Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Beginselen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Beginselen

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voor studie en leidraad

der Staatkundig Gereformeerde Partij

HAAR PROGRAM (No. 83)

Artikel 9

Ofschoon het program der S-G.P. zich feitelijk niet met de verzekering als zodanig inlaat, en daarover eigenlijk geen oordeel uitspreekt, achten wij het niet overbodig daaraan één of meer artikelen in De Banier te wijden. Buiten enige twijfel staat het vast, dat eenmaal de verzekering op onze vaderlandse bodem niet gekend werd. Zij is van vreemde oorsprong. Bepaaldelijk afkomstig uit de kringen van de bewerkers en voorstanders van de Franse Revolutie. Door hen werd de verzekering ingevoerd en bepleit met het argument, dat de mensheid daardoor meer onafhankelijk werd gemaakt van wat zij noemden de natuurkrachten. Wel hebben onze Gereformeerde voorouders in de bloeitijd van ons volksbestaan het stelsel van pensioenen gekend en bepleit, onder meer op de Dordtse Synode van 1618—1619, doch de verzekering was hun vreemd.

Alhoewel de verzekering als zodanig niet in het artikel 9 van het program der S.G.P. genoemd en beoordeeld wordt, komt het ons gewenst voor, daarover in De Banier te schrijven, te meer, omdat wij weten, dat wij tal van onze lezers een groot genoegen doen als wij zulks doende, het oordeel, dat Ds Kersten, destijds nog predikant te Yerseke, in zijn geschrift „De Invaliditeitswet, onze bezwaren geschetst; ons verzet verde­ digd", in Januari 1920 over de verzekering en de verzekeringsdwang schreef, in De Banier weergeven. Wij doen zulks des te gereder, dewijl, voor zo ver ons bekend is Ds Kerstens geschrift niet meer in de handel verkrijgbaar is en daar telkens nog om gevraagd wordt. Ds Kersten heeft dan in zijn geschrift „De Invaliditeitswet" het navolgende geschreven:

JZi r zijn zoowaar bij sommigen gemoedsbezwaren gerezen tegen de verplichte verzekeringswetten; zoo leidde dr Smit van 's Graveland zijn in verschillende nieuwsbladen overgenomen stuk in het „Vaandel" in. Die aanhef doet u reeds gevoelen van uit welke hoogte de geleerde schrijver op de onnoozele gemoedsbezwaren neeraet. Maar toch, 't is een feit; bij sommigen rees, neen, was al lang, doch kwam tot besliste uiting, bezwaar tegen de verplichte verzekeringswetten. Wellicht bij meerderen dan eerst werd vermoed. Dat sommigen ware misschien te veranderen ia velen. Misschien, zeg ik, want wellicht hebben om ons zich velen geschaard, die niet direct gedreven worden door gewetensbezwaar. De tijd zal het leeren. Want toch, die allen hebben geen kracht om het hoofd te bieden aan de talrijke moeilijkheden, die aan de bezwaarden worden in den weg gelegd. We staan aan het begin der actie, die ontsproot uit den drang naar vrijheid voor onze consciëntie en die roept om recht gedaan te worden. In ons recht gevoelen wij ons verkort. Als Nederlandsche burgers gelooven wij recht te hebben op eerbiediging van onze innerlijke overtuiging. En die innerlijke overtuiging oordeelt alle verzekering en wordt mitsdien door de verplichte ouderdomsen invaliditeitswet gekrenkt. Wij patroons mogen geen premie betalen.

Wij arbeiders mogen geen rentekaart aannemen, noch ook onzen patroons aanbieden, noch ook de rente straks aanvaarden, die de verzekeringswet ons biedt.

Dat het zoo verstaan wordt, blijkt wel hieruit, dat meer dan 1250 arbeiders alleen bij de Raad van Arbeid te Goes hun rentekaart terugzonden en, naar men berichtte in „De Rotterdammer" ruim 4/5 der werknemers op de Veluwe van verzekering niet wilden weten; om nu van het verzet in het overige Zeeland, Friesland, Drente, de Zuid-Hollandsche eilanden niet te spreken. Dat feit spreekt sterk.

Men stelde de vraag of een werkgever misschien niet gedrongen werd door berekening, maar hier valt ook dat vragen zelfs weg. De arbeider heeft niet dan financieel voordeel bij de wet; en hij juist zendt zijn rentekaart terug. Men hebbe eerbied voor die daad der werknemers. Het offer, door hen gebracht voor de consciëntievrijheid, is groot. Zij juist zijn aan zo vele gevaren bloot gesteld; gevaren voor invaliditeit; en als zij zich afvragen hoe dan met de hunnen door den tijd te komen, of ook hoe - bij ouderdom in hun onderhoud te voorzien, dan is die overlegging verstaanbaar en kan hun niet toegevoegd: ge hebt nog geld in kas.

