Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VOLKSHUISVESTING EN WEDEROPBOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VOLKSHUISVESTING EN WEDEROPBOUW

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Red e van Ir van D IS

Bij de behandeling van de begroting betreffende de Volkshuisvesting en de Wederopbouw werd er bij de regering krachtig op aangedrongen om het aantal van 50.000 te bouwen woningen in 1952 toch vooral niet te verlagen, gelijk door de regering in uitzicht was gesteld. Namens de fractie der S.G.P. werd dit gedaan door ir van Dis, die tevens nog onderscheidene andere onderwerpen onder de aandacht van de minister bracht. Ir van Dis sprak als volgt:

Mijnheer de Voorzitter!

Bij de behandeling van dit hoofdstuk der begroting wensen wij allereerst onze waardering uit te spreken voor de door de minister steeds betoonde bereidwilligheid om aan speciale gevallen, die ^•vi] te zijner kennis brachten, de nodige aandacht te schenken en de hierbij betrokkenen een wOlig oor te verlenen, ja ook, indien dit mogelijk was, om te bevorderen dat een voor de betrokkenen zeer bevredigende oplossing werd verkregen. Vervolgens wensen wi] over te gaan tot het maken van enkele opmerkingen over het

zo urgente vraagstuk

van de woningbouw. Een vraagstuk, waarbij de belangen van ons volk op het allemauwst betrokken zijn. Het tekort aan woningen is toch steeds nog ontstellend groot. Duizenden zijn er, die hiervan dag aan dag de alleronaangenaamste gevolgen ondervinden. Wij denken hierbij aan zovelen, die met een groot gezin en soms nog famiheleden er bij uiterst klein behuisd zijn; aan hen, die over geen eigen woning beschikken en bij anderen inwonen met de zich daarbij veelvuldig voordoende wrijvingen en botsingen; alsook aan zovele jonge mensen, die trouwplannen hebben, doch maar geen woongelegenheid bekomen kimnen en hun huwelijk steeds maar moeten uitstellen, indien zij ook ten huize van hun ouders geen inwoning bekomen kunnen. Behalve dat dit voor al de door ons genoemde groepen der bevolking uiterst onaangenaam is, komen daarbij nog de geestelijke en morele ge^ varen, alsook de gevaren met het oog op de volksgezondheid. Dit aUes in aanmerking nemend, Mijnheer de Voorzitter, zijn wij van oordeel, dat het huidige

woningvraagstvk er een is van de eerste rang, evenals dit het geval is met de vraagstukken van voeding en kleding, die wel voorop gaan maar dan toch onmiddellijk gevolgd worden daor en onafscheidenlijk verbonden zijn aan het vraagstuk van de volkshuisvesting. De woningbouw behoort dan ook geen sluitstuk van het regeringsbeleid te zijn, doch één van de voornaamste onderdelen, hetwelk in de voortdurende zorg van de regering in haar geheel en van de minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting in het bijzonder behoort te delen.

Na deze algemene opmerkingen. Mijnheer de Voorzitter, willen wij thans iets gaan zeggen over hetgeen in de loop der jaien sedert de bevrijding op het gebied van de woningbouw tot stand gekomen is.

Voor wat de eerste jaren betreft, dus van 1945 tot en met 1947, is er maar een gering aantal woningen bijgebouwd namelijk 11.225. Dit behoeft, gezien de abnormale omstandigheden, waarin ons land toen verkeerde — men denke slechts aan het gebrek aan bouwmaterialen en geschoolde werkkrachten — niet te verwonderen. Iets anders is, of de zaak van de wederopbouw in deze eerste jaren na de bevrijding wel goed is aangepakt, een kwestie, die niet slechts van grote betekenis is voor die eerste jaren, doch ook voor de daaropvolgende jaren. Door

deskundigen,

die op woningbouwgebied hun sporen verdiend hebbsn, is dit met alle beslistheid ontkend. Uit de vele voorbeelden, die wij hier ten bewijze zouden kunnen aanhalen, wülen wij er slechts enkele noemen, namelijk de heer Ingwersen, die in het weekblad „Burgerrecht" van 24—31 December 1948 zijn bezwaren tegen het toenmalige beleid bij Wederopbouw niet onder stoelen of banken heeft gestoken, doch deze onbewimpeld kenbaar heeft gemaakt. Hij beklaagde er zich daarbij over, dat er mannen op zij waren gezet, die niemand had willen missen. Mannen, die het particulier initiatief steunden en voorthielpen, die ook veel ervaring hadden opgedaan in de tijd na de eerste wereldoorlog, toen er ook een grote woningnood bestond, en daarin voortreffelijk werk hadden verricht. Een ander punt, dat de heer Ingwersen zag als oorzaiak van de verkeerde gang van zaken bij de wederopbouw betrof de ver doorgevoerde

