Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Algemene Beschouwingen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Algemene Beschouwingen

34 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

over de Rijksbegroiing van 1952

Rede van Ds. Zandi

Dinsdag 13 November namen de jaailijkse Algemene Beschouwingen een aanvang. Door al de fracties werd daaraan deelgenomen. Namens de S.G.P. voerde Ds Zandt daarbij het woord. Wij laten de door Ds Zandt bij die gelegenheid uitgesproken rede hier volgen.

Ds. Zandt sprak als volgt:

Mijnheer de Voorzitter! Tot het meest belangrijke, alsook tot het meest betreurenswaardige, dat in de vier jaren van deze zittingsperiode der Ka­ mer is voorgevallen, behoort stellig wel het verloop en de afloop van de

Indische kwestie.

Neerlands eer en belangen zijn daarbij dusdanig geschaad, dat er niet veel in zijn roemruchtige historie valt aan te wijzen, dat dit evenaart. Wat daarbij in het bijzonder even jammerlijk als ergerlijk is, is, dat daaraan medegewerkt hebben, ja, bepaaldelijk door hun gedragswijze het mogelijk gemaakt hebben, partijen en personen, van wie men dit billijkerwijs allerminst had mogen verwachten. Er zijn toch twee partijen geweest, die bij de Kamerverkiezingen van 1948 schier meer dan enige andere partij de leuze door heel het land hebben laten weerklinken: „Hebt gij ook genoeg van Soekamo? Het roer moet om!" Daarmede hebben zij de kiezers opgetrommeld om onder hun vaandels ter stembus op te trekken, hen er wann voor makende om het toch vooral mogelijk te maken, dat, dtwr op hun candidaten te stemmen, het roer van het Kegeringsschip omgehaald zou worden. Doch wat heeft de geschiedenis daarna ons te aanschouwen gegeven? Het bijna ongelooflijke. Het roer is niet omgegaan, neen,

zij zijn omgegaan.

Vooraanstaande leden van de V.V.D. en van de C.H.U., die vóór de verkiezing het zo verderfehjk vonden om met Soekiuno te onderhandelen, zijn na de verkiezing bij de Regering achter het roer gaan zitten, terwijl de onderhandelingen zijn voortgezet en het Regeringsschip in dezelfde richting als tevoren bleef koersen. Zij hebben zelfs al de deviaties, die het schip bij zijn vaart genomen heeft, goedgekeurd, al de beloften, die de Regering schond, mede geschonden en het accoord van de Haagse Ronde^tafelconferentie mede tot stand gebracht, waai"bij te voorzien was, dat het zelfbeschikkingsrecht — gezien de schending der accoorden door de Indonesische regering tevoren gepleegd — zou om hals gebracht worden. Wat wonder, dat, vooral na de stemming over de souvereiniteitsoverdracht, zowel kiezers van

de C.H.U. ah van de V.V.D.

zich er bitter over beklaagd hebben, dat er zo in flagrante strijd met verkiezingsleuzen en - beloften gehandeld is. Zo zeer waren ze daarover ontstemd, dat m.eer dan één kiezer van genoemde partijen zijn grote verontwaardiging daaiover tegen mij heeft uitgesproken, zeggende, dat er kiezersbedrog had plaats gegrepen. Hoe men ook over deze gedragswijze moge oordelen, vast staat, dat de eeuwenoude liand tussen Nederland en Indië verbroken is en dat dit mogelijk geworden is, doordat de Kamerfracties der V.V.D. en C.H.U. eerst in haar geheel vóór de Grondwetswijziging, en later de Kamerfractie der V.V.D. in haar geheel en die der C.H.U. voor een deel vóór de souvereiniteitsoverdracht van Indië aan de Indonesische republiek gestemd hebben. Mijnheer de Voorzitter! Wij weten ons de tolk van zeer velen in den lande te zijn, als wij over de gedragswijze der genoemde partijen onze afkeuring uitspreken en hen

ak schuldig

aanwijzen, dat de Indische kwestie zulk een droef verloop en einde heeft gehad. Daarmede zeggen wij niet, dat zij de enige schuldigen zijn. Onder de schuldigen behoren ook stellig de achtereenvolgende Kabinetten na 1945, de P.v.d.A. en de K.V.P. Mijnheer de Voorzitter! Het ligt niet in onze bedoeling breedvoerig op de Indische kwestie in te gaan. Dat behoeft ook niet, dewijl wdj bij onderscheidene gelegenheden er telkens en telkens weer het onze van gezegd hebben. Doch er geheel over te zwijgen, kunnen wij toch ook niet. Daarvoor is zij te belangrijk. Wij zouden in onze plicht te kort schieten, als wij zuEcs deden, nu het Regeringsbeleid en de gedragswijze der Kamer over de vier ach­ wor­ ter ons liggende jaren besproken den. Dat

de Indische kwestie

in een groot drama, in een smartelijke, oneervolle

nederlaag voor Nederland

zou eindi^i, was te voorzien, toen de verklaring van de toenmalige Minister Logemann, dat een onderhandeling met Soekamo onwaardig en onvruchtbaar was, niet gestand gehouden werd. Toen reeds werd de bijl aan de wortel van de boom gelegd en was het voor Nederland een verloren zaak. Toen toch werden door de Regering opstandelingen als gelijkgerechtigde partners en een republiek van geheel Japans maaksel als een wettige staat erkend; toen reeds was er maar één stap meer nodig om haar de souvereiniteit over te dragen. Doch toen geschiedde zulks nog niet. Neen, de Re> gering en de meerderheid der Kamer zijn nadien tegenover Soekamo en de zijnen