En als nu desniettegenstaande de arbeider de verzekering weigert, omdat hij erkent, dat hij leeft en onderhouden wordt in gezonde dagen en bij volle levenskracht, niet door zichzelf, maar alleen door de dragende kracht en lieflijk verzorgende goedertierenheid Gods, en omdat hij gelooft, dat diezelfde God hem onderhouden kan in alle nooddruft ook bij invaliditeit en ouderdom, dan ligt in dat doen des arbeiders iets, dat aantrekt, om het kinderlijk verlaten zijns harten op de zorgen des Heeren. En toch, het beginsel des geloofs in die Goddelijke verzorging is niet minder in den werkgever, al ware die werkgever nog zoo groot een kapitalist. Wij willen daaraan wel eens te kort doen, en voeren dan tegen: „Zulk een man heeft gemakkelijk praten; hij heeft genoeg". Doch hoe hoogst onbillijk is zulk een oordeel; zulk oordeel getuigt van weinig zelfkennis, althans van weinig nadenken. Immers, het kwaad, dat tot verzekering leidt, wortelt niet in het bezit < f gemis van kapitaal, maar het ligt in ons, in ons zelf; in onze bezorgdheid; de verzekering is uit die bezorgdheid opgekomen; de verzekering is het stelsel, dat het kwaad der ijdele bezorgdheid sanctionneert. En daarom hebben wij tegen verzekaring gemoedsbezwaren en verzetten wij ons tegen de wet, die tot verzekering dwingt. Laat mij trachten eerst onze bezwaren eenigszins te belichten en daarna pogen ons verzet te verdedigen.

Onze bezwaren nu zijn van tweeërlei aard. We hebben: a. gemoedsbezwaren; en wat ik noemen wilde b. staatkundige bezwaren. Verzekering is in strijd met het geloof in de voorzienigheid Gods, ziedaar de grond, waaruit ons gemoedsbezwaar ontspruit. En den staat het recht betwist K t tot verzekering te dwingen, onze opvatting van goeden eisch voor staatsregeering, die ons staatkundig bezwaard doet zijn door de ingevoerde invaliditeits- en ouderdomswet.

Straks bij de poging, die wij wagen zullen om ons verzet te verdedigen, zal u, hoop ik, blijken, hoe noodig het is die bezwaren van tweeërlei aard wèl te onderscheiden.

Thans bezien wij de bezwaren op zichzelf.

En bij die beschouwing zij vooraf reeds opgemerkt, dat wat gemoedsbezwaren aangaat, het o zo moeilijk is te definieeren en veel moeilijker nog te debatteeren.

Niet alsof in het algemeen gezegd, voorlichting met de Schrift geheel ware uitgesloten, en in sommige gevallen niet ten goede werken kan. Wie zal zulks ontkennen? Uit kracht van opvoeding toch, door te verkeeren in bepaalde kringen des volks, of in zekere streek, kan zich soms een overtuiging vestigen, die bij vrijere beschouwing van wat Gods Woord ons zegt, zich wijzigt. Laat mij u een voorbeeld noemen.

Veler consciëntie zal zich bezwaard gevoelen, zoo des Zondags men per fiets of met eigen rijtuig ter kerke ging. Sommige kerkeraden zouden spreken van censure. En toch, in andere streken des lands staan tientallen fietsen van leden der gemeenten op het kerkplein en biedt men gelegenheid tot het stallen der paarden van kerkgangers. En nu gebeurt het niet zelden, dat, hetzij bij vriendelijke, zachtmoedige bespreking, of na verhuizing, zulk een bezwaar des gemoeds wordt opgeheven en men zelf straks ter kerke rijdt. Men versta mij wel. Ik acht zulk een komen tot andere overtuiging voor mij inzake gemoedsbezwaren tegen verzekering geheel uitgesloten; in mijn bezwaren gevoel ik mij gegrond niet in zekere, zo men wil bekrompen opvatting, maar in het Woord Gods en bevestigd door de bevinding der heiligen. Eerlijk gezegd, ik sta er zóó voor, dat ieder, die het anders beziet, ik toewensch, dat God hem de oogen opene voor zijn dwaling, ook al is hij een begenadigd msnsch, opdat hij komen mochte tot het zalig stil en zoet vertrouwen op de Heere met al wat zijne is, voor tijd en eeuwigheid. Neen, ik wankel in mijn overtuiging niet; ik ware niet eerlijk, zoo ik zelf wankelmoedig stond van het rechtvaardige van onze zaak niet overtuigd was, en anderen met alle kracht overreedde en bemoedigde staande te blijven. Praat zoo veel ge wilt, gij zult den recht gemoedsbezwaarde niet omver halen. Zoo gij dien moed wildet grijpen uit wat ik van bespreking naar de Schrift zei, moet ik u dien direct ontnemen. Of wij dan zulke hooge gedachten van onszelf koesteren? Ach neen! Zoo God ons niet bewaart, vallen wij, gelijk helaas sommigen vielen voor de dreigementen der Raden van Arbeid; maar beginselshalve mag ik bout spreken en zeggen: gij komt met al uw redeneeren niet in do zaak zelf, waarom 't gaat. Ge moet een gemoedsbezwaar, eer ge er over spreken gaat, peilen; er in komen; er zelf van overwonnen worden; en anders, draaft ge er over heen en krenkt ge te meer nog onze ziele. Dat is door velen voorbij gezien. Dr Smit alléén sprak niet van uit zulk een hoogte.

