Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BIJ DE WISSELING DES JAARS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BIJ DE WISSELING DES JAARS

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gij hebt voormaals de aarde gegrond en de hemelen zijn het werk Uwer handen; die zullen vergaan, maar Gij zult staande blijven, en zij allen zullen als een kleed veroudert; Gij zult ze veranderen ah een gewaad, en zij zullen veranderd zijn; maar Gij zijt dezelfde en Uwe jaren zullen niet geëindigd worden.

Psalm 102 : 26, 27, 28

mstig woord ter overdenking in een jrnstige tijd, in een ernstige ure! ïn immers een ernstige ure is het, als laatste klokslag van een wegstervend r wordt gehoord en dadelijk daarop Ie eerste seconden van een opvolgend aar worden geteld.

ïet is een ure, die ons herinnert aan de ; ergankelijkheid van alles, wat bestaat Hiiten de Heere, aan de vergankelijkleid ook van ons leven.

Aet ieder jaar, dat eindigt, is een deel 'an ons leven voorbijgegaan en zoals iet einde des jaars daar is, zo zal ook enmaal — wie-weet lioe spoedig — het inde van ons leven daar zijn en breekt 'oor ons de eeuwigheid aan!

loe weinig wordt dat verstaan — over set algemeen genomen —; hoe weinig I ordt daarover nagedacht! Hoe menigiim. brengt de wisseling des jaars door brooddronkenheid, zelfs in ongebonnheid, en van zo ernstige zaak maakt n een feest!

i'/de het ons gegeven, geachte lezer! c We de ernst van de waarschuwingen es Heexen mogen verstaan en worde as de genade verleend, dat we tot ons Iven inkeren met de zo hoogst ge- 'ichtige vraiag: als het einde mijns Ie- 3ns daar is, wat wacht mij dan in die 'uwigheid, die daarna volgt?

ods Woord leert ons: er zal zijn een uwig wel of een eeuwig wee! Een 'uwig wel voor degenen, die hier op irde leerden verstaan: die in de Zoon looft, die heeft het eeuwige leven, sn eeuwig wee voor allen van wie aar is: maar die de Zoon ongehooram is, zal het leven niet zien, maar de om Gods blijft op hem.

e hebben dus ons zelven ernstig te iderzoeken in welke betrekking we ïan tot de grote Zone Gods, die mens t de mensen geworden is en voor ver- I ren zondaren een eeuwiggeldende geehtigheid heeft opgebracht door Zijn ^, 3ndervolle Borgtocht en nu werkam is in de troon des Vaders, om de ucht van die Borgtocht toe te passen n het hart dergenen, die Hij kocht 'or Zijn bloed.

ant als Hij niets voor ons is, als Hij en betekenis kreeg voor ons piersoon- 1^ leven, als we menen tuiten Hem luk en vrede te kunnen vinden, dan Jleij we In de ure des doods, bij het iaan in de eeuwigheid, bedrogen uitmen. Dan zullen we, als we zo ster­ ven, het gewaar worden hoe ontzettend het is: maar de toom Gods blijft op hem!

Vergeten we het niet: we leven onder het licht van 't evangelie, onder de roepstemmen van Gods Woord; en dat legt zo grote verantwoordelijkheid op ons. We zullen verantwoording hebben te doen van elk woord, dat we hebben gehoord of hebben gelezen! En als we die roepstemmen niet hebben geacht, maar zijn voortgegaan in onze onherboren toestand, zal het vreselijk zijn een vertoornd God te ontmoeten als een wrekend Rechter!

Psalm 102 wijst ons op de onveranderlijkheid Gods naast het veranderlijke van al het geschapene. Die God is onveranderlijk óók in het volvoeren van de straf, op de zonde bedreigd. Geve de Heere het te verstaian in de tijd, die ons nog gegund wordt en mochten we nog in de dag der genade, die nog over ons aanlicht, leren vragen naar het heil, dat in Sion genoten wordt!