ambtenarij en bureaucratie

bij het departement van Wederopbouw en Volkshuisvesting, waarbij het volgens hem aan de zo hoog nodige deskundigheid maar al te zeer ontbrak. En om nog slechts op éen enkel punt de aandacht te vestigen, wijzen wij op hetgeen deze deskundige voorts nog als een grote fout van het naoorlogse wederopbouwbeleid aanmerkte, namelijk het dooddrukken van het particulier initiatief. Dienaangaande schreef de heer Ingwersen:

„Had men van meet af het particulier initiatief ingeschakeld, veel ellende ware voorkomen gewordsn. Maar dit initiatief, dat reeds een eeuw lang onze woningvoorziening had behartigd, werd voor niets geacht en men heeft van boven af, uit Den Haag, van een regeringsbureau uit, dit vraagstuk willen oplossen".

Mijnheer de Voorzitter! Wat hier aangaande het vroegere beleid ten aanzien van de wederopbouw met de daarbij toegepaste ambtenarij en bureaucratie is gezegd, zou nog door tal van uitspraken van andere bouwdeskimdigen kunnen worden bevestigd. Het^lcomt ook geheel overeen met de ervaringen, die destijds door velen werden opgedaan. Steen en been werd er toen geklaagd over de grote hoeveelheid

paperassen,

welke aan een ver doorgevoerde ambtenarij en bureaucratie onafscheidenlijk verbonden zijn. Niet minder werden er klachten over vernomen — en dit zeer terecht — dat er van overheidswege vergunning werd gegeven voor de bouw van bioscopen, dancings, theaters en tentoonstellingsgebouwen, terwijl de wonmgnood en de materiaalschaarste zo groot waren. Te meer verwekte dit grote ontstemming, omdat tal van lieden, die met eigen middelen en met eigen kracht een stukje aan hun huis of stal of schuur wilden bouwen, daarvoor geen vergunning konden krijgen, of, als zij het zonder de nodige vergunning hadden gedaan, hun werk op last van de betreffende instanties moesten afbreken. Ook is het voorgekomen, dat iemand in Zeeland zijn inwendig beschadigd huis voor ƒ 6000.— herstellen kon, doch daarin verhinderd werd, doordat vanuit Den Haag de mededeling kwam, dat het dak van het huis niet mooi genoeg was, en daarom een kwartslag omgedraaid moest worden, waardoor de kosten op ƒ 16.000 kwamen, hetgeen die man onmogelijk kon betalen. Iets dergelijks heeft zich voorgedaan bij de wederopbouw van

twee boerderijen

in de gemeente Staphorst. De eerste boerderij was volgens een bericht in de „Nieuwe Rotterdamse Courant" door de boer zelf gefinancierd. Hij had de dorpsaannemer in de arm genomen en zo ontstond een tot in de kleinste bijzonderheden doordacht, uiterst practisch gebouw, zonder enige luxe. De totaalkosten waren ƒ 17.000.—. Het bedrijf had 16 ha grond, zodat de kosten per ha op ruim ƒ 1000.— kwamen.

De tweede boerderij, te Rouveen, werd door de Dienst van Wederopbouw gezet voor een oorlogsslachtoffer. De kosten hiervan bedroegen ƒ 36.000. Bij een oppervlakte van nog geen 6 ha was dit dus per ha ruim ƒ 6000.—. Behalve de veel hogere bouwkosten mankeerde er aan de door Wederopbouw gezette boerderij heel wat. De gierkelder en mestplaats lagen op een afstand van 40 meter van de stal, en, om maar niet meer te noemen, was het onmogelijk om des winters met de hand te dorsen. Uit de door ons genoemde voorbeelden, die met tal van andere te vermeerderen zouden zijn, blijkt wel zeer duidelijk, dat overheidsbouw veel duurder is dan

particuliere bouw.