een hoogst tweeslachtige houding

gaan aannemen. Zij knoopten met hen vriendschappelijke onderhandelingen aan, maar zetten hen als het ware tegelijk het pistool op de borst door troepen naar Indië te zenden. Nu eens waren zij hen uitermate ter wille, bij voorbeeld toen er in toegestemd werd, dat onze troepen een eindwaarts teruggetrokken werden, waarbij de Indonesiërs vrijehjk op hen konden schieten en de onzen slechts terug mochten schieten als op hen geschoten werd, en dan weer gaf de Regering hen een harde slag in het geziicht, als onder meer geschiedde toen de toenmahge Minister- President dr Beel hier in de Kamer Soekamo en de zijnen betitelde als profiteurs, coUaborate^urs en lieden, die nïèi'"' te vertrouw^en waren. Nu eens bogen Regering en de meerderheid der Kamer diep voor hen in het stof, zoals het geval was, toen het accoord van Lüiggadjati door hen aanvaard werd. Doch na dit Canossa toonden zij de Indonesische regering weer de gepantserde vuist door straks tegen haar twee poUtionele acties te gaan voeren, waar bij één er van het door de Regering de facto erkende regeringshoofd Soekamo in het cachot werd opgeslotefl. Zo zouden wij door kumien gaan met het ene bewijs na het andere betreffende tweeslachtigheid en dubbelhartigheid aan te voeren. Doch waartoe is het nodig, daar het onbetwistbaar vast staat, dat heel de gedragswijze in de Indische kwestie van de Regering en de meerderheid der Kamer door dubbelhartigheid gekenmerkt wordt. Had de Regering tenminste nog maar

de levens en goederen

van Nederlanders en van Nederland getrouwe inheemsen in Indië beschermd. Maar, helaas, daarvan is ook niet de minste sprake geweest. Bij duizenden zijn zij lafhartig vermoord, sommigen hunner zelfs levend begraven, van hun goederen beroofd, waarbij de meest beestachtige gruweldaden bedreven zijn welke door de republiek Indonesië nog wel op postzegels verheerlijkt zijn. Aan die tweeslachtige houding heeft het betreden van

mr Stikker

als Minister van Buitenlandse Zaken op het Regeringsschip volstrekt geen einde gemaakt, hoewel hij daarbij min of meer als een redder des vaderlands was aangekondigd. Het Regeringsschip bleef in dezelfde koers voortvaren. Getuige de behandeling van de Indische kwestie in de Veiligheidsraad. Ook daar weer dezelfde tweeslachtigheid. Eerst traden onze vertegenwoordigers daar wel juist op, terecht bewerende, dat de Indische kwestie een geheel interne Nederlandse zaak was, wier behandeling buiten de competenties van de Veiligheidsraad lag, doch zdj hadden het nauwelijks gezegd ot zij legden het hoofd al in de schoot, door zich alles te laten welgevallen, wat de Veiligheidsraad hun dicteerde.

Sjahrir

heeft in een interview aan de York Herald Tribune" verklaard: „New

„Wij zouden weinig bereikt hebben, als de Hollanders ons niet enkele van hun domste, meest op een afstand staande en arrogantste mannen gestuurd hadden, die ik ooit gekend heb. Wij hielden onze mond dicht en lieten de Hollanders praten. Zij praatten zich zelf dood. Niemand kon hun domheden aanhoren, zonder te beseffen, dat zij geen moreel recht hadden om ook maar een kolonie te besturen".

Wij laten ons er niet mee in, welke personen Sjahrir in zijn verklaring bedoeld heeft. Wij wensen geen denigrerend woord over de bekwaamheid onzer Regering of wie dan ook uit te spreken, maar vast staat wel, dat er lang niet altijd

die bekwaamheid

aan de dag gelegd is, , welke in deze voor Nederland zo gewichtige kwestie van node was. Tevens is hierbij veel van de

Jan Salie-geest

welke Potgieter zo scherp gehekeld heeft, aan de dag getreden. Zo is het dan door het droeve beleid van de Regering en de haar steimende partijen en personen zo ver gekomen, dat de souvereiniteitsoverdracht in December 1949 een feit is geworden en dat de doodsklok geluid werd over het oude Koninkrijk der Nederlanden, waar 7/8 van zijn Koninkrijk werd afgescheurd, doordat de Nederlandse vlag in Indië werd neergehaald. Het is waar, dat zulks hier in de Kamer onder vele jammerklachten geschied is van hen, die zeiden dat zij niet anders konden dan vóór de souvereiniteitsoverdracht te stemmen met het oog op Nederlands internationale reputatie. Wij kunnen die verontschuldiging niet aanvaarden en kunnen er niet anders in zien dan

een vijgehlad

om zich tegenover hun kiezers te dekken. Niet minder dan 7/8 van ons Koninkrijk was hier toch in het geding. Zij hadden dit nimmer mogen prijsgeven, om welke reputatie dan ook. Daarbij werd voorgegeven, dat de Amerikaanse Regering bij verwerping van het Haagse accoord de Marshall-hulp zou intrekken. Doch de Amerikaanse ambassadeur, door een dagbladcorrespondent daarnaar gevraagd, heeft zulks ontkend. Onze Regering heeft dus eigener beweging met de haar verwante partijen en de V.V.D.-Kamerfractie, alsmede met een deel van de Kamerfractie van de C.H.U., het accoord der Haagse Conferentie aanvaard, waardoor de Indische kwestie op een volslagen nederlaag voor ons is''uitgelopen. Toen de Haagse Ronde-tafelconferentie plaats had, zaten de Nederlanders en de Indonesiërs daar al tegenover elkaar

als verslagenen

en

als overwinnaars.

De overwinnaars, de Indonesiërs, dio. teerden er en de Nederlanders hadden wat dezen hun dicteerden maar te noteren en 't tenslotte met hun handtekenino te sanetionneren. Wel kregen de Nederlanders nog enige zoethouders als d^ Unie en nog enkele van die aard meer die konden de Indonesiërs dan ook g^ makkelijk geven, want zij kregen waar het hun om ging: de souvereiniteit.