Groot is het voorrecht, als in onze levenstijd op aarde de persoon van Christus Jezus ons dierbaar en gepast, noodzakelijk en onmisbaar is geworden. Want dan kennen we een toevlucht voor de noden des harten en voor de noden van ons tijdelijk bestaan. Dan kennen we ogenblikken, dat we toegang vinden bij Hem, die gezegd heeft: Die tot Mij komt, zal ik geenszins uitwerpen! Ge vreest vaak, dat ge uzelven zult vergissen en u wat toeëigenen, wat u niet toekomt? Ook met die vrees tot Hem de toevlucht genomen! Lees voor uzelven eens heel de 102de Psalm en ge zult zien: ook de dichter van dit lied kende twijfelingen en aanvechtingen en beroeringen des harten. Doch als hij daarmede tot de Heere vlucht vindt hij zijn steun in de onwankelbaarheid van de eeuwige Jehova en mag hij zich daaraan vastklemmen. Worde dat voorrecht verleend aan het volk, dat in Sion is geboren en de Heere leerde nodig krijgen èn voor het tijdelijke èn voor het geestelijke leven!

Hij heeft beloofd: Uw brood is zeker, Uw water gewis. Als ge gaan zult door het water, het zal u niet overstromen en door het vuur, de vlam zal u niet aansteken. En Hij is de Waamiaker van Zijn beloften!

Hij heeft toegezegd: Ik zal maken, dat hun werk in der waarheid zal zijn. Ik zal u niet begeven. Ik zal u niet verJa" ten. Ik heb u in beide mijn handpalmen gegraveerd; uw muren zijn steeds voor Mij. En wat uit Zijn mond uitging, blijft vast en onverbroken. Met Zijn eigen deiigden is Hij daarvoor Borg! Zij dan bij de jaarwisseling het oog dergenen, die de Heere nodig hebben en iets van Zijn goedertierenheid hebben gesmaakt, alleen op de Heere Heere, ze zullen het ervaren: Gij blijft dezelfde en Uw jaren zullen niet geëindigd worden. En als dan voor hen de dood komt, blijft nog de Heere dezelfde tot in eeUMagheid en zij zullen ongestoord wandelen in het lieflijk licht Zijns aanschijns!

Zo dan: vertroost elkander met deze woorden! r Limburgse kolen per trein toeneemt ten koste van het vervoer te water. De Minister heeft enige maanden geleden, naar aanleiding van deze uitspraak van mr Elshout, te kennen gegeven, dat ©r geen enkele bepaling bestaat, welke de binnenscheepvaart verhindert een belangrijk deel van het kolenvervoer tot zich te nemen. Dit moge waar zijn. Mijnheer de Voorzitter, miaar hiermede blijft het feit bestaan, dat de

grootste hoeveelheid kolen

uit de Limburgse mijnen per trein vervoerd wordt en dat men in de kringen der schippers niet direct de spoorwegen, maar de Overheid daarvoor aansprakelijk stelt. Dit blijkt wed zeer duidelijk uit het zoeven door mij genoemde nummer van „Schuttevaer", waarin o.m. het volgende te lezen staat:

„Vaak hoort men in de kringen van •schippers harde vei-wijten maken aan het adres van de Nederlandse Spoorwegen. Vastgesteld moet echter worden, dat deze verwijten niet redelijk zijn. De leiders van de Nederlandse Spoorwegen doen hun plicht. Zij trachten zo veel mogehjk vervoer tot zich te trekken en dat is hun goed recht".

En dan gaat de schrijver in , , Schuttevaer" als volgt verder:

„Het is de Overheid, die hier verwijt treft, omdat zij het staatsbedrijf bevoordeelt boven het particuhere be^ drijf".... „En het is door een bijzondere tariefpoUtiek, die door de Overheid wordt gesanctionneerd, dat deze wantoestand kan blijven bestaan".