Wie de ingezonden stukken in „De Rotterdammer" heeft nagegaan en wie onder andere 't fanatieke stukje las van Ie heer Van Dale uit Apeldoorn in „De Zeeuw", een man, die zich van onze actie niet beter op de hoogte stelde, dan dat hij ze toekende aan de Christ. Geref. erk, en voorts wat hatelijkheden debieerde, kan weten, op welke wijze schroi H E w m k H melijk tegen ons is misdreven. En ik maak er sommige Christelijke bladen een verwijt van, dat zij, zonder eenige aanteekening dergelijke stukken opnamen. Is dat, vraag ik in ernst, de manier om tot oplossing van het ernstig geschil te komen? En voeg dan daarbij de dreigementen van vervolging vanwege de Raden van Arbeid, waarop wij niets te antwoorden hebben dan: „Doet wat ge niet laten kunt". Zoo men meent, waarlijk meent, ons als gevaarlijke menschen voor den staat onschadelijk te moeten maken, men zette ons in de gevangenis. Wil men onze stem smoren, men beproeve het. Aan de Raden van Arbeid is de macht. Zoo men den moed heeft, men ga z'n gang. Doch tot God in den hemel zal een aanklacht opgaan vanwege de onrechtvaardige behandeling derzulken, die het heil des lands zoeken, en alleen omdat hun de vreeze Gods het belet, niet kunnen verzekeren. Ik hoop, de Heere geve ons genade om staande te blijven, en ik roep met heiligen drang mijn medebezwaarden toe: , , Mannen broeders, geeft niets toe, staat onbewegelijk en laat u niet beroeren. De Heere is de Machtige u te redden, en zoo 't Zijn wü is, dat wij lijden: „Zijne genade is ons genoeg". Ook bij beboeting en in gevangenissen kan Hij het wel maken. Hij is dezelfde God, Die Paulus en Silas zingen deed in de gevangenis. Hij, Die Christus, Die den lofzang zong in den nacht, als Hij overgeleverd werd aan Zijnen vijanden. Die ook in de nachten der vervolging ons kan doen zingen:

'k Zal Zijn lof zelfs in den nacht Zingen, daar ik Hem verwacht; En mijn hart, wat mij moog treffen. Tot den God mijns levens heffen.

En dan, na een paar bladzijden aan het dagvaarden voor de kantonrechter en het optreden van de ambtenaren gewijd te hebben, welke speciaal betrekking hebben op de dagen, waarin Ds Kersten zijn brochure schreef, schreef Ds Kersten:

O: m de oprechten gaat het ons De verzekering is hun een kwaad, een ijdele bezorgdheid, een heidensch kwaad. Het Woord des Heeren uit Matth. 6 : 31 is hier van toepassing: Zulke dingen doen de heidenen. Of we dan maar zorgeloos door het leven moeten? Neen, gewis, ook dat niet. Bezorgdheid en zorgeloosheid zijn twee tegenovergestelde kwaden, waartegen de Heere zoo menigmaal in Zijn Woord ons waarschuwt. Bezorgdheid en zorgeloosheid beide toch krenken het leven van Gods kinderen. Tusschen beide ligt de nauwe weg, dien wij hebben te verkiezen. En toch, ook Gods volk heeft zoo veel van dat het zieleleven krenkend kwaad.

