Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

JESAJA'S KERSTPSALM

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

JESAJA'S KERSTPSALM

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven. Jes. 9:3a

Een Kind is ons geboren. Dit ds een uitdrukking van blijdschap, waarmede de beste gezinnen nog wel vertrouwd zijn. Doch nog in hogere mate werd deze toon beluisterd wanneer men onder oud Israël verblijd werd met kinderzegen. En nog hoger steeg de toon der zielsverrukking, wanneer dit kind een zoon was. Immers in de mannelijke lijn zet zich het geslacht voort. En, hoe enigmaal was dat volk in dagen an druk en van rampspoed verblijd door een zoon, die God gebruikte als een held om het volk van zijn vijanden te verlossen. Gans enig echter is het onderscheid tussen het kind waarvan de evangelische Jesaja gewaagt en alle andere. Ja, 't is alleen om dit enige Kind dat geboren is, dat er nog blijdschap kan zijn over andere kinderen. Want. van alle Vinderen, die ceborep v/crdeir, kan gezegd worden: Ben-oni, zoon der smarten. Doch door dit gans enige Kind is het mogelijk om van een Ben-oni, zoals wij daar allen van nature op de vlakte des velds liggen, een Benjamin, een zoon van Gods rechterhand te worden. Een Kind is ons geboren, een Zoon ons gegeven. Het is de aanwijzing niet alleen van het mens-worden, maar van het kind worden van de Jone Gods. Hij, die het geen roof achtte luode even gelijk te zijn, legt de glans Zijner majesteit af en wordt kind. En toch grotelijks onderscheiden. Hij toch draagt tot in alle eeuwigheid de menselijke natuur in vereniging met Zijn Goddelijke persoon. De eeuwige Zone Gods is het vleesgeworden Woord Gods. Van eeuwigheid van de Vader gegeven tot verlossing van al de uitverkorenen.

Maar, zo vragen we, waarom moest dan de Verlosser juist kind worden? Waarom kind? Het is daarom, omdat wij reeds als kind verdoemelijk voor het aangezicht van een vlekkeloos heilig God zijn. Ja, nog meer. Reeds in de moederschoot rust op ons het heihg ongenoegen Gods, waarvan David klaagt: „Het is niet alleen dit kwaad dat roept om straf, neen ik ben in ongerechtigheid geboren." Om onze zondige ontvangenis en geboorte te dekken voor het heilig aangezichte Gods, moest Hij de weg van ons mens-worden en zijn, gaan, zonder zonde! Daarom is Hij zo dierbaar voor al Zijn volk, jpmdat Hij hen in alles is gelijk geworden. Uitgenomen de zonde. En is hen daarom een toevlucht van de wieg tot aan het graf. Welk een troost, voor u, o volk, dat een blik heeft geslagen in die dierbare Middelaarsgangen. Te weten: Nu is daar geen plaats of die gezegende Borg is daar ook geweest. Hij ligt zo goed in de schoot van Maria als straks in het graf. Welk een diepe vernedering, gelegen als een hulpeloos kind, in de schoot van Maria, als een Man van smarten, de weg door dit leven betreden, om straks, na 't bitterste lijden en sterven, af te dalen in de donkere diepte des doods. Lees hierover Jes. 53. De diepste vernedering was Zijn deel. En dat alles cm Zijn volk eeuwig te verhogen. Geen wonder dat de apostel van die grote Borg des.verbonds spreekt: Want we hebben geen Hogepriester die niet kan medeüjden hebben met onze zwakhemen, maar Die in alles is verzocht geweest, doch zonder zonde. Gode zij dank voor zulk een onuitsprekelijke gave.

Een Zoon ons gegeven. Christus is de openbaring van Gods eeuwig welbehagen in verloren zondaren. In Adams kinderen, die de dood en de hel verdiend korenen. Christus heeft de liefde Gods ons niet verworven, de genade Gods voor ons niet afgedwongen. Neen, integendeel. Hij is van die liefde Gods de onuitsprekelijke gave. En van de genade Gods het onmetelijk geschenk. Gelijk Zacharias zingt: Door de innerlijke bewegingen der barmhartigheid, waarmede ons bezocht heeft de opgang uit de hoogte. L

En gelijk het nu is in de schenking van de Zone Gods als Borg, zo gaat het ook bij een iedere ziel in de toepassing daarvan. Want deze Borg moet ons gegeven worden uit de hand des Vaders. Opdat wij zonder krenking van Gods deugden met voldoening aan al de gerechtigheden Gods wederom naar Zijn deugdenbeeld hersteld worden. Een Kind ons geboren, een Zoon ons gegeven. Teer als een kindeke ligt Hij neder in een kribbe van ossen en ezels. God en mens in enigheid des persoons. Armelijk is de omgeving, te gering naar menselijke schatting. En toch, als we door genade, door geloof, door de doeken en windselen heen mogen zien, ontdekken we in Hem de glans en luister der Goddelijke majesteit. De Schepper, schepsel. De Zone Gods, kind.