Zo, Mijnheer de Voorzitter, denkt men in schipperskringen over het beleid der Regering in zake het«vervoer van kolen en men vraagt zich da; ar telkens weer af, waarom de Overheid niet met alle haar ten dienste staande middelen bevordert, dat er zo veel mogelijk

per schip

wordt vervoerd. Op die vraag weet men in die kringen slechts één antwoord te geven, namelijk dit, dat de Regering een spoorwegpolitiek voert, met andere woorden, dat zij slechts het voordeel van de Spoorwegen op het oog heeft. In die mening is men niet weinig versterkt door de bekende uitspraak van Minister Lieftinck bij gelegenheid van de behandeling •der belastingontwerpen, in het bijzonder, toen hij daarbij de verhoging der motorrrijtuigenbelasting met 30 % verdedigde en daarbij verklaarde, dat er, afgezien van zuiver fiscale overwegingen, ook meer algemene motieven zijn, die er voor pleiten, aan de ontplooiing van het wegverkeer een rem aan te leggen, te meer, omdat er op tal van verkeerswegen in ons land congestieverschijnselen zich openbaren en de noodzaak van grote investeringen in ons wegennet zich begint af te tekenen.

Mijnheer de Voorzit­ Deze verklaring. ter, heeft

niet alleen

in de kringen van het wegvervoer grote deining verwekt, doch evenzeer in de schipperswereld. Ook bestaat er zowel in de kringen van het wegvervoer als in die van het watervervoer ontstemming en ontevredenheid over, dat de van de zijde der Spoorwegen verstrekt^ cijfers geen juist beeld over de exploitatie geven. Met name beklaagt men er zich over — en dat terecht — dat er in die cijfers geen duidelijke scheiding tussen per­ sonenvervoer en goederenvervoer gegeven wordt. En voorts leeft in de

kringen van schippers

de gedachte, dat verliezen op het goederenvervoer door de Spoorwegen, ontstaan door een tarievenpoHtiek, die er volgens hen op gericht is de vracht uit het schip te houden, gecompenseerd worden door winsten op het personenvervoer.

Van Regeringszijde is dit ontkend, doch gelijk men in schipperskringen opmerkt, zonder dat een dergelijke ontkenning bewezen wordt. Er blijft zodoende bij de schippers — en dit geldt tevens voor het wegvervoer — een stemming van wantrouwen bestaan. Wij wensen dan ook bij vernieuwing bij de Minister voor te staan, dat het massavervoer in het vervolg in sterkere mate door middel van de scheepvaart zal geschieden dan tot op heden het geval is, gelijk ook in het Voorlopig Verslag is bepleit.

Vervolgens, Mijnheer de Voorzitter, wensen wij met betrekking tot de Rijnvaart onze instemming er mede te betuigen, dat tengevolge van de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, de

„Stop bij Lohith"

is opgeheven, zodat aan de schippers, die bezwaren badden zich bij één der door de Regering erkende organisaties, namelijk de Nederlandse Particuhere Rijnvaart Centrale of het Centraal Bureau vor de Rijn- en Binnenvaart aan te sluiten, nadien geen moeilijkheden meer bij het in- en uitklaren te Lobith in de weg zijn gelegd. Wij hopen voor de betreffende Rijnvaartschippers, die sterk tegen de „Stop 'bij Lobith" gekant zijn, omdat zij deze in strijd achten t© zijn met de Acte van Mannheim, dus met de Vrije Rijnvaart, dat d© Hoge Raad in deze voor hen zo belangrijke zaak binnenkoft een voor hen beviedigende uitspraak zal doen en dat op hen geen dwang tot aansluiting bij één der genoemde organisaties meer zal worden uitgeoefend. Een volgend punt met betrekking tot de scheepvaart. Mijnheer de Voorzitter, is de kwestie van het

vaarverbod op Zondag,

hetgeen door ons meermalen bepleit is, doch door de Minister in de Memorie van Antwoord helaas bij vernieuwing afgewezen wordt. Wij betreuren dit ten zeerste. Allereerst omdat Gods Woord alle slafelijke, niet noodzakelijke arbeid op Zondag nadrukkelijk verbiedt en de eerbiediging van die dag voor Overheid en onderdanen gebiedt, en voorts omdat tal- van brug- en sluiswachters daardoor genoopt worden om des Zondags te werken in plaats van deze dag temidden van hun gezin te kunnen doorbrengen. Evenzeer doet het ons leed. Mijnheer de Voorzitter, dat de Minister een afwijzende houding aanneemt ten aanzien van ons verzoek om de

