist. Integendeel, er zijn zeer veel bewijzen aan te halen, dat èn door Gods Woord, èn door de oud Christelijke kerk èn door die der Reformatie wel degelijk wordt geleerd, dat alle slaafse arbeid, waaronder stellig ook het kopen en verkopen valt, op des Heeren dag verboden is. Ik kan hetgeen de heer Schmal in het midden heeft gebracht, dan ook volstrekt niet als een argument van enige betekenis aanvaarden.

Wat de opmerkingen van de geachte afgevaardigde de heer Fokkema betreft, wijs ik er nogmaals op, dat in de staat Israël op Zaterdag bij de wet heel het publieke vervoer verboden is. Men heeft daarbij — en dat terecht — de consciëntie niet in het geding gebracht. Die staat ook in het onderhavige geval er geheel buiten. Wanneer het een Goddelijke wet geldt, dan hebben onze Gereformeerde vaderen de vrijheid der consciëntie niet aangetast, maar gehandhaafd, doch indien de Goddelijke wet in het openbaar werd overtreden of aangerand, dan hebben zij de overtreders, alsook de aanranders censurabel gesteld. Nu staat het in deze als een paal boven water vast, dat het in dit geval een Goddelijke wet betreft, die als zodanig in het publieke leven dient gehandhaafd te worden, waarbij ieder vrij in zijn consciëntie gelaten wordt. Wanneer het een menselijke wet 5, e!dt, dan wordt het gans and»? ''- Toen de crisis-maatregelen — maatregelen, welke een puur menselijk karakter droegen — door een coalitiekabinet werden ingevoerd en doorgedreven, toen werd er een ware dictatuur uitgeoefend, waartegen van A.R. zijde nimmer enig woord va4 protest gehoord is. Ja, die maatregelen werden van die zijde zelfs gesteund en toegejuicht. Maar thans, waar geen enkel geweten geweld wordt aangedaan, nu komt men met het woord dictatuur aandragen. En dit geheel ten onrechte, want het geldt hier een Goddelijk gebod, dat •van een ieder eist, dat Gods dag geëerbiedigd wordt".

s Fokkema:

„Ja, dat geldt voor u en voor mij, maar daarmede moogt u nog niet uw mening aan een ander gebiedend opleggen".

Ds Zandt:

liets zegt, , , Ik heb niets gebiedend op te leggg, ijke omstan^ doch wel de overheid, die een GodA zaakt zijn. lijke instelling is. Als dienaresse GoJ - en rechte % heeft deze voornamelijk wel een die , teld zijn, v^ nende doch voorts ook een heersene saan beluiste macht" ivaar zi) del

Mejuffrouw Klompé: geen vriend

, , En de consciëntievrijheid dan? " jij kunnen I zien in een

Ds Zandt: verblijven en

bruikeii, wai „Pas u maar op! Ik zou u tal van uj viering van i spraken van rooms-katholieke schrij Icoit doen en vers, zelfs één van de laatste paus; wijze bezonc kunnen voorhouden, waarin de con­ Geheel naar sciëntievrijheid veroordeeld is gewot- waarover on den, terwijl onze Gereformeerde va- zich zeer ten deren die handhaafden". ivas de rede

De Voorzitter: noemde de 1

formeerden, Mag ik Ds Zandt voorstellen de kwes- uitspraken, \ tie van de consciëntie hier niet ver- roepen had der te behandelen". toonde niet

Ds Zandt: Gods Woord

, , Mijnheer de Voorzitter! Ik zal aan uw verzoek voldoen. Ik ben van oordeel, dat heel die consciëntiekwestie hierbij niet te pas komt. De door Ds Fokkema gemaakte opmerkingen hebben mij er echter toe genoopt om op deze kwestie in te gaan. Ik hoop, dat u alsnog de bereidwillig, heid zult hebben om ons amendement toch in stemming te laten brengen, al vrees ik, dat het zal verworpen worden". Zandt zich pen had. N (reen woord kon ook zelf uit worden, in te brenge delijk genoe graf gehaald om de rechl te breken. Na de rede om diens re )r de der

