Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Beginselen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Beginselen

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voor studie en leidraad

der Staatkundig Qereformeerde Partij

HAAR PROGRAM (no 84)

Artikel 9

Ons artikel van no. 83 vervolgende, gaan wij er thans toe over om weer te geven, wat Ds Kersten in zijn brochure „De Invaliditeitswet", als staatkundige bezwaren tegen de verzekeringswetten heeft ingebracht.

, Doch er is nog meer! Behalve gemoedsbezwaren hebben we staatkundige bezwaren tegen de ouderdoms- en invaliditeitswet" — zo besloten wij ons vorig artikel, de woorden van Ds Kersten aanhalend.

Ds Kersten heeft deze in zijn genoemdtö brochure als volgt omschreven:

J_/ e Staat treedt met verplichte verzekering buiten het terrein, dat God hem gaf. Artikel 9 van het program der Staatk. Geref. Partij luidt dan ook:

„Onwettige dwang der consciëntie hater onderdanen door de overheid wordt uitgeoefend door de sociale wetten, in 1913 door H.M. de Koningin uitgevaardigd, wier uitvoering God verhoede, zoowel als hare uitbreiding. De Staatk. Gereformeerde Partij protesteert tegen verplichte verzekering en wapent zich tegen uitbreiding".

Wij betwisten den staat het recht tot verzekering te dwingen. En op dit standpunt staan wij niet alleen. De Anti-revolutionnaire Partij gleed van dezen grondslag af; zij liep over: maar toch onder haar zijn mannen, die bleven staan bij het oordeel: „De staat treedt hier buiten rechten". Wel beweerde Dr. A. Kuyper steeds vóór verzekeringsdwang te zijn geweest, ook vóór 1891, maar toch kan moeilijk ontkend, dat de Anti-Revolutionnaire partij in dezen zwenkte. Hoe toch stond de zaak?

Dr Kuyper was aanvankelijk uit beginsel tegen staatsdwang en daarom tegen verzekeringsdwang van staatswege. De verzekeringsdwang, zoo hij die al wilde, moest komen door op te richten Kamers van Arbeid. Doch toen er eenmaal Kamers van Arbeid kwamen, waren die zo samengesteld, dat zij voor de politiek, die ds groote leider der Anti-Revolutionnaire Partij voorstond, onbruikbaar waren. En toen is hij omgedraaid en ging hij over naar 't vroeger bestreden staatssosialisme; hij voert 'n methode in (d.w.z. staatsdwang) waartegen hij vroeger in principieel verzet was gekomen. (De Nederlanoler 1908). En mèt Dr. Kuyper nam de Anti-Revolutionnaire Partij een ander standpunt in. Was de oude Anti-Revolutionnaire Partij ook niet tegen verzekering als zoodanig, zij wilde de verzekering aan het individueel initiatief overlaten. In geen geval mocht de staat tot verzekering dwingen. En het is diep te betreuren, dat ook op dit staatkundig terrein zulk een verwatering kwam, zulk een prijsgeven van eens, ook voor haar heilige beginselen. Gelijk ook inzake het kiesrecht. Waar eerst huismanskiesrecht met meervoudig stemrecht werd opgegeven en nu ook het vrouwenkiesrecht is aanvaard. Waar blijft de vertrouwensgrond als morgen wordt weggesmeten, wat vandaag als heilig beginsel geldt, waarvoor men den strijd aanbindt. We mogen met de anti's niet mee. 't Is ons bezwaar tegen de ouderdomsen invaliditeitswet, dat de Staat den arbeider onder curateele zette. Zóó toch redeneerde men. De arbeider zal, aan zichzelf overgege­

ven, tot sparen nooit komen, tot het zorgen voor zieke of oude dagen, deels omdat hij een te klein inkomen heeft, maar vooral ook, omdat, de goeden niet te na gekomen, in 't algemeen die zorg bij den arbeider jiiet wordt gevonden. Welnu, dan zal de Staat den arbeider helpen, en, wil hij niet, hem dwingen tot hetgeen hij uit eigen beweging niet doen zal, tot het zorgen voor ouderdom en invaliditeit. En, wijl die zorg dan gezien wordt in het zich verzekeren, komt de staat tot verzekeringsdwang. De arbeider in beginsel onder curateele van den staat!