openbare middelen van vervoer

op Zondag stop te zetten. Duizenden worden daardoor van overheidswege er toe aangezet om de Zondag, die de dag des Heeren is, te ontheiligen ten gerieve van het uitgaand publiek. Weigeren zij dit te doen, dan volgt ontslag. Zo is het nu, maar zo was het ook al vóór de oorlog onder de rechts© coalitie-kabinetten. Ook toen liepen de openbare vervoermiddelen volop, zelfs werden er extra-treinen ingelegd naar kermissen, voetbalwedstrijden, tentoonstellingen en andere vermakelijkheden. Werd daartegen onzerzijds opgekomen, dan werd ons toegevoegd, dat het pubhek er mede gediend en de schatkist er mede gebaat was. Een

motie,

onzerzijds ingediend, om de openbare vervoermiddelen op Zondag te doen stopzetten, vond zelfs geen steun bij de Anti-Revolutionnaire en Christelijk-Historische leden der Kamer, zodat de motie niet eens in behandeling kon komen. Van A.R. zijde werd het dan ook eens in de Kamer .ronduit verklaard, dat men niet zo ver ging van te zeggen, dat het publiek, dat zich des Zondags ten vervoer aanbiedt, niet zou moeten worden vervoerd. Krachtens dit

Anti-Revolutionnaire beginsel

had men er van die zijde dus in het geheel geen bezwaar tegen, dat duizenden spoorwegambtenaren en beambten, besturu'ders en conducteurs des Zondags arbeid bij de openbare middelen van vervoer verrichtten.

Ook na de tweede wereldoorlog wilden achtereenvolgende Kabinetten geen gevolg geven aan de eis van het gebod in zake de eerbiediging van Gods dag. Nu eens werd dit er tegen aangevoerd, dan weer wat anders. De Minister zegt thans in de Memorie van Antwoord, dat het • stopzetten van alle publieke vervoermiddelen op Zondag hem om redenen van economische, zowel als sociale aard, niet wel mogelijk lijkt. Het algemeen belang verzet zich volgens hem daartegen.

Dit antwoord. Mijnheer de Voorzitter, kan ons allerminst bevredigen, devvdjl de Minister met dit antwoord te kennen geeft, dat de belangen bij de Regering gaan boven de uitdrukkelijke eis van Gods Woord en Wet. Weïïc een

beschamend voorbeeld

geeft dan de Regering van de jeugdige staat Israël! Hoewel zij toch zeker niet zal onderdoen voor onze Regering in het behartigen der economische belangen van haar volk, heeft zij toch gelast, dat op de sabbathdag geen openbare middelen van vervoer dienst mogen doen. Hoezeer ook zijn de na-oorlogse kabinetten hier te lande met de haar voorafgaand© rechts© coahtie-kabinetten afgeweken van de praktijk, die de keizers

Constantijn de Grote en Theodosius

overeenkomstig Gods Woord en het eenparig gevoelen der oude Christelijke kerk met betrekking tot de eerbiediging van Gods dag hebben gevolgd. Dat hierdoor duizenden arbeiders op die dag uit hun gezinnen worden gehaald en als slaven aan het werk worden gezet, dat komt er blijkbaar niet op aan. Zelfs een Minister van de Partij van de Arbeid, nl. ir Vos, ontzag zich niet om autobusondememingen, die nimmer op Zondag dienst verricht hadden, te gelasten dit wel te doen, gelijk dat o.m. het geval was met de Veluws© Autobusdienstondememing. Of de directie en het personeel daar al tegen waren, of