Na deze rede van Ds Zandt vroeg en verkreeg de heer Schmal andermaal het woord. Hij deed het in zijn korte rede voorkomen, alsof Ds Zandt zich niet naar de Gereformeerde voorvaderen gericht had, maar meer naar hetgeen er voor ~die tijd aangaande de dag des Heeren geleerd en beleden was geworden; daarvoor voerde hij — wat een miserabel argument! — als argument aan, dat volgens hem Calvijn, als hij des Zondags gepreekt had, „er geen bezwaar in zaï daarna in een restaurant een bescheiden maaltijd te gaan genieten". Wat een miserabel argument, hebben wij geschreven. En dit met recht. Het is een niets zeggend argument, dat echter geheel naar de smaak is van al diegenen, die een rechte viering van de dag des Heeren niet willen en ook stellig ze If naar de smaak is van zo vele ethische^^ Christelijk-Historischen, die deze al evenmin willen en alles gaarne aangrijpen, zoals de heer Schmal ook nu weer deed, wat daaraan maar afbreuk kan doen. Dan is Calvijn, van wie zij anders betreffende zijn leer niets moeten hebben, goed genoeg opi door hen misbruikt te worden; dan wordt Ds Zandt door de heer Schmal in zijn rede als „de zo anti-papistische heer Zandt" betiteld, waarmede hij stellig in het gevlei van menig rooms-katholiek kwam. Onze Gereformeerde vaderen hebben zich in hun geschriften er herhaaldelijk ' bitter over beklaagd, dat meestal wanneer zij bestreden werden, deze bestrijding niet gericht was op hun belijdenisgeschriften, maar dat die bestrijding gericht was op één of ander vermeend of wezenlijk bestaand gebrek van deze of gene Gereformeerde. Terecht hebben zij zulk een bestrijding scherp veroordeeld en als een onwaardige van de hand gewezen. Aan zulk een onwaardige bestrijding maakte de heer Schmal zich schuldig, waar hij Calvijn in het geding bracht en zeide, dat deze volgens hem na de preek er geen bezwaar in zag in een restaurant een bescheiden maaltijd te gaan genieten. Het is bovendien een argument, dat met betrekking tot de rechte viering van Gods dag van generlei betekenis is en ten aanzien daarvan liets zegt, want Calvijn kon door huisejjke omstandigheden daartoe genood gakt zijn, gelijk ook hoorders, die op •en rechte viering van Gods dag gefgld zijn, wanneer zij een predikant jaan beluisteren, indien zij ter plaatse Iiaar zij de predikant gaan beluisteren, jjen vriend of kennis hebben, bij wie jii kunnen logeren, zich genoodzaakt jjgj, in een logement of restaurant te verblijven en daar hun maaltijd te gebruiken, waarmede zij aan de rechte viering van des Heeren dag in niets te kort doen en zich daarmede op generlei «'ijze bezondigen.

Geheel naar de trant van de bestrijders, waarover onze Gereformeerde vaderen zich zeer terecht bitter beklaagd hebben ^•liS de rede van de heer Schmal. Hij loemde de belijdenisschriften der Gereformeerden, noch hun vele Synodale uitspraken, waarop Ds Zandt zich beroepen had, met een enkel woord, toonde niet aan, dat deze in strijd met Gods Woord waren en ook niet dat Ds Zandt zich daarop ten onrechte beroepen had. Neen, daarover werd zelfs geen woord geuit door de heer Schmal, kon ook zelfs geen syllabe door hem geuit worden, want daar viel niets tegen te brengen. Maar jammerlijk en smadelijk genoeg moest Calvijn uit zijn graf gehaald worden om dienst te doen om de rechte viering van Gods dag af te breken.

Na de rede van de heer Schmal vroeg om diens rede te weerleggen Ds Zandt Tir de derde maal het woord. uit werd echter niet verleend. In zodanige gevallen is de toestemming van de Kamer van node. Deze werd niet gegeven. Daarop nam Ds Zandt zijn toevlucht om het woord voor een persoonlijk feit te vragen. Ook daarin kreeg hij geen gelegenheid om het zijne tot de heer Schmal te zeggen. Naar het oordeel van de voorzitter ontbrak in deze het motief om over een persoonlijk feit te spreken.