Dat is ons protest, de staat grijpt in de vrijheid van den arbeider in. Denk u dien weg eens even door. De staat kan precies op dezelfde wijze zeggen: arbeider, ge kleedt en voedt u tiet goed; ik zal zorgen voor uw kleeding, voeding, woning, voor uw geheele leven; ge hebt voorts niets meer noodig, misschien nog een enkelen cent voor een versnapering, doch ik, vader staat, doe voor u wat ik meen, dat voor u goed is. „Met evenveel recht zou kunnen worden bepaald, hoeveel de menschen voor andere nuttige doeleinden in hun particuliere leven moeten afzonderen. Dergelijke staatscurateele is toch waarlijk met alle anti-revolutionnair beginsel onvereenigbaar, ja dóór en dóór on-Nederlandsch" (Fabius, Rotterdammer 7 Januari 1908).

Daarbij komt nog, dat door verzekeringsdwang de kerk in het gedrang wordt gebracht. Stapt de staat buiten eigen terrein, zoo moet hij noodzakelijk op anderer erf treden. En dat anderer erf is hier allereerst de erve van Christus' kerk. En wel ten eerste in de opvoedende kracht, die van de kerk diene uit te gaan, en ten andere in de zorg, die de kerk voor de ouden en invaliden, weduwen en weezen heeft te oefenen.

Ook op sociaal terrein toch heeft de kerk hare roeping. Niet door iedereen zal dit voetstoots worden toegegeven. Er is een strooming, die van die roeping der kerk niet weten wil; die de taak der Kerke Christi bepalen wil tot het innig geestelijke; die er op uit is, de oplossing van alle maatschappelijke vraagstukken te doen geschieden buiten de kerk om. Tegen het mengen der kerk in het sociale leven heeft men van die zijde ernstig bezwaar. Zal dan ook nog in de prediking des Woords onze ziel met zoovele stoffelijke nooden worden bezig gehouden? „Laat er althans één terrein wezen, waar wij louter in het geestelijks ademen (Slotemaker de Bruine, Christelijk Sociale Studiën). En 't zij dadelijk erkend, hier schuilt groot gevaar; het gevaar, dat het geestelijk element op den achtergrond gedrongen wordt; opgeofferd wordt aan het stoffelijke; en de bediening van Gods getuigenis instee van zielestichting, geeft heete hoofden en koude harten. Doch hoe dit dreigend gevaar ons tot de allergrootste voorzichtigheid en teederheid maant, toch kome in de bemoeiingen der kerk uit, dat het geestelijk niet buiten het tijdelijk leven omgaat. Ziel en lichaam zijn ten nauwste aan elkaar verbonden; de Heere liet Zijn volk in de wereld; en het leven van Gods volk is te rijk, dan dat het alleen op het innerlijk-geestelijke zich richt; het omvat ook zoovele nooden in het tijdelijke. Het is het voorrecht voor Gods volk ook voor den tijd een toegang te hebben tot den genadetroon. God is hun God niet alleen voor het geestelijk, doch ook voor het natuurlijk leven, in al zijn omvang; een God voor tijd en eeuwigheid. En zou dan de bediening des Woords van al dat leven in het natuurlijke, van al die ervaring in het maatschappelijke zwijgen? Staat dan in den Bijbel vergeefs, dat Asaph Gods bedeeling niet vatte in den zwaren socialen strijd? Was dan Asaph de eenige, die nijdig was op den voorspoed der goddeloozen? Geeft de jaarlijkse verhandeling van de leer der voorzienigheid Gods telkens weer niet stoffe, juist over het leven van Gods volk in het tijdelijke en maatschappelijke te spreken? En als de gemeente opkomt om te hooren de verklaring van de bede: „Geef ons heden ons dagelijksch brood", kan dan iemand onzen schoenen Catechismus verklaren, anders dan zich te bepalen tot het leven, dat tijdelijk, natuurlijk, sociaal is? Wijst diezelfde catechismus niet op de roeping, onzen arbeid in het maatschappelijke zoo gewiïïig en getrouw te doen als de engelen in den hemel? Al onderschatten we het gevaar dan ook niet, dat kleeft aan de bemoeiing der kerk met het sociale leven, vooral in de bediening des Woords, toch houden we er ons van verzekerd, dat de kerk van het maatschappelijk erf niet mag verdrongen. Zij staat midden in het leven en zij hebbe daar heur plaats waardig te bekleeden. Zij leide ook in het maatschappelijke. Dat sociale leven ontwikkele zichzelf; de kerk brenge het niet onder hare heerschappij, zoomin als de Staat; doch van leiding en voorlichting onttrekke zich Christus' kerke niet. Zij ontdekke de zonde, die de ellende ook hier bracht, en schenke den balsem der genezing. Bovendien, de kerk hebbe in de maatschappelijke nooden den ellendige de hand te bieden. Een prediking zonder daden zal ten slotte op de massa (Jpr kerkgangers de kracht verliezen. De kerk helpe den noodlijdende; helpe hem in liefde, helpe zoo ruim mo­ gelijk. Zij trekke niet, gelijk priester en Leviet den ellendigen Samaritaan voorbij, maar zij zij zich harer sociale roeping bewust. Zij, die alle bemoeiing der kerk uit het sociale levsn willen bannen, worden eenzijdig, en zullen ervaren, dat het volk de kerk ontgroeit; dat velen, vooral het opkomend geslacht, in de kerk geen voldoening vinden, wijl die kerk hen staan het, bij al die machtige vragen, waarop het leven antwoord eischt.