kerkeraden en gemeentebesturen

van kerken en gemeenten op de Veluwe zich er al tegen verzetten, en of de bevolking in grote meerderheid er al evenmin iets van wilde weten, dit alles deerde de Spoorwegen, de toenmalige Minister van Verkeer en Waterstaat en de meerderheid der Kamer niet. Er moest op Zondag dienst verricht worden; tal van conducteurs en conductrices, benevens leden van het technisch perso­ neel moesten op die dag him werfcpak aantrekkeii op straffe van ontslag, en dat onder een Minister van de Partij van de Arbeid, die beweert, dat de belangen der arbeiders alleen bij haar veilig zijn! Mijnheer de Voorzitter! Wij zullen over dit op zichzelf zeer gewichtige punt thans niets meer zeggen, doch ons bepalen bij een ander onderwerp, namelijk tot dat, wat betrekking heeft op de

veiligheid van het verkeer.

Het staat er daarmede nog aüesbehalve rooskleurig voor, gelijk wel zeer duidelijk tot uiting komt in het overzicht, dat de Minister in de Memorie van Antwoord gegeven heeft over het aantal verkeersongevallen over de jai-en 1938 en 1939 en van 1946 tot en met 1950. Hieruit zien vsrij, dat er alleen in 1950 10.672 ernstige verkeersongevallen in ons land hebben plaats gehad, waarvan niet minder dan 896 met dodelijke afloop. De ongevallen met bromfietsen maken hiervan een belangrijk deel uit, In 1950 werden hierdoor 1729 ongevallen veroorzaakt, waarbij 36 bromfietsers het leven verloren, terwijl er 425 personen ernstig en 303 Hcht gewond bij werden. Voor 1951 zullen de cijfers, gelijk zich laat aanzien, belangrijk hoger Kggen. Behalve de dodelijke gevolgen en het lichamelijk letsel, veroorzaken de verkeersongevallen ook nog

enorme financiële schade;

zij bedraagt jaarlijks circa 88 mülioen. Wij achten het om al dez© redenen van het allergrootst© belang, dat er van Overheidswege nog meer zal worden gedaan ten behoeve van de veiligheid op de weg dan tot nu toe het geval is. Onder meer zullen er tegen roekeloze rijders, die er nog maar al te veel voorkomen, en tegen bestuurders, die zich onder invloed van sterke drank bevinden, strenge maatregelen getroffen moeten worden.

Ook zouden vdj de Minister de vraag willen stellen, wanneer er toe zal worden overgegaan om ook de trams v€ m

richtingaanwiJTxrs

te doen voorzien. De nieuwe verkeerswetgeving bevat wel een bepahng, wa-"^-, in voor de trams het richting aange J dwingend is voorgeschreven, maar tot uitvoering en naleving van deze bepaling is het nog niet gekomen, omdat het tijdstip niet is aangegeven, waarop dit voorschrift in werking zal treden. In andere landen, zoals in België, Duitsland, Zwitserland, Denemarken en Zweden zijn de richtingaanwijzers op trams reeds lang verpHcht, terwijl de verkeersdeskundigen over de ervaringen, daarmede opgedaan, zeer tevreden zijn.

Te meer is er alle reden voor om tot deze maatregel over te gaan, omdat de trams in de nieuwe verkeerswetgeving absolute voorrang boven elk ander verkeer verkregen hebben. Vooral voor bestuurders van voertuigen, die ter plaatse onbekend zijn en dus niet weten wanneer de trams van richting veranderen, achten wij het onder deze omstandigheden beshst noodzakelijk, dat de trams haar riohtingsverandering aangeven. Ook aan de

verlichting

van allerlei voertuigen behoort meer aandacht te worden besteed dan tot op heden het geval is, waarbij ook gedacht moet worden aan het verblindend licht van auto's. Telkens toch verneemt men van videlrijders de klaght, dat automobilisten voor hen niet dimmen of dat de gedimde Hchten te hoog gericht zijn. Wat voorts de verzekering tot

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 januari 1952

De Banier | 8 Pagina's

BIJ DE WISSELING DES JAARS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 januari 1952

De Banier | 8 Pagina's