Zo is dan 7/8 van ons Koninkrijl verkwanseld en verkocht. I o p

Tevergeefs zijn zuUce ontzaggelijke offers aan levens en geld gebracht; tevergeefs zijn zo vele jonge mannen hier uit hun bedrijf en studie gehaald en naar Indië gezonden; tevergeefs hebben zo vele familiën hier te lande een tijd van spanning doorgebracht over haar verwanten in Indië, tevergeefs hebben zo vele soldaten hun leven in Indië gelaten en tevergeefs zijn er zovele millioenen aan de Indische kwestie opgeofferd. Wat waj toch van Indonesië bekomen hebben in zake de Unie, is feitelijk het papier, waarop het geschreven is. niet waard. Nauwehjks was het getekend, of in Indië gingen al stemmen op om het te vernietigen, en die stemmen klinken daar steeds luider en luider op. En welk lot is d

tal van Indonesische volken, L

die op zelfbestuur gesteld waren, ten gevolge van de souvereiniteitsoverdracht ten deel gevallen? De één na de ander is onder het bestuur van Soekarno en de zijnen gebracht. Hoe zwaar is dientengevolge het Ambonese volk en dat der Molukken getroffen! Als

de heer Oud

zich hier in de Kamer daarover beklaagde, kwam die klacht als mosterd na de maaltijd. Wat geschied is, was te voorzien geweest. Hadden de klagers, die zich in dit voorjaar daarover beklaagden dit willen voorkomen, dan hadden zij bij de souvereiniteitsoverdracht anders moeten stemmen. ^

Het Ambonese volk, . W

op welks hoofd wel de allerzwaarste slagen zijn neergekomen, heeft zich, door de Nederlandse Regering geheel in cfe steek gelaten, door haai- verraden en verkocht als het zich gevoelde, in de bitterste nood tot de Organisatie der Verenigde Naties, om recht en hulp te bekomen, gewend. Hun beroep is echter tevergeefs geweest.

Die organisaik

heeft zelfs geen woord van protest laten horen, toen een groot deel van Ambons bevolking uitgehongerd en uitgemoord werd, 'hoewel zij er steeds prat op gaat de rechten en vrijheden der volken, ook die der kleine, te beschermen. Daarenboven is wat op Ambon voorgevallen is een schandvlek voor Nederland. Met Nederlands materiaal zijn de Ambonezen beschoten, gebombardeerd, uitgemoord en uitgehongerd. Op ziuk een miserabele wijze zijn

de Ambonezen,

de Nederland zo getrouwe bondgenoten, behandeld, dat daarover niet dan met de grootste schaamte en de scherpste afkeuring kan worden gesproken. In de- 2e behandeling culmineert zich wel het jammerlijke beleid van de Regering en jiaar medestanders in zake de Indische Icwestie. Daarbij toch zijn getrouwe vrienden verraden, plechtig gedane beloften geschonden en de Ambonezen op een uiterst trouweloze wijze in de steek aelaten en verraderlijk in de handen hunner vijanden overgeleverd, gij dit alles komt nog, dat het zo belangrijke geschil tussen Nederland en Indonesië in zake Nieuw-Guinea nog steeds niet opgelost is, waarbij de Indonesische regering zich nog bij voortduring op het standpunt stelt, dat Nieuw-Guinea bij Indonesië behoort. Wij kunnen, ook al om des tijds wü, kort zijn. Ons standpunt in deze is bekend. Wij staan voor, dat

}< !ieuw-Guinea

bij Nederland bhjft, gelijk de bevolking dat zelf ook wil. Wij zullen onze stem er nimmer aan kimnen geven, indien met Nieuw-Guinea en zijn bevolking een soort van koehandel wordt gedreven. Op het

verblijf der Ambonezen

hier te lande kunnen wij thans, dewijl de ons toegemeten tijd ons dat ook al ttiet toestaat, niet nader ingaan, maar hopen zulks te doen, wanneer over enige tijd de behandeling van het hoofdstuk der Uniezaken ons daartoe de gelegenheid biedt. Slechts vvallen wij er thans n zeggen, dat vnj met het optreden , jr Regering en haar ambtenaren in zake het neerhalen van de vlaggen niet accoord gaan, alsook niet met de raadgevingen, dat de Ambonezen uit ons land naar Indonesië terug moeten keren.

Tenslotte onze bespreking over de Indische kwestie besluitende, vvrillen wij wijzen op de eigenlijke oorzaak van dit grote drama. Zij is daarin gelegen, korfelijks gezegd, dat ons volk hoe langer hoe meer de God onzer vaderen de rug heeft toegekeerd. Xlijnheer de Voorzitter! Overgaand tot de behandeling van een ander onderwerp, stellen wij vast, dat

de versmading van God en Zijn geopenbaard Woord

[•yens de oorzaak is van de droeve gang ang \An van zaken in heel bp^> l de dp wereld. Daarin D^arir hebben al de machtigen der aarde de mond vol over de vrede en zeggen met eenparige stem, dat zij deze als een hoog ideaal najagen. Doch op welke wijze? De oude christenen hebben in hun geschriften de nederigheid als de „radicena pacis", als de ^vortel des vredes aangewezen. Doch waar treft men die bij de machtigen der aarde aan? AUe woorden en daden — zoals zij optreden in de Organisatie der Verenigde Naties — kenmerken zich dooi-

hooghartigheid.

Vaa die ware nederigheid, welke de oorsprong is van alle nederigheid, welke de apostel Petrus ons zo zeer aanprijst, namelijk deze: Vernedert u dan onder (fc krachtige hand Gods, opdat Hij u verhoge te Zijner tijd, treffen wij bij lien geen spoor of zweem aan, In de verheffing huns harten beroemen zij zich zelfs als de mannen, die de wereldvrede zullen brengen en met hun daden en besluiten een soort van hemel op aarde zullen scheppen, terwijl zij haar hoe langer hoe meer tot een zichtbaar afschijnsel van de hel maken. Het is kenbaar, dat God in deze ver gaande hoogmoed blaast en dat hier vervuld wordt het wcxxrd van de psal-

„Die in de hemel woont zal lachen, de Heere zal hen bespotten. Dan zal Hij tot hen spreken in Zijn toom en in Zijn grimmigheid zal Hij hen verschrikken".