Nog onlangs is dit ook verklaard op een te Stockholm gehouden congres van de Internationale Federatie van werkgevers in het bouwbedrijf. Het is ook de ervaring geweest van één der vooroorlogse regeringen blijkens haar Memorie van Antwoord op het Voorlopig Verslag, behorend bij een ontwerp in zake de huurwetten, waarin enkele leden er op hadden aangedrongen dat de woningbouw „voorgoed aan de particuliere winstmakerij zou vs'orden onttrokken". De hierbedoelde regering wenste daaraan echter niet te voldoen. Zij verklaarde in haar antwoond, dat rijk en gemeente zich na de eerste wereldoorlog reeds jaren ingespannen hadden om ten koste van grote geldelijke offers de woningnood te bestrijden, doch dat msn daarmede niet meer bereikt had dan dat, vermoedelijk op enkele uitzonderingen na, de woningnood bleef stijgen. Diezelfde regering verklaarde voorts, dat de overheids­ voorziening in de woningbeihoefte langzamer werkt dan de particuliere nijverheid en ook dum-der. Wat dit laatste bereft, gaf de regering het volgende te ennen: i

„Hoe groot het verschil is, staat niet vast, maar dat zij duurder w«rkt, schijnt voor geen betwisting vatbaar. Het particulier bouwbedrijf heeft zich jaren geleden van een deel der woningvoorziening teruggetrokken. De ondergetekenden menen, dat dit feit met leedwezen moet worden geconstateerd, omdat waardevolle krachten nu aan de woningproductie zijn ontvallen juist in een tijd, waarin de grootst mogelijke productie nodig is.

Mijnheer de Voorzitter! Wat hier door een vooroorlogse regering ten aanzien van overheids- en particuliere bouw ge^ zegd is, geldt ook voor deze tijd. Ook nu geldt van de particuliere bouw, dat deze

veel goedkoper

is dan overheidsbouw, volgens deskundigen zelfs 15 a 20 pet. Daarom achten wij het een ernstige beleidsfout van de na-oorlogse kabinetten, dat zij ten aanzien van de particuliere bouw in gebreke zijn gebleven om maatregelen te nemen, welke hadden kunnen dienen om de particuliere bouw te bevorderen. Dit hebben de regeringen na de eerste wereldoorlog we! gedaan. In die tijd bestond er op wonmggebied ook een zeer moeilijke toestand. Oök toen was er een aanzienlijk woningtefkort, doordat de bouw tijdens de oorlog nagenoeg tot stilstand was gekomen; ook toen was er een bouwprogiamma nodig, dat het vooroorlogse aanmerkelijk overtrof en waarop de industrieën van bouwmaterialen niet waren ingesteld; ook toen was de aanvoer uit het buitenland beperkt. De bouwkosten waren dan ook aanvankelijk zeer hoog, terwijl de toenmalige huurwetten er mede toe bijdroegen, dat de particuliere woningbouw zich niet ontplooien kon. Daarbij kwam nog de concurrentie van de gemeentelijke en verenigingsbouw, die schier geen kosten ontzagen, omdat de huren tocth kunstmatig beneden het peil van de kostprijs der woningen gehouden werden.

Rijk en gemeente

zorgden wel voor de dekking der exploitatiekosten. Zo werd in 1921 slechts 36, 6 pet van het totaal aantal gebouwde v/oningen door particulieren gebouwd, doch dank zij de maatregelen der regering steeg dit percentage in 1927 tot 84, 6.

Toen is wel zeer duidelijk gebleken, dat beperking van de overheidsbemoeiing allerminst een ongunstige invloed heeft uitgeoefend op de vermeerdering van woonruimte. Het tegendeel was het geval. Hoe meer toch de overheid zich in die jaren terugtrok, des te krachtiger ontplooide zich de werkzaamheid van het particuliere bouwbedrijf.

Wij hebben het van belang geacht. Mijnheer de Voorzitter, om met betrekking tot het zo urgente vraagstuk van de woningbouw in het heden nog eens terug te grijpen naar het verleden, opdat daaruit voor de toekomst de nodige lering moge getrokken worden. Wij zijn toch van oordeel, dat hetgeen zoeven door ons naar voren is gebracht ook van toepassing is voor het heden, al hebbsn wij er 'n open oog voor, dat de woningnood tengevolge van het niet bouwen in oorlogstijd en van de aangerichte verwoestingen thans een veel grotere omvang heeft dan in de jaren na de eerste wereldoorlog. Meer en meer vallen er dan ook stemrnfen te beluisteren, welke gaan in de richting van hét

stimuleren

van de particuliere woningbouw, gelijk onder meea* geschiedde in een artikel, voorkomend in „De Maasfoode" van 7 Augustus 1951. In genoemd artikel wordt, in volkomen overeenstemming met hetgeen wij zoeven hebben opgemerkt, onder meer verklaard, dat de particuliere bouwerij sedert de bevrijding nog geen eerlijke kansen heeft gehad om te tonen, waartoe zij in staat is, en voorts, dat hoofdzakelijk politieke omstandigheden er toe geleid hebben, dat de woningbouw meer en meer een zaak is geworden, die de overheidsorganen liefst maar zelf opknapten.