Zo kwam de Kamer dan aan de stemming over artikel 6 van het onderhavige voorstel van wet toe. Even tevoren had de voorzitter verklaard, dat Thorbecke zich op 10 Mei 1849 verzet heeft tegen een systeem, waarbij door middel van een amendement een artikel uit de wet werd gelicht, en dat het sedert dien een muurvaste jurisprudentie is, dat men tegen het artikel kan stemmen, maar niet door een amendement een artikel uit de v/et kan lichten.

Had de voorzitter dit eerder verklaard, dan zou Ds Zandt er vrij zeker niet zo op aangedrongen hebben, dat het amendement in stemming gebracht zou worden. Het merkwaardige hierbij is, dat gelijk zulks gebruikelijk is. Ds Zandt en Ir van Dis hun amendement van te voren bij de Griffie hadden ingediend, die tegen dit arnendement generlei bezwaar — zoals zulks wel het geval is.indien een amendement om de één of andere reden gewijzigd of ingetrokken moet worden — had gemaakt,

l^it de gehouden stemming over artikel 6 bleek, dat van de Kamer, zelfs van de Anti-Revolutionnaire en Christelijk- Historische Kamerleden, geen viering van Gods dag, zoals Gods wet die eist, te verwachten is. Het waren toch alleen Ds Zandt en Ir van Dis, die hun stem tegen artikel 6 uitbrachten.

Dit zou nog te duidelijker blijken bij de behandeling van artikel 9, waarop door de Kamerleden van de S.G.P. eveneens een amendement was ingediend. Dit amendement was van de navolgende inhoud: , , In artikel 9 vervalt sub 1. Sub 2 en sub 3 worden respectievelijk genummerd 1 en 2".

Toelichting.

„Dit amendement heeft ten doel om het verbod in artikel 8, onder a. inzake straathandel en handel te water met geringe eetwaren op Zondag te handhaven".

Dit amsirdement werd in korte bewoordingen door Ds Zandt aanbevolen. Hij sprak dienaangaande het navolgende:

„Mijnheer de Voorzitter! Met nadruk wil ik verklaren, dat het er mij bij de indiening van dit amendement niet om gaat enig persoon, wie dan ook, onaangenaam te zijn of te treffen of te benadelen, maar dat het voor ons hier een beginsel geldt. Ik heb dit gisteren in den brede betoogd en ik behoef het dus niet te herhalen. Wanneer ik deze wijziging niet voorstelde, zou ik terecht van ontrouw aan mijn beginselen kunnen worden beschuldigd".

Dit amendement kon echter niet in stemming komen. Het is er hierbij naar toe gegaan als enkele jaren terug, toen door de Kamerleden van de S.G.P. een motie werd voorgesteld om de doodstraf weder in te voeren. Gelijk ook toen het geval was, zo is het nu ook weer geweest. Geen enkel Kamerlid heeft dit amendement willen ondersteunen, zelfs geen enkel A.R. of C.H. Kamerlid. Zo kon het dan, zoals reeds gezegd, niet in stemming komen, daar een amendement om in stemming te kunnen komen door vijf leden ondersteund moet worden en er van de 100 Kamerleden behalve Ds Zandt en Ir van Dis geen enkel Kamerlid was, die het wilde ondersteunen. Dat is wel heel kras, zal misschien een lezer opmerken. Wij moeten hem toegeven, dat dit buitengemeen kras is en niet minder veelbetekenend is. Zo blijft dan mede op verantwoordelijkheid van de A.R. en C.H. Kamerleden de straathandel en de handel te water op des Heeren dag bestaan.