In de geschiedenis van de Volkenbond is dit bewaarheid en in die van de Organisatie van de Verenigde Naties wordt het al evenzeer bewaarheid. In beide instituten was de hoogmoed aan het woord, welke nooit anders kan zoeken ditn zelfverheerlijking en eigenbelang. Maar in weerwil daarvan heeft men in de Kamer, Anti-Revolutionnairen en Ciiristelijk-Historischen niet uitgezonderd, om die instituten

als een gouden afgodsbeeld

gedanst, vrijwel op dezelfde wijze als het volk van Israël om de gouden kalveren deed, waarvan zij heil verwachtten, maar him van Godswege tot een val en ondergang geworden is, gelijk dit ook met ons land het geval dreigt te worden, ja, reeds voor een groot deel geworden is, waar de Organisatie der Verenigde Naties hard aan onze ondergang heeft medegearbeid, door niet alleen goed te keuren, maar er geducht aan mede te werken, dat 7/8 van ons Koninkrijk tegen alle recht voor ons verloren ging. Welk land kan verdragen, dat het 7/8 van zijn Rijk verliest, zonder daarbij zelf uiteindelijk niet ten onder te gaan? In deze vertoont ons land maar een al te sprekende gelijkenis met

dat oude Israël,

dat bij zijn voortdurende onbekeerHjkheid eerst gedeelten van zijn rijk verloren zag gaan en tenslotte zelf geheel ten onder ging. Veel zou over deze aangelegenheid nog te zeggen zijn, doch wij hebben ons met het oog op de ons toegemeten tijd te beperken en wensen later bij de behandeling van het hoofdstuk van Buitenlandse Zaken er nader op terug te komen, doch kunnen thans niet verzwijgen, dat de laatstgehouden redevoeringen van de gedelegeerden van Amerika en de Sovjet-Unie uiterst bevorderlijk voor het uitbreken van een oorlog waren. Zij hielden een scheldpartij in, die kwaad bloed moet zetten, waardoor de volken nog al meer tegen elkander worden opgehitst. Letten wij op heel de gang van zaken, op de wrok en wrevel, die in de wereld heersen, is er dan niet alle reden om te vrezen, dat het schrikkelijk oordeel Gods, dat de profeet Hosea op Gods last Israël had aan te zeggen, namelijk dit, dat bij voortdurende onbekeerUjkheid de ouders hun kinderen

voor de doodslager

zouden voortbrengen, ook niet over ons en een groot deel der wereld zal gaan? En ook al mocht het door Gods grote lankmoedigheid nog niet zo ver komen, is het nu dan nog al niet erg genoeg? Moet het een mens niet somber stemmen, dat er zuUce geweldige kapitalen, waarvan ik de noodzakelijkheid niet ontken, opgebracht moeten worden voor de verdediging? Niet erg genoeg, dat vrijwel heel de wereld, in angstige spaiming, groter dan ooit tevoren, verkeert, dat op Korea weder stromen bloeds vergoten worden, dat het vrede heet, maar er volop oorlog is en er volop krijgsmateriaal gemaakt wordt? Wij achten dit de kennelijke vruchten van het ongeloof, gelijk wij het ook een kennelijke

vrucht van het ongeloof

achten te zijn, als in verband met de vaccinatie hier te lande op advies-van de officiële medisclie wetenschap, zoals die door de adviseurs van de Regering gehuldigd wordt, kort geleden 't bezoek van kerken door militairen verboden is. Wij zijn 't in deze met zeer velen eens, dat een wetenschap, die het aandurft op haar advies het kerkbezoek te laten verbieden, door dit optreden zichzelf als een ongelovige wetenschap kenmerkt. En dit is onlangs geadviseerd en door de Regering opgevolgd. Voor zo ver mij bekend, heeft niet één van de vele liberale regeringen, zelfs bij het uitbreken van epidemieën, de toegang tot enige kerk aan iemand ooit ontzegd. Men kan hierbij opmerken, dat het in deze maar enige gewetensbezwaarden betrof, maar dit verandert aan het feit als feit niets. Het toont ons wat een wetenschap in haar ongeloof al niet aandurft, zelfs de toegang ontzeggen tot het beluisteren van de prediking van Gods Woord. Mijnheer de Voorzitter! Als een uiting en openbaring van het ongeloof beschouwen wij het evenzeer, als daar beweerd wordt, dat door de

aangekondigde tuberculosebestrijding

onder het vee, de tuberculose daaronder in Nederland binnen 25 jaar, volgens sommigen binnen 5 jaar, geheel verdwenen zal zijn. Zulk een bewering houdt niet anders in dan een brute loochening van de Godsregering, randt Gods almacht en vrijmacht aan en loopt lijnrecht in tegen hetgeen Gods Woord aangaande de gezondheid en vruchtbaarheid en het welzijn van mens en dier leert. Mozes heeft in zijn afscheidsrede nadrukkelijk verklaard, dat de gezondheid en de vruchtbaarheid voor Israels volk en vee alleen dan, maar dan ook vast en zeker gewaarborgd waren, indien het Gods gebod betrachtte, en zelfs niet nagelaten de schrikkelijkste vervloekingen over Israels volk en vee uit te spreken, als Israels volk zulks niet deed. Salomo heeft in zijn tempelrede al niet anders gesproken en de ene profeet na de andere profeet heeft in Israël niet anders getuigd. En hierbij simt het Nieuwe Testament zich geheel aan, als Christus daarin leert:

, , Zoek eerst het Koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid, en al deze dingen zullen u toegeworpen worden".