Bezorgd wil eigenlijk zeggen „vol van zorg" en drukt zoo geheel uit wat het leven is van den mensch in zijn natuurlijk bestaan. Er zal wel niemand onder ons zijn, hetzij arm of rijk, die niet weet wat het is vol zorg te zijn. Want toch, denk niet, dat bezorgdheid door geld of goed weggenomen wordt. Ge kent ze zeker ook wel, die temidden van vele goederen met grote bezorgdheid en mismoedige bedruktheid hun dagen doorworstelen, vrezend hun leven niet ten einde te kunnen brengen. Arme menschen, bij al hun goed! Arme menschen, die ons leeren, dat de bezorgdheid ligt n ons.

oe komt dat?

ens was het anders. In het Paradijs iesen doornen noch distelen; kende de ensch smart noch verdriet. Geen donere toekomst stond hem voor oogen. et leven lag vóór hem; het leven in Gods gunstrijke gemeenschap; }^ reeds genoten en bij volhardende «^ hoorzaamheid, eens te genieten eeuwj, en altoos. Maar de zonde sloeg de breuke tusschen God en mensch. De zonde bracht ovei den mensch smart en lijden en dood ei verderf. In de consciëntie veroorzaakte zij schrik. Een vreeze is in de natuurlijltj mensch, een slaafsche vreeze, die ons voortdrijft en de ruste rooft. En ziet nu die vreesachtige, slaafs vreezende mensch de toekomst in, dan staat dat donkere hem voor oogen, dat de zonde bracht; en grijpt de angst hem aan, dat ook hem krankheid, armoede, werkeloosheid, de dood overvallen zal. En dat staren in de donkere toekomst wekt be. zorgdheid. Bezorgd zijn is ons eigen, wijl ons leven ligt onder het rechtvaardig oordeel Gods; de vloek der zonde drukt op ons en van nature kennen wij den eenigen troost niet, die dien vloet alleen van ons opheffen kan. En zoo gaat de bezorgdheid over heel ons Ieven; over wat wij eten, of waarmede wi] ons kleeden zullen.

En tegen die bezorgdheid nu zegt de Heere: Zijt niet bezorgd. Zullen wij dan onverschillig weg een Gallic zijn in al wat het leven ons brengen kan?

Verre van dat! Zorgen moogt ge en zorgen moet ge; maar zorgen is heel iets anders dan bezorgd zijn en ook heel iets anders dan zorgeloosheid.

Zorgeloos is een doorbrenger, een op-1 maker, een luiaard. Zorgeloosheid is h J tegenovergestelde kwaad van bezorgd zijn. Hoe ernstig waarschuwt Gods Woord tegen dat kwaad. De mieren zijn niet zorgeloos, doch bereiden in den zomer hun brood voor den winter en z^' worden ons door Salomo ten voorbeeld gesteld. Die zorgeloos leeft en niet werkt, zal ook niet eten (2 Thess. 3 : 10). Tussen bezorgdheid en zorgeloosheid ligt de weg, dien de Heere wil, diea wij bewandelen zullen. Niet vol ijdele bezorgdheid en niet zonder zorg. Zelfs in den staat der rechtheid, toen van bezorgd zijn geen sprake was, had Adam zorge. Hij moest de hof des Heeren bewaren en bebouwen. En ook ons is zorgen geboden. Zoo iemand de zijnen, en voornamelijk zijn huisgenooten niet verzorgt, die heeft het geloof verloochend en is erger dan een ongeloovige. Me' welk een teedere, vaderlijke zorg wa- Paulus dagelijks bezet over al de gemeenten! En desgelijks eischt Godj Woord zorg der ouders voor de kinderen; zij zullen hunne kinderen schatten vergadersn. Zorgen voor den tijd en niet zorgeloos voor de eeuwigheid. Z»geloosheid is een vreeselijk kwaad. Zorg is geboden. Werk zoo lang het dag is.

Wat op uw hand gezet is, doe dat met al uw macht.