O. laat ons bekennen, ootmoedig, met schaamte belijden, de kerk in ons vaderland verzaakte veelal trouweloos haar heilige roeping, zoowel in het geven van rechte leiding, als in het liefderijk verzorgen. Neerlands Sion ligt in puin, en dat door eigen schuld! De kerk wordt meer en meer in een hoek gedrongen, smadelijk veracht, doch zijzelf was daarvan de oorzaak. En "eerst dan zal het weer recht komen, zoo ze door 3e opzoekende genade Gods tot den Heere wederkeeren mochte.

Doch dat al neemt niet weg, dat de Staat haar plaats niet innemen kan, noch innemen mag. De breuk moet genezen, waar ze geslagen is. Ach, werde alles aangewend om de kerk weder te brengen tot haar vorigen staat, toen haar beter was dan nu. Doch neen, van het pogen om het volk weder te brengen onder de invloed der kerk, geen zweem. Buiten de kerk om zal de zaak des volks worden beredderd. Niet door de prediking des Woords, als middel in Gods hand, moet alle kwade element bestreden; de Staat zal opvoeden; de Staat zal den arbeider leeren, hoe hij handelen moet; en zoo graaft de Staat het graf des volks. In de verlating der waarheid en de miskenning der kerk gaat ons volk ten verderve! Wat alvalt van den hoogen God, moet vallen.

En tot die afval werkt deze staatszorg mee, wijl door die staatszorg het volk de kerk meer en meer missen kan. Deze sociale wetgeving doet de harten versteenen. Zij maakt het volk steeds harder, onverschilliger; zij zal in stee van uit de klauwen van het socialisme te behouden, ons er heen voeren meer en meer. De ware deugd wordt door het Evangelie gepredikt; de rechte opvoedingskracht voor ons volk ligt in de getrouwe prediking van het Woord, dat ons óók leert, wat voor dit leven tot ons welzijn noodig is.

Maar de kerk, die dat Woord alleen brengen kan, wordt miskend, miskend door de regering en, als dadelijk gevolg door het volk. De verwording is groot! Bioscopen, theaters, comedies, ge ziet ze bij de vleet, en ze zijn vol avond aan avond, zóó vol, dat soms geen plaats te krijgen is! — En de kerk? Ach neen, we mogen niet klagen, als zou niet een deel des volks aan de waarheid vasthouden, doch wat is dat deel klein! De kerk! Wie bekommert zich er om! Het is Sion, niemand vraagt naar haar!

En dat gemakkelijker nog verlaten van dfc kerk wordt bevorderd door de staatsverzekering. — Wat? Of we dan dat nog prijzen, dat men bij de kerk is en er bij blijft, omdat men denkt straks haar misschien nodig te hebben en van haar te trekken? Ten deéle. Neen, zulke leden zijn de recïite leden niet.

Ach, leerden ze- de kerke Christi eens waardeeren om geestelijk heü! Maar toch, ja, als zulke gevallen bestaan, dan willen wij er nog iets goeds in zien; dit wel, dat deze menschen dan nog onder hel Woord verkeeren en zij en hun gezinnen van de wegen der ongerechtigheid in menig opzicht worden teruggehouden, waarop ze zeker afdolen, als de band met de kerk is doorgesneden. En zoo nu de kerk haar barmhartigheid aan dezulken eens mildeHjk bewijze, zal mogelijk het harde gemoed nog brekenwant de barmhartigheden der goddelozen zijn wreed, maar in de kerke is (J^, liefdezorge Christi, vloeiend uit dg barmhartigheden Gods, die van eeuwigheid zijn.