Men werpe ons niet tegen, dat wij

tegen het gebruik

der middelen zijn, dat is allerminst waar. Wij wensen die middelen te gebruiken, welke God ons in Zijn Woord bevolen heeft, doch niet die, welke uit ongeloof voortspruiten en deswege, al zijn zij dan voor velen daarom niet verwerpelijk, nochtans voor ons verwerpehjk zijn en blijven. Het is in deze wel hoogst merkwaardig, dat vele middelen, welke thans tegen

het mond- en klauwzeer

onder het vee gebruikt worden, welke ook al als onfeilbare middelen zijn aangekondigd, blijken te falen. Het is toch op heel veel plaatsen geconstateerd, wat men voor onmogelijk verklaard had, dat dieren, die bij voorbaat met het voorbehoedmiddel tegen mond- en klauwzeer waren ingespoten, evengoed als de dieren, bij welke het niet geschied was, door de vreselijke plaag van monden klauwzeer worden aangetast. Maar waar zulks onwedersprekeHjk het geval is, daar heeft men ook wel vijgebladeren bij de hand. Men zegt namelijk, dat deze dieren de ziekte niet in zulk een erge mate krijgen. Tal van boeren hebben dan ook alle geloof in de inspuitingen verloren. Even merkwaardig is het, dat, in weerwil van de toegepaste middelen, het mond- en klauwzeer in tal van streken van ons land uitbreekt, en dit o-p een onrustbarende wijze, en dat het nog steeds niet gelukt is de pseudovogelpest in ons land te onderdrukken. Ten aanzien van dit laatste zijn bij ons klachten ingekomen. Er wordt namelijk over geklaagd, dat

de kippen

op een allerwreedaardigste wijze om het leven worden gebracht. Wij achten deze klachten ernstig genoeg om ze ter kennis van de Minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening te brengen, opdat hij een onderzoek daarnaar moge stellen. Blijken deze klachten indei^daad gegrond te zijn, dan verzoeken vsdj hem zo spoedig mogelijk aan deze hoogst ergerlijke dierenmishandeling een einde te maken. Wij zouden het zeer op prijs stellen, indien ons van regeringswege de- verzekering werd gegeven, dat daarnaar een onderzoek zal worden ingesteld. Terugkerend tot onze bespreking over de aangekondigde maatregelen ter bestrijding van de tuberculose onder het vee, zullen wij daar niet verder op ingaan.

Eén ding

moet ons echter nog van het hart. Wij ziin daarover met enige hoop en blijdschap vervuld, dat wij uit de zinsnede uil de Memorie van ToeHchting betreffende het voorstel van wet aangaande de tuberculose-bestrijding onder het vee gemeend hebben te mogen opmerken, dat voor de te dezer zake gewetensbezwaarden een uitzonderingsbepaling in het leven 2al worden geroepen. Wij bepleiten in deze aangelegenheid, dat er met de bezwaarden rekening zal worden gehouden en dat het niet zo ver zal komen, dat deze rustige burgers, die nog nimmer met de justitie in aanraking gekomen zijn, en zich steeds als gehoorzame burgers aan het Overheidsgezag onderworpen hebben, van hun broodwdnning beroofd zullen worden, alsook, dat er aan de tegen hen

ingestelde vervolgingen

een einde zal komen, waarop wij bij de Regering ten sterkste aandringen, gelijk wij dat in een particulier gesprek bij de betreffende Ministers al zo menigmaal gedaan hebben. Mijnheer de Voorzitter! Wij zien in het laatste door ons verliandelde één van de vele tekenen, welke er op wijzen, dat met miskenning van God en Zijn geboden ons land hoe langer hoe verder afdrijft naar

een revolutionnair Staatssocialisme,

waarbij de vrijheid der burgers en heel het maatschappelijke en sociale leven, ook dat van de bedrijven, door de veelvuldige staatsbemoeienissen in een dwangbuis worden geslagen. Die richting roept bovenal een heirleger van ambtenaren in het leven; niet dat wij de goede ambtenaren niet zouden waarderen, maar het teveel werkt overal schadelijk. Daarbij komt nog, dat de ambtenaren van staatswege worden betaald, hetgeen uit de opbrengst van de zo zwaar drukkende belastingen moet geschieden. En dit niet alleen; in vrijwel alle kringen van het bedrijfsleven klaagt men over de veelvuldige ambtenaarsbemoeüngen. Mijnheer de Voorzitter! Overgaande tot de woningbouw,

zou ik een kort woord willen spreken over de woningbouw. Met ontsteltenis hebben wij er kennis van genomen, dat de Regeling voor 1952 het aantal te bouwen woningen van 50.000 tot 40.000 wil verlpgen. Wii staan bij de Regerinff voor om op dat besluit terug te komen. Vele jonge mensen, die willen trouwen, kunnen met alle moeite, welke zij daarvoor aanwenden, maar geen woning bekomen. Tal van gehuwden moeten zich met een uiterst kleine woningruimte behelpen, wat voor de gezondheid en de goede zeden schadelijk is. Het geldt hier een groot volksbelang. Daarom bepleiten wij met alle nadruk, dat de Regering het zal bevorderen, dat er zo veel mogelijk gebouwd zal worden, zo zelfs, dat er meer dan 50.000 woningen in 1952 gebouwd kunnen worden. Mijnheer de Voorzitter! Voorts wensen wij nog enkele opmerkingen te maken over de financiële, economische en maatschappelijke toestand. Daarmede ziet het er benauwend uit.

De schuldenlast

is nog geklommen en heeft de enorme hoogte van 25 milliard bereikt. Hoe komen wij van de ontzettende schuldenlast ooit af? Hoe wordt zij tot een dragelijke hoogte verminderd? De Minister is daar tot op heden niet in geslaagd, hoewel hij uit de belastingopbrengst in vijf jaren bij de twintig milliard ontvangen heeft. De druk van de belastingen was al schrikbarend hoog, desniettemin zijn de

belastingen

onlangs nog weer opgevoerd. Hoe gaan tal van onze landgenoten daaronder gebukt. Van

bezuinigen

is echter nog bitter weinig terecht gekomen, terwijl het de grote vraag is, of het in Nederland zo veel beter gesteld is dan in Engeland, waarvan Churchill de vorige week nog verklaard heeft, dat het aan de rand van een Staatsbankroet staat.