Het is de ware godsdienst niet geheele dagen vroom te praten en het werken als esn last te beschouwen. Zorgen moeten wij voor al wat ons is betrouwd. Doch zorgen zonder bezorgdheid. Do« bezorgdheid kunnen we ons niet in Gods hand geven. Niet wij, maar God beslist wat over ons komen zal, of onze weg door voor- dan wel tegenspoed loopt, door gezondheid of door krankheid; of vrouw en kinderen buiten ons vele dagen doorleven, of dat wij samen mogen blijven tot in den ouderdom; of over ons brand komt dan wel dat nimmer ook maar een stoel van ons door vuur worde verteerd; of ons vee ons ontnomen, dan wel voor ziekte gespaard wordsn zal. In één woord, ons leven is in Gods hand. En zoo wij er iets van gelooven mogen, zal dat de vertroosting zijn, dat in alles, dat ons nog toekomen kan, wij een goed toevoorzicht hebben op onzen getrouwen God en Va- ^er, dat ons geen schepsel van Zdjn liefde scheiden zal; aangezien, dat alle schepselen alzoo in Zijne hand zijn, dat ze tegen Zijn wü zich noch roeren noch bewegen kunnen. (Zondag 10. Heidel- Vjergsche Catechismus). Uit 's Heeren jjand aanvaarden we door het geloof al ^at ons overkomt; en zoo we op onze plaats zijn, willen wij van Gods weg niets af hebben. Bepaalde Hij voor ons jpnoede, ziekte, brand of wat diss meer zij, hoe ons vleesch er voor beven kan, zoo we alleen slechts denken dat het ons overkwame, als onze ziele onder God buigt, willen we ook van al die ellenden niets missen, niets ontgaan zelfs. En hoe vi-eemd het nu ook in de ooren van velen klinke, in de verzekering ligt voor ons het mistrouwen van Gods voorzienigheid; een twisten met Gods raad; een den Heere vooruit loopen op onze wegen. Verzekeren is niet zorgen, geen sparen, maar vloeit uit ijdele bezorgdheid; daaruit, dat we den Heere in de diepte niet volgen kunnen. Ik zwijg van het misbruik der verzekering, doch wijs alleen op den grond van ons bezwaar. Wie weet of hij 65 jaar worden zal? Of hij invalide wordt? Of hij weduwe en weezen nalaten zal? En wijl wij dat niet weten, willen wij onszelf in al wat ons wedervaren mocht in Gods hand geven, in de hope, dat Hij, hoewel alle zegening verbeurd is, voor ons zal zorgen, hoe dan ook; want Hij heeft alle macht ons te geven onze nooddruft. Hij kan zulks doen als een almachtig God, en wil het doen als een %trouw Vader.

Daarop wensen we ons te verlaten; en daarom schuwen wij de verzekering. Ons brood en ons water is door God verzekerd; 't is gewis. Hij betoonde het zoo menigmaal bij ziekte en ongeval, in ouderdom en sterven.

Laat bezorgd zijn, die God niet kennen eu Zijn Woord niet betrouwen, des Heeren kerk heeft geen verzekering van noode, ja verzekering is haar zonde; nooit heeft het haar aan iets ontbroken. Een vergenoegde in den wille Gods heeft zulk een behagen in Gods wil, dat hij riiet zorgt, noch over het tegenwoordige, noch over den toekomenden dag; dewijl hij gelooft, dat God Zijn Vader is. en dat het daarom alles wel en tot zijn beste zal zijn, wat God over hem brengt; dies is hij gerust en weltevreden. Psalm 91 : 1, 2: Die in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduw des Almachtigen. Ik zal tot den Heere zeggen: mijn Toevlucht en mijn burcht! mijn God, op Welken ik vertrouw (Brakel, Redelijke Godsdienst: van de vergenoeging). Ons gemoedsbezwaar is dit, dat wij in onze consciëntie ons overreed houden, dat, zoo we ons verzekeren, wij Gods eer en liefdezorg krenken, wij ons den Heere onttrekken; wij onze ziele de vrijmoedigheid rooven Hem al onze nooden op te dragen en de afhankelijkheid derven zullen, die wij nu (zeker met onderscheid), doch in waarheid soms van liarte mogen oefenen. Verzekering rooft Gods eer en schaadt ons zieleleven.

En daarom kunnen wij ons niet verzekeren; noch onszelf, noch ons goed, noch onze arbeiders, vanwege des Heeren hoogheid. Hij is de Heere, dat wij Hem vreezen. Israël mocht niet op paarden en ruiters zijn betrouwen stellen, opdat het volk het betrouwen in den krijg niet van Jehova aftrokke; en vermelden zou men het heil des Heeren alleen. Gods kerk schuwe dan de verzekering, de wereldsche carricatuur van wat alleen in de kerk naar waren aard der liefde zijn kan: Draagt elkanders lasten.

Doch er is meer! Behalve gemoedsbezwaren hebben we staatkundige bezwaren tegen de ouderdoms- en invaliditeitswet!"

Doch daarover bij leven en v/elzijn in een volgend artikel gehandeld. Dit arti­ kel, dat toch al van grote omvang is, zou van veel te grote omvang v.'orden, indien wij daar nog aan toevoegden wat Ds Kersten in zijn brochure „De Invaliditeitswet" over de staatkundige bezwaren heeft geschreven.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 oktober 1951

De Banier | 8 Pagina's

De Beginselen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 oktober 1951

De Banier | 8 Pagina's