Wie heel de wereld niet omsloot. Die ligt in Maria's schoot. Geboren uit een vrouw, geworden onder de wet. En toch: „door Mij regeren de koningen en stellen de vorsten gerechtigheid." En in aanbiddig roept de kerk uit: Beminnelijk Vorst, Uw schoonheid hoog te loven. Gaat al het schoon der mensen ver te boven. Gena is op Uw lippen uitgestort, Dies ge eeuwiglijk van God gezegend wordt.

Medereizigers naar de eeuwigheid, is deze geboren Koning in Bethlehem ons al dierbaar en onmisbaar geworden? Immers, eenmaal bad God ons geplaatst in de hof van Eden. In welk een gelukzalige toestand verkeerde de mens. Beelddrager Gods om God te dienen naar hoofd, hart en hand als profeet, priester en koning.

Doch het heeft de mens niet goed gedacht God in erkentenis te houden. Het gebod, dat des levens was, heeft hij krachteloos gemaakt door zijn daden. Ze liggen we door onze rampzalige val gans buiten God, zijn onttroonde koningen en hebben ons geschaard onder de zwarte banier van de vorst der duisternis. Zijn verklaarde vijanden van God en Zijn gezalfde Koning. Hoe diep rampzahg is onze toestand. Het is zo juist uitgedrukt in de geloofsbehjdenis: „Overmits al het licht, dat in ons is, in duisternis is veranderd." Immers, alle werkzaamheden der ziel van ons verdorven verstand en wil vóór de bekering, werken de tegenstand in het werk der genade, zodat niemand gewillig is deze Zaligmaker aan te nemen. Aan deze jammerlijke toestand ontdekt te „vsiordeo-Js .onodn-kc'-öiiwaciiters der Lei en des doods. Gans hulpeloos en ellendig, want in deze weg der onüedigende genade alleen wordt de ziel bekwaamd, om in Jezus te geloven. En Lodenstein zegt: Die met veel lof van Jezus wil preken Moet eerst weten van Adam te spreken.

Kent ge iets van dat ontledigende, ontgrondende werk van God de Heilige Geest? Bedenk, het gaat op een eeuwigheid aan. We kunnen veel menen te bezitten, en dat we toch alles missen. De dwaze maagden meenden in te gaan. maar ze begonnen buiten te staan. Och, wat waren ze vlak bij de zaligheid. Er was maar een deur dikte tussen. Doch dit is alles. Want de deur is Christus. Dat we het aan deze zijde van het graf leren, want straks is de genadetijd voorbij. Wie weet hoe spoedig. Het kan zijn, dat de planken van onze doodkist reeds gezaagd en ons graf reeds gegraven is. En sterven is God ontmoeten, onze Rechter.

En deze Rechter kan alleen maar verzoend zijn in Hem, Die als 'n Kind geboren en als een Zoon gegeven is. Velen zijn er in onze dagen die in Jezus roemen, maar het is een Jezus van papier. Geen levende Borg, bevindelijk aan de ziel toegepast. Velen spreken van geloof, doch het is een geloof zonder kracht, een geloof van eigen vinding. Waar we voor eeuwig mee omkomen.

Volk des Heeren, indien er iets is dat onze Hefde kan verwekken tot Hem, dan is het voorzeker de menswording van de Zone Gods. O, kom dan, sla uw oog op dit beminnelijke voorwerp. Houd uw kaars bij deze zon. Overdenk wat een ondoorgrondelijke liefde de geopenbaard m liet vlees. We willen eindigen met het schone woord van de kerkvader Ambrosius, als hij zegt: „Zoete Jezus, Gij hebt U zelven bedekt met het licht als met een kleed. Heb nu ook Uzelven bekleed met onze menselijke natuur.

Zijt nu het onderpand van Uw volk in de hemel. Zijt ons gelijk geworden, opdat Ge ons aan U gelijk zoudt maken. Zijt tot onze armoede ingegaan, opdat we Uwe rijkdommen zouden ontvangen. Hier in de tijd en straks vohnaakt tot in alle eewigheid. O, Immanuël, „God met ons".

Dr. S.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 december 1951

De Banier | 8 Pagina's

JESAJA'S KERSTPSALM

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 december 1951

De Banier | 8 Pagina's