De tijd laat ons niet toe daarop thans breder in te gaan; zo wij dit nodig oordelen, zullen wij er bij de replieken op terugkomen. Mijnheer de Voorzitter! Voorts wensen wij nog iets in het midden te brengen over het opdringen

van Rome,

dat een ieder met eigen ogen in ons land kan waarnemen en waarover men zich in steeds breder wordende kringen der Protestanten terecht gaat verontrusten. Tot het feit, dat Rome in ons land zulk een macht kan uitoefenen, heeft ongetwijfeld de coalitie tussen Rome en de Anti-Revolutiomiairen en Christelijk- Historischen ontzaglijk veel bijgedragen. Deze heeft Rome op het paard geholpen. En dit onder de valse leus, dat

Rome en de Hervorming

op één en dezelfde wortel des geloofs stoelen, hetgeen van de kant van Rome nooit erkend is, maar de Anti-Revolutioim^airen en Christelijk-Historischen als een leus gediend heeft om onder een zogenaamde Christelijke vlag de kiezers naar de stembus te jagen. Hoe vals deze leuze was, blijkt daaruit wel zonneklaar, dat Rome na gebruik van hun diensten tot de Anti-Revolutiormairen en Christelijk-Historischen gezegd heeft: „Der Mohr hat seine Schuldigkeit getan, der Mohr kann gehen", en hen als

aftandse paarden. ol wil men het anders uitgedrukt hebben, als afgedankte soldeniers de woestijn heeft ingestuurd. Hadden de Christelijk-Historischen en Anti-Revolutionnairen naar hun eigen belijdenisgeschriften willen luisteren, zij hadden zich een dergelijke bejegening kunnen besparen, want deze stellen Rome gans anders dan een Christelijke macht voor. Maar daarnaar hebben zij zich niet willen gedragen. Zij hebben zich

in de coalitie met Rome

verbroederd en zijn met haar onder één deken gaan slapen. Al de teleurstellingen en de voor hen zo krenkende behandeling hadden zij niet behoeven te ondergaan, als zij met hun eigen belijdenisschriften te rade waren gegaan. En nu, ja, nu beklagen zij zich, dat Rome zo machtig in ons land geworden is. Daarover kan men af en toe treffende getuigenissen in hun bladen lezen, gelijk ook de „Nieuwe Haagse Courant" eenmaal ruiterlijk erkend heeft, dat de Staatkundig Gereformeerden het in zake de coalitie bij het rechte eind gehad hebben. Het is niet uit haat tegen enig R.K. medeburger, dat wij tegen de coalitie met Rome gekant zijn, maar uit principiële overwegingen. Rome toch verandert niet. Dit blijkt wel heel duidelijk uit haiir gedragswijze in landen, waarin zij het voor het zeggen heeft. Overal treft men daarin onderdrukking vn vervolging van de Protestanten aan, gelijk ook eeimiaal op onze Vaderlandse bodem haar inquisitie op de schrikbarendste wijze gewoed heeft tegen al wie Protestant was. Men heeft wel ontkend, dat er

in Spanje

onderdrukking en vervolging der Protestanten plaats vond, maar het rapport van dr Thijssen en dr van der Linden^ heeft met feiten aangetoond, dat dit' metterdaad zo en niet anders is. En niet alleen in Spanje, maar ook in

Zuid-Amerikaanse staten

hebben er de schrikkelij'kste vervolgingen van de Protestanten, volgens uiterst betrouwbare berichten, plaats In die staten worden zelfs Protestanten afgeslacht. Wij zullen van die vervolgingen

een paar staaltjes

geven. Zo heeft in het kleine stadje Pitalito de burgemeester van die plaats gedurende het Zondagsschooluur de gehele Protestantse gemeente uit die plaats samengeroepen, al de psalmboeken en Bijbels op een hoop laten stapelen; met de geweren op de leden der gemeente gericht werden al deze boeken voor hun ogen verbrand. Hun, die in de Zondagsschool waren, werd verzocht hun geloof af te zweren. Zij deden zulks niet, zodat zij voortaan hun godsdienstige bijeenkomsten in de bossen moeten houden. Van een oude vrouw van 87 jaren werd geëist, dat zij haar Protestants geloof onmiddellijk vaarwel zou zeggen of anders direct zou worden gedood. Een man en vader werd ten aanschouwe van zijn vrouw en kinderen in koelen bloede vermoord. Een evangelist werd uit zijn winkel weggesleurd en werden in het openbaar drie kogels door het lijf gejaagd.

In een ander klein dorp in Columbia, één der Zuid-Amerikaanse staten, werd een Protestants voorganger door circa 20 man met geweld van zijn koffieplantage naar het kerkhof gevoerd. Daar werd hij rechtop in een open graf geplaatst. Langzaam werd de aarde in dat graf geworpen. Tenslotte stak alleen het hoofd nog boven de aarde uit. Toen werd hem de vraag gesteld of hij het Protestantse geloof wilde afzweren. Hij weigerde zulks te doen. Hij boog zijn hoofd en getuigde overluid: „Heere, Gij hebt mij geroepen om het Evangelie te verkondigen. Indien ik meer zielen kan winnen door mijn sterven dan door mijn leven, dan ben ik bereid om te sterven". Eén der omstanders werd over die woorden zo boos, dat hij de evangelist door bet hoofd schoot.

Mijnheer de Voorzitter! De vervolgingen der Protestanten gaan heden ten dage nog onafgebroken, zowel in Spanje als in andere rooms-katholieke landen, voort. Geen wonder, dat tal van Protestanten in ons land zich daarover verontrusten. Daar is ook alle reden voor! Nochtans slapen vele Protestanten, in de slaap gewiegd door het lied der verdraagzaamheid, dat Rome hier zingt. Pachter staan de zaken zó, dat Rome nimmer de inquisitie afgezworen heeft, nimmer het woord van Thomas van aquino, dat de ketter in zijn bloed gestraft moet worden, heeft teruggenomen, nimmer de vervloekingen van het Trentse Concilie over het Protestantisme en de Protestanten heeft herroepen. Het geldt bij de klimmende macht van Rome wel:

Protestanten, let op uw zaak!