Mijnheer de Voorzitter! Wij zijn van oordeel, dat liier de vinger op de wonde plek wordt gelegd. De na-oorlogse politiek van de rooms-rode coalitie was het, die tot gevolg had, dat de overheidsbouw hoofdzaak werd, terwijl aan de particuliere bouwer slechts een klein deel werd toegekend.

Deze gang van zaken moet ten zeerste betreurd worden zowel uit het oogpunt van de volkshuisvesting als van 's lands financiën. Er zal dan ook

een andere koers

moeten ingeslagen worden. Vergissen we ons niet, dan ziet de Minister dit zelf ook in. Hij verklaart toch in de Me^ . morie van Antwoord, dat toegegeveu D moet worden, dat, indien op de gevolgde weg moet worden doorgegaan, het resultaat zal zijn, dat de lasten voor het rijk in de toekomst ondraaglijk zullen worden. Afgaande op deze uitspraak, waaruit blijkt, dat de minister de huidige toestand niet houdbaar acht, is er enige verwachting, dat de werkelijkheid de minister er toe zal brengen om de particuliere bouwondernemers meer en meer te gaan inschakelen.

Het feit, dat de minister aan de particuHere bouwers thans de bouw van 15.000 woningen op basis van de Premieregeling Woningbouw 1950 heeft toegestaan, wijst reeds in die richting. De omstandigheden hebben de minister daartoe ook wel genoopt. Doordat er namelijk geen geld meer te krijgen was en de gemeenten daardoor met he' J voortbouwen in grote moeilijkheden *' geraakten, werd de regering voor de keus gesteld tussen achterraken op haar bouwprogramma of aan de particuliere bouwerij een ruimere armslag te geven. ^'eelzeggend is in deze ook een circulaire, welke enkele maanden geleden door de hoofdingenieur-directeur van Zuidholland aan de gemeentebesturen in zijn ressort werd gericht, waarin hij er bij deze op aandringt de

particuliere bouw

te bevorderen. Gaarne zouden wij van de minister willen vernemen, of deze circulaire op zijn aanwijzing, of anders met zijn goedvinden en medeweten, aan de Zuidhollandse gemeentebesturen is toegezonden, en zo ja, of een dergelijke ciiculaire ook aan de gemeentebesturen in de andere provincies is gericht. Dit zou onze volle instemming hebben, daar wij het als een ernstig tekort in het beleid der na-oorlogse kabinetten aanmerken, dat zij het de particuliere bouwerij niet mogelijk gemaakt heibben om te laten zien, wat zij presteren kon. Ten deze onderschrijven wij volkomen de passage uit het Voorlopig Verslag, waarin we — nadat gewezen is op de ontzaglijke financiële lasten, welke de overheid tengevolge van het door haar gevoerde woningbeleid te dragen krijgt — lezen: „Dit beleid heeft ongetwijfeld belemmerend, gewerkt op de woningbouw. Had de minister toegelaten, dat particulieren woningen bouwden en deze verhuurden tegen een prijs, die een sluitende exploitatie met verantwoorde inkomsten toeliet, dan was er zonder twijfel veel meer gebouwd, gezien de enorme vraag naar woningen."

Wij bepleiten dan ook bij de minister, dat door hem geleidelijk al zulke maatregelen genomen zullen worden, weDce er toe kunnen leiden, dat de particuhere woningbouw krachtig zal worden bevorderd. Evenzo achten wij het noodzakelijk, dat er ten behoeve van de

minder draagkrachtigen

goedkope woningen worden gebouwd, daar de woningen, die thans gebouwd worden, ook de Woningwetwoningen, die volgens de wet eigenlijk alleen ten behoeve van de minder draagkrachtigen mogen worden gebouwd, voor deze categorie der bevolking veel te duur zijn. Ook met het oog hierop wensen wij bij de minister te bepleiten, dat door hem bevorderd worde, dat het aantal in 1952 te bouwen woningen van 40.000, zoals dfc regering heeft voorgesteld, op minstens 50.000 gebracht zal worden. Wij slaan dit voor zowel in het belang van de volkshuisvesting als ook in dat van de werkgelegenheid voor de bouw- Vakarbeider en alle anderen, die bij de woningbouw betrokken zijn. Nu reeds bestaat er onder hen grote werkeloosheid, de heer de Loor sprak zelfs van 24.000 werkloze arbeiders in de bouwvakken, doch indien de bouw verminderen zou, dan zal de werkloosheid onder hen nog meer toenemen met al de onaangename gevolgen daaraan, zowel voor deze arbeiders als voor de pubheke kassen, verbonden. Ten aanzien van de woningwetbouw zouden wij vervolgens bij de minister willen bepleiten, dat gemeentebesturen, die tot het bouwen van woningwetwonmgen willen overgaan, vrijgesteld zullen worden van de verplichting om deze woningen te