Het behoeft geen nader betoog, dat de heiliging van en de rust op des Heeren dag daarmede ernstig verstoord wordt en de toelating van de handel op die dag lijnrecht ingaat tegen Gods Wet, alsook dat elk, die naar de eis van Gods Woord de rechte viering van Gods dag voorstaat, daarin geen steun vindt bij de Anti-Revolutionnairen en Christelijk- Historischen, die zoals later zal blijken wel in enkele dingen met de S.G.P. Kamerleden zijn meegegaan, maar hen in de steek lieten waar door hen een volkomen naleving van Gods Wet verlangd werd. Gods wet toch eist geen halve, drie vierde of zeven achtste onderhouding van Gods dag, maar een algehele en daarvoor waren helaas, zoals uit de feiten overvloedig blijkt, noch de Antirevolutionnaire noch de Christelijk Historische Kamerfractie te vinden. Vervolgens kwam bij de verdere behandeling van het voorstel van wet artikel 11 aan de orde. Dit artikel luidt onder sub 2 als volgt:

, , De gemeenteraad kan, indien naar zijn oordeel plaatselijke omstandigheden daartoe aanleiding geven, bij door ons goed te keuren verordeningen bepalen, dat de in de artikelen 2, 7, tweede lid, onder 6, 8 en 10 vervatte geboden niet gelden." Met dit artikel wordt het hek van de dam gezet en mogelijk gemaakt, dat de sluiting der winkels op de dag des Heeren voor een goed deel of geheel te niet werd gemaakt. Daarmee werd een wens ingewilligd, die vooral in 't Zuiden des lands en ook op andere plaatsen leeft. Het is in het Zuiden des lands en ook op andere plaatsen toch aldus gesteld, dat men te gelijk met het kerkbezoek de winkels bezoekt om daarin zijn inkopen te doen, ja, vaak van de kerk naar de kroeg gaat.

Om de schending van de dag Gods te keren, waarvoor artikel 11 de deuren wijd open zet, hadden Ds Zandt en Ir van Dis een amendement ingediend. Het door hen ingediende amendement luidt:

„Artikel 11 sub 2 wordt als volgt gelezen:

De gemeenteraad kan, indien naar zijn oordeel plaatselijke omstandigheden daartoe aanleiding geven bij door ons goed te keuren verordening bepalen, dat de in artikelen 2 onder b en c, 7, tweede lid, onder b, 8 onder b en c en 10 vervatte artikelen niet gelden.

In artikel 11, sub 3, wordt in plaats „van de artikelen 3, tweede lid, en 9, eerste lid, vervatte regelingen niet gelden", gelezen: artikel 3, tweede lid, vervatte regeling niet geldt".

Toelichting:

„De bedoeling van dit amendement is om onmogelijk te maken, dat de gemeenteraad uitzonderingen kan toestaan voor wat betreft het sluiten der winkels op Zondag".

Dit amendement kon in stemming komen, dewijl een drietal A.R. Kamerleden het ondersteunde.

Ds Zandt had even te voren het amendement bij de Kamer aanbevolen met de volgende bewoordingen:

„Mijnheer de Voorzitter! Ook hier kan ik kort zijn. Ik heb het beginsel, dat aanleiding is tot het voorstellen van dit amendement, reeds uiteengezet in mijn rede van gisteren en ik heb hieraan geen woord toe te voegen. Ik beveel het bij de Kamer ten zeerste aan".

Het amendement, in stemming gebracht, verkreeg, benevens de twee stemmen van de S.G.P. Kamerleden ook die van al de aanwezige A.R. en C.H. Kamerleden. Het werd echter met 37 tegen 20 stemmen verworpen.

Ook op artikel 12, dat daarna in behandeling kwam, hadden Ds Zandt en Ir van Dis een amendement ingediend en wel van de volgende inhoud:

„De aanhef van artikel 12 wordt gelezen als volgt:

Burgemeester en Wethouders kunnen al dan niet voorwaardelijk, van de in de artikelen 2, onder b en c, 8 onder b en c, en 10 vervatte en de krachtens de artikelen 4 en 5 gestelde verboden; "

Toelichting:

„Het doel van dit amendement is om ontheffing van de winkelsluiting op Zondag onmogelijk te maken".

Ter aanbeveling van het had Ds Zandt gezegd: amendement

„Mijnheer de Voorzitter! Ook dit amendement behoeft geen nadere toelichting, gelet op hetgeen ik in mijn rede van gisteren gezegd heb".

Het kon, dewijl het door een drietal A.R. Kamerleden ondersteund werd, evenals het amendement op artikel 11 in stemming komen. Het werd echter, ofschoon al de aanwezige A.R. en C.H. Kamerleden er voor stemden, met 39 tegen 20 stemiiien verworpen.