Het is daarom ook, dat wij niet na kunnen laten om een oproep tot de Protestanten te richten om ons in de strijd voor het Protestantisme te steunen. Dit is wel dringend nodig, wil het Protestantisme niet ten onder gebracht worden in ons oud geuzenland, waarin eenmaal met ontzaglijke offers van goed en bloed de Hervorming gezegevierd heeft. Mijnheer de Voorzitter! Overgaand tot een ander onderwerp, wensen wij thans te gaan spreken over

de heiliging van en de rust op des Heeren dag.

Daarmede is het in Nederland wel heel droevig gesteld en dienaangaande verzaakt de Regering wel schromelijk haar dure plicht, gelijk blijkt uit de Nota van de Regering, waarin zij plannen blijkt te hebben om de arbeiders ook des Zondags te laten werken, alsook uit het mee doen van onze soldaten aan de mihtaire oefeningen in Duitsland op Zondag, waarop wij bij het betreffende hoofdstuk nader hopen terug te komen, en ook is gebleken ten aanzien van de Winkelsluitingswet, welke de Regering niet gegrond heeft op het feit, dat de eerste dag der week Gods dag is. Dientengevolge heeft zij wettelijk allerlei schendingen van die dag toegelaten, onder meer, dat er op die dag gevent mag worden. Om althans dit te voorkomen, hadden wij een amendement ingediend. Dit amendement kon echter

niet eens in behandeling en stemming

komen, daar geen enkel Kamerhd, zelfs geen enkele der Anti-RevoluHormairen of Christelijk-Historischen, het wilde ondersteunen. Wij stonden daarbij als zo vele malen, als het de uitvoering en de handhaving van Gods geboden betreft, geheel alleen. Het bedroevendste daarbij was, dat wij, als wij, gegrond op de uitspraken van Gods Woord, de uitspraken van de oude, Christelijke kerk en die der Reformatie, een viering van Gods dag, zoals Gods Woord en Wet die eisen, bepleitten, wij juist

van Anti-Revolutionnaire en Christelijk-Historische zijde

bestreden zijn geworden. Hoe gewichtig dit onderwerp ook is, d^ tijd noopt ons er toe, het althans de2e keer hierbij te laten. Een zelfde houding moeten wij om des tijds wil aannemen ten aanzien van

Gods Naam.

welke in ons land nog steeds ongestraft gelasterd en misbruikt kan worden. Ko. men wij daar tegen op, ook dan staan wij weer alleen. Evenzeer als wij alleen staan, wanneer wij aandringen op het intrekken van de subsidies aan de openbare leeszalen, waarin, om de oud-kerkelijke term te gebruiken, allerlei Gode (mterende, zielsverdervende en goede zeden verwoestende lectuur ter lezing wordt aangeboden. Doch, hoe vaak "wij dan ook alleen mogen staan, Vvij kunnen onze houding in deze niet wijzigen, daar een Goddelijk gebod zulk een optreden van ons eist. Zoals dit Goddelijk gebod vervat ligt in het onverminkte artikel 36 van de aloude Nederlandse Gereformeerde Geloofsbelijdenis, kunnen en mogen wij niet anders optreden. Wij kunnen ons volstrekt niet verenigen met het door de Gereformeerde Kerken verminkte artikel 36, waarmede

het Anti-Revolutionnaire program

geheel in overeenstemming is en waardoor dit program balanceert tussen de beginselen der Reformatie en die der F"ranse Revolutie, ja, geheel die d' Franse Revolutie toevalt, als daarin g1 steld wordt, dat de instelling en handhaving der zuivere religie niet tot de overheidstaak behoort, maar de Overheid ten aanzien van de godsdienst maar heeft te laten groeien wat groeien \vil en kan. Men heeft ons wel voor scheurmakers gescholden, maar wij zijn dat allerminst. Niet de Staatkundig Gereformeerde Partij, maar de Anti-Revolutionnaire Partij heeft hier de scheur aangebracht, in zo verre zij de oude Gereformeerde leer aangaande de taak van de Overheid in zake de zuivere religie met alle beslistheid verwerpt en daarvoor in de plaats een neo-Gereformeerde opvat ting stelt. Wij betreuren zulks ten zeerste, want daardoor is er een grote verdeeldheid onder de rechts-Protestanten ontstaan, die er niet behoefde te bestaan, indien de Anti^Revolutionnairf: ^ en Christelijk-Historischen met ons o.' der het vaandel onzer Gereformeerde vaderen wilden optrekken. Wij hebben

zulk een hereniging

dan ook herhaaldelijk aan hen voorgesteld, doch helaas tot op de dag van heden immer tevergeefs. Ware dit het geval, dan zou er onder Gods zegen weder op onze Vaderlandse bodem die kracht worden ontwikkeld en weder die welvaart aanschouwd kunnen worden, welke er eenmaal, toen ons land over eenkomstig het oude artikel 36 geregeerd werd, ontwikkeld en aanschouwd zijn geworden. Dan was het zelfs mogelijk, dat er ten tweeden male

een gouden eeuw

op zou dagen', zoals er één opgedaagd is na een zware strijd van tachtig jaren, in weerwil dat er gestreden werd tegen een overmacht van vijanden, en in weerwil dat duizenden en duizenden döoï Rome's inquisitie om het leven zijn gebracht. Dan zou ook de

Christelijke barmhartigheid

weder betracht kunnen worden, gelijk die in de gouden eeuw betracht is g^ worden, in zuUc een mate, dat, zoals Fruin in zijn historische werken ver­ meldt, vreemdelingen, die ons land toen ter tijd bezochten, eenparig er zich ten hoogste over verbaasden, als zij zagen, welk een zorg werd besteed aan behoeftjaen en welke grote sommen gelds werden besteed om hun maatschappelijk lot te verbeteren. Dau zouden verzekering en verzekeringsdwang, die de sociale kwestie niet zullen en kunnen oplossen, niet van node zijn; dan zouden

die verzekeringswetten,

over welker schriele uitkering arbeiders en behoeftigen klacht op klacht aanheffen, door een ruimere en betere hulpvaardigheid vervangen worden. Zulk een stelsel, als in de giouden eeuw van kracht was, staat de Staatkundig Gereformeerde Partij voor, zodat zij hiermede de laster weerlegd acht, welke menigmaal over hen wordt uitgestrooid, als zouden de Staatkundig Gereformeerden zich niets van het lot der arbeiders en behoeftigen aantrekken. De verzekeringswetten, waartegen wij ons immer uit principiële staatsrechtelijke en economische overwegingen verzet hebben, en nog verzetten, zijn wel een symptoom van onze tijd. Onze eeuw is een eeuw van ijzer en staal geworden, ja, men komt zelfs ijzer en staal te kort voor bet vervaardigen van machines en werktuigen, waarmede men elkander zal vermoorden en vernielen, wanneer de oorlog uitbreekt.