verzekeren,

althans die besturen, die principiële bezv.'aren tegsn verzekering hebben. Het gaat toch niet aan om zulke gemeentebestuurders te d'wingen tot een handeling, waartegen zij ernstige gewetensbezv/aren hebben.

Te meer menen wij, dat de minister ons verzoek kan inwilligen, omdat in de praktijk is gebleken, dat het voor de gemeenten voordeliger is de gemeentelijke eigendommen niet te verzekeren, dan dit wel te doen. Mijnheer de Voorzitter! Een volgend punt, waarover wij iets willen zeggen, betreft de toekenning van het aantal te bouwen woningen aan de onderscheidene provinciën. Hierbij treft het wel heel sterk, dat de

provincie Zeeland

er zo berooid afkomt; terwijl alle andere provinciën voor het aantal te bouwen woningen in 1951 een contingent toegewezen kregen van boven de 1000 tot circa 6700, zag Zeeland zich slechts een contingent van 521 woningen toegekend.

Wij kunnen ons indenken, dat de Zeeuwen zich daardoor zeer ten achter gesteld achten. Zij hebben toch ook zv.-are offers in de oorlogstijd moeten brengen, zeer zware zelfs — men denke slechts aan Walcheren en Zeeuws-Vlaanderen — die in zo sterke mate getroffen zijn. Veel is er dan ook in Zeeland verwoest en waar bovendien ook daar de bevolking aanwast, wordt de woningnood er sterk gevoeld. En dat zowel in de steden, zoals Vlissingen en Middelburg, waar ook de industrie er de nadelige gevolgen vaii'"ondervindt, met het (X)g öp de aibeiders, doch evenzeer in de plaatsen op het platteland. Wij kunnen dan ook niet nalaten er bij de minister met alle klem op aan te dringen het contingent voor de provincie Zeeland te verhogen. Mijnheer de Voorzitter! Een ander punt, dat wij onder de aandacht van de minister willen brengen, houdt verband met hetgeen door mij reeds te berde is gebracht bij het bespreken van de toestand bij de Dienst van Wederopbouw onder 's ministers voorgangers. Wij hebben daai'bij gewezen op de

klachten,

die toen zo veelvuldig vernomen werden over de ambtenarij en de bureaucratie. Wij meenden, dat daarin onder deze minister enige verbetering gekomen was, doch afgaande op het bericht dat verleden week in de pers voorkwam, moeten wij dit ernstig betwijfelen. Dat bericht hield namelijk in, dat op een vergadering van de K.V.P. te Nijmegen medegedeeld werd, dat is vastgesteld, dat een aanvraag tot woningbouw 42 officiële instanties moet passeren, voordat de toestemming wordt verleend. Indien het in dit bericht vermelde feit juist is, dan moeten wij toch wel tot do conclusie komen, dat de

woekèrplant

der bureaucratie op het departement van Wederopbouw en Volkshuisvesiting welig tiert. Ook is het zeer goed te verstaan, dat op dezelfde vergadering gevraagd werd te bewerkstelligen, dat minstens de helft van deze instanties op non-actief zal worden gesteld. Wij bevelen dit ten zeer.ste in de aandacht van de minister aan en willen met de meeste aandrang bij hem bepleiten, dat door hem ten deze maatregelen zullen genomen worden om bij het aanvragen van een bouwvergunning een vlotte afdoening te waarborgen. Tenslotte wensen 'Ook wij er bij de minister op aan te dringen, dat door hem hel verkrijgen van een eigen, woning door middel van sparen bevorderd worde. Daaraan behoren door de overheid geen hinderpalen in de weg te worden gelegd; integendeel, zij moet alles in het werk stellen om de gelegenheid tot het bouwen van een eigen Woning aan te moedigen. Dit zal de zin tot sparen, waarop van de zijde der regering zo menigmaal wordt aangedrongen en waarvoor zij zelfs een Spaarraad in het leven heeft geroepen, zeer ten goede komen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 februari 1952

De Banier | 8 Pagina's

VOLKSHUISVESTING EN WEDEROPBOUW

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 februari 1952

De Banier | 8 Pagina's