De kracht, die de kerk in dezen heeft gevoelt en erkent in al zijn doen zelfs de machtige stroom des ongeloofs, die de verwoede worsteling begon tegen de Godserkenning, en mitsdien tegen Zijn kerk. Vandaar dat hevige verzet tegen armverzorgiog, met name tegen diaconale zorg. Men wil recht, geen barmhartigheid.

Vreeselijk is het üi veler oog van een diaconie te ontvangen, en met kracht wordt tegen de diaconale verzorging positie gekozen. De zorge der kerk, — zjj is het bolwerk, dat dient omver gehaald. Doch daarom te meer ijveren wij voor haar. En al bedoel ik nu niet te zeggen, dat de magere uitkeering van de Invaliditeitswet de zorg der kerk overbodig maakt, in beginsel zie ik in de sociale wetgeving een verdringen van de kerk in de zorge, die God haar toebetrouwde. Dat zij ontwake; zij late zich niet verjagen — zij neme de zorg harer leden op zich en make de verzekering geheel onnoodig; zij protesteere als men de bediening harer diakenen als verachtelijk, voor de armen vernederend voorstelt.

Vernederend is het voor onze behoeftigen, werkeloozen, invaliden, ouden, zoo zs naar den Staat moeten. Doch eer ''' het voor den behoeftige, zoo hij genie-' ten moge van wat Christus hem door de kerk bereid heeft.

Dit zij ons ideaal, het hoogtepunt, waarnaar we grijpen en waarvan we helaas zoo verre af zijn. Neen, te loochenen valt het niet, de kerk verzaakte hare plicht; den arme werd menigwerf te kort gedaan. Doch de tijd mocht daar zijn, dat de kerk weder opwake. Had de overheid beproefd het daarheen te leiden! De bevoorrechting der leden van Christus' kerk zou dan in het licht treden, ook hierin, boven hen die van de wereld zijn. Want die laatsten vallen ook vanwege haar financiën buiten haar bediening. Voor hen is in hunne nooden Burgerlijke armverzorging, de ijskoude instelling, die alle liefdebediening Christi mist, doch er ook zijn moet, nevens de r particuliere liefdadigheid. Elk op ZIJLJ terrein arbeidend, zou de nood der behoeftigen gelenigd worden. Voeg er bij, neen stel op den voorgrond, den christenplicht van den patroon voor de zijnen. De plicht van den patroon sta op den voorgrond. Ik meen geenszins te zeggen, dat elk arbeider, oud of invalide geworden, op de diaconie of het armbestuur of de particuliere liefdadigheid moet aangewezen zijn. Dat ook is niet het geval. Ook daardoor niet, dat menig arbeider weet zijn leven zoo in te richten, dat bij ouderdom hij met en door de zijnen leven kan, en het zou minder nog het geval zijn, zoo in den lande de plicht des patroons aan zijn volk meer werd betracht. Op dien plicht valle eens het voUe licht. Neen, de arbeider van zijn zijde moet geen aanspraak maken op die verzorging; als hij straks oud geworden is, en zijn krachten in dienst des patroons gegeven heeft.

Als hij aanspraak maakt, is het te laat Doch de patroon zelf moet gevoelen, dat hij zedelijk verplicht is aan zijn arbeider meer te doen soms, dan deze wettelijk eischen kan. En als. hij dat gevoelt, zal hij hem naar vermogsn bijstaan ook in zijn nooden. De band tusschen patroon en arbeider, nu zoo verbroken, zoo u de steeds scherper wordende verhoudingen luide toeroepen, zou vast worden en het ware ook dan nu nog mogelijk, dat de arbeider den patroon begroette als eens de knechten van Boaz hunnen heer, niet met vervloeking der bittere gramschap, maar met de zegenbede: , , De Heere zegene u".

Deze sociale wetgeving versteent; en de invaliditeits- en ouderdomswet draagt het hare er aan toe.

Ach, zag onze regeering, zag ons volk het in! Het wil ons voorkomen, dat God staat op den dorpel van ons vaderland, ea wee ons, als Hij van ons zal geweken zijn!

Om dezer oorzaken wil dus kunnen we ons met de verplichtende verzekeringswet niet en nooit vereenigen en protesteeren we tegen deze en dergelijke wetgeving."

Zie hier onze lezers dan geboden hetgeen Ds Kersten in zijn brochure „De Invabditeitswet" als staatkundige bezwaren tegen de verzekeringsdwang in het algemeen en tegen de ouderdomseu invaliditeitswet in het bijzonder heeft ingebracht.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 oktober 1951

De Banier | 8 Pagina's

De Beginselen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 oktober 1951

De Banier | 8 Pagina's