Wanneer wij dit zeggen, denken wij aan ihet bezoek van Goethe in de woningen der wevers, waar hij hevige verontrusting, bangheid en benauwdheid en tranen aantrof, omdat zij zich door

de opkomst der machines

van hun brood voor zichzelf en hun gezinnen zagen beroofd. De hevige verontrusting, waarvan Goethe in de kring der wevers gewaagde, heerst thans in veel en veel bredere kringen. Bekwame Amerikaanse economen verontrusten er zich over, dat er in Amerika thans al zo vele goederen opgestapeld liggen, wel-' ke niet uitgevoerd, noch verkocht kunnen worden; andere economen van naam spreken met grote beduchtheid over de gang van zaken in de wereld, als hun vaststaande mening uit, dat, indien de toebereidselen voor de bewa- ' pening gestaakt zullen worden, er in tal van landen een grote werkeloosheid za! ontstaan, terwijl weder andere gezaghebbende personen van gevoelen zijn, dat de mensen de knecht zullen vorden van de uitvindingen en moderne machines, en nog weer anderen zijn van oordeel, en die zijn er niet weinigen, dat een derde wereldoorlog onvermijdelijk is.

Zo is er dan, van welke kant ook bezien, reden te over

om te vrezen,

dat de moderne ontdeldcingen, welke een zegen konden zijn, in een vloek zullen verkeren. Mijnheer de Voorzitter! Een ieder, die het welzijn der mensen op het oog heeft, zal dit bedroeven. Maar verwonderen zal het hen niet, die geloof slaan aan Gods Woord.

Dat Woord leert toch, dat de versmading en verachting daarvan het ene oordeel na het andere over de mensheid zullen brengen, gelijk wij dat met eigen ogen kunnen aanschouwen. Benevens de vele, welke wij reeds gerioemd hebben, ook nog dit oordeel, dat in stede van de betrachting der liefde, welke dat Woord van ons eist, de wereld met Wrok en wrevel vervuld is, en dat in stede van bekering, verharding des harten en in stede van ootmoed hoogmoed en in stede van vrede, oorlog op de aarde wordt aangetroffen. Mijnheer de Voorzitter! De wereld — het wordt algemeen erkend — biedt ons thans wel een trieste, sombere aanblik aan. De aanblik daarvan kan zelfs een humanist met een

loanhopig pessimisme

doen vervullen, zoals dat het geval was met de Duitse wijsgeer dr Schopenhauer, toen hij schreef, tegen al de ordinantiën Gods in, dat dit het beste voor heel de mensheid was, als zij zonder geboorte, zonder lijden, zonder ouderdom, zonder sterven was. Doch in zulk een wanhopig pessimisme behoeft men niet te vervallen. Neen, daar is geen reden om in wanhopig pessimisme te verzinken, als wij geleid en geleerd worden

door dat Woord,

waarvan de apostel Petrus verklaard heeft:

, , En wij hebben het profetisch Woord, dat zeer vast is; en gij doet wel, dat gij daarop acht hebt, als een licht, schijnende in een duistere plaats".

Voorwaar, dan is er zelfs in deze bange en benauwde tijden uitkomst te verwachten. Het Woord des Heeren wordt toch immer bewaarheid:

„Die Mij eren, zal Ik eren; maar die Mij versmaden, zullen licht geacht worden."

Wie te rade gaat met mensen, hbe geleerd en kundig zij in velerlei opzicht ook mogen zijn, komt immer in een doolhof van meningen terecht. Augustinus deelt ons in één zijner werken mede, dat er in zijn tijd reeds niet minder dan 288 verschillende opinies

over het ware geluk in de geschriften der wijsgeren te lezen stonden. En die verschillende meningen zijn sedertdien met ik weet niet hoe vele nog vermeerderd. Het woord van de apostel Petrus houdt immer zijn kracht:

, , Alle heerlijkheid des mensen is als een bloem des velds; maar het Woord des Heeren blijft in der eeuwigheid". Voorzeker,

Beza

heeft het bij het rechte eind gehad, als hij schreef, dat de sleutel tot alle welvaart, het medicijn voor alle kwalen, het redmiddel uit alle noden, gelegen is m Christus' Woord: „Zoekt eerst het Koninkrijk Gods en zijn gerechtigheid, en al deze dingen zullen u toegeworpen worden." Wij kunnen niet nalaten de Regering dit redmiddel aan te prijzen. De toestand van ons land en zeer velen onzer landgenoten is uiterst benard, zowel in geestelijke als stoffelijke zin des woords. Dit dringt ons te meer de Regering dit redmiddel voor te houden. Wij stemmen ten dezen geheel in

met Da Costa en met mr Groen ixm Prinsterer,

die geen andere taal gesproken hebben, als Da Costa in overeenstemming met Beza's uitspraak en met volle instemming van mr Groen van Prinsterer aan deze schreef:

, , Men vreze dan niets, zo het beginsel onzer wijsheid in en tot alles deze vreze Gods is. Men vreze alles, zo lang nog enige andere toevlucht voor de redding of bewaring van ons fel bedreigde vaderland gezocht wordt".

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 november 1951

De Banier | 8 Pagina's

Algemene Beschouwingen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 november 1951

De Banier | 8 Pagina's