Op artikel 13, dat daarna behandeld werd, hadden de afgevaardigden der S.G.P. ook een amendement voorgesteld, dat van de volgende inhoud is:

„In artikel 13, sub 1, wordt in plaats van „de artikelen 2 en 8", gelezen: artikel 2, onder b en c, en artikel 8, onder b en c".

Toelichting:

, .Ook met dit amendement wordt beoogd het verlenen van ontheffing van de winkelsluiting op Zondag te verhinderen".

Gedachtig aan het advies van mr Groen van Prinsterer, dat hij in één van zijn gescliriften gegeven heeft, waarin hij als zijn oordeel uitsprak, dat het voor een kleine Kamerfractie allerminst raadzaam is om de Kamer onnodig op te houden, had Ds Zandt, vergezeld gaande met een woord van aanbeveling om het amendement aan te nemen er in toegestemd om over dit amendement bij zitten en opstaan te stemmen. Het bleek bij die stemming verworpen te zijn.

Zo was dan verhinderd, dat aan de Kamerfractie der S.G.P. het verwijt gemaakt kon worden, dat zij de Kamer onnodig ophield. Het stond toch na hetgeen in de Kamer was voorgevallen, gelet op het feit, dat bij de stemming over artikel 6 de beide S.G.P. Kamerleden van al de Kamerleden alleen maar hun stem tegen dat artikel hadden uitgebracht en dat het door de Kamerfractie der S.G.P. op artikel 9 ingediende amendement door zelfs niet één Kamerlid ondersteund werd, zodat het niet eens in stemming kon komen, alsook uit de reeds gehouden stemmingen, als een paal boven water vast, dat ook dit amendement verworpen zou worden, gelijk ook bij de stemming bij zitten en opstaan over dit amendement wel zeer overtuigend gebleken is.

Dit bleek ook zeer overtuigend bij de behandeling van artikel 15, waarop de Kamerfractie der S.G.P. eveneens een amendement had ingediend en waarbij Ds Zandt om de even tevoren genoemde redenen ook er in toegestemd had, dat ook hierbij met een stemming bij zitten en opstaan beslist werd. Dit amendement luidt als volgt:

„Artikel 15 wordt als volgt gelezen: De in artikel 2 vervatte en de krachtens de artikelen 4 en 5 gestelde verboden gelden niet ten aanzien van apotheken, voor zo ver betreft de verkoop en de aflevering van genees-, heel- en verbandmiddelen en van heelkundige instrumenten."

Toelichting:

„Met dit amendement wordt beoogd de sluiting der winkels op Zondag te handhaven, alsook alle straathandel en handel te water op die dag onmogelijk te maken".

'Ook dit amendement werd, ofschoon bij uitzondering de opening van apotheken op Zondag, voor zo ver betreft de verkoop en de aflevering van genees-, heelen verbandmiddelen en van heelkundige instrumenten daarin was toegestaan, bij zitten en opstaan met een overgrote meerderheid verworpen.

Zo is dan bij de behandeling van het voorstel van wet, dat de sluiting der vi'inkels op Zondag regelt, ten duidelijkste gebleken, dat zelfs van de Anti-Revolutionnaire en de Christelijk-Historische partijen geen viering van Gods dag gesteund door overheidsmaatregelen, zoals God die in Zijn Woord en Wet onvoorwaardelijk eist, te verwachten is, en dat het slechts in heel de Kamer alleen de Kamerleden der S.G.P. geweest zijn, die daarvoor opgekomen zijn en deze bepleit hebben, zelfs al stonden zij daarbij dan ook geheel alleen.

N.B. Het ligt in ons voornemen, dewijl deze wet voor heel ons volk zo belangrijk is, in het volgende nummer, of in één der eerstvolgende nummers van De Banier een overzicht te geven van de winkelsluitingswet, zoals die thans na de behandeling in de Kamer tot stand gekomen is.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 oktober 1951

De Banier | 8 Pagina's

De door de Kamerfractie der S.G.P. bij de behandeling van de Winkelsluitingswet ingediende amendementen en de daarbij gevoerde debatten

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 oktober 1951

De Banier | 8 Pagina's