Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

LANDBOUWBEGROTING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

LANDBOUWBEGROTING

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Rede van Ir van Dis

Bij de behandeling van de begroting van Landbouw, Visserijen en Voedselvoorziening was de spreektijd door de Voorzitter der Kamer zeer beperkt, een gevolg daarvan, dat men de gehele Rijksbegroting vóór Kerstmis wilde afgehandeld hebben. Zo kreeg de S.G.P. slechts 35 minuten toegemeten, welke zodanig verdeeld moesten worden, dat men een gedeelte van deze spreektijd moest besteden voor landbouwaangelegenheden en het andere gedeelte voor Visserijen.

Namens de fractie der S.G.P. voerde Ir v. Dis bij deze begroting het woord, eerst over Landbouw en daarna over Visserijen. Hier moge eerst volgen de landbouw- rede, om dan D.V. de volgende week die over Visserijaangelegenheden te geven.

Ir van Dis sprak als volgt: Mijnheer de Voorzitter! In de Memorie van Toelichting, welke de minister van Landbouw bij zijn begroting heeft gegeven, komt wel zeer duidelijk tot uiting, dat de huidige spanningen in de wereld zich ook in de landbouw sterk doen gevoelen. Niet alleen hebben deze spanningen geleid tot een tekort aan landbouwproducten met de daaraan noodzakelijk verbonden stijging der prijzen, doch ook hebben zij door de sterk gestegen uitgaven ten behoeve van de defensie veroorza^t, dat het voor ons land, dat toch al een ongunstige betalingsbalans had, nog weer moeilijker is geworden om in de behoeften aan landbouwproducten, speciaal van voedergranen, door invoer uit het buitenland te voorzien. Om deze moei^ lijkheid het hoofd te bieden, is het beleid van de minister er op gericht om

de productie op eigen hodem

zo hoog mogelijk op te voeren, en wel in het bijzonder van die producten, welke als grondstoffen voor de Nederlandse veehouderij dienen om daaraiede de ^foeding van het Nederlandse volk, alsmede de uitvoer van agrarische producten te bevorderen.

In de Memorie van Toelichting lezen wij dienaangaande dan ook, dat door de minister onverminderd gestreefd zal v/orden naar een opvoering van de verbouw van die voedermiddelen, die de hoogste voederwaarde per ha opleveren, te weten aardappelen, voederbieten en maïs, voorts naar een verhoging van de graslandproductie en tenslotte naar een vergroting van de verbouw van suikerbieten ten behoeve van het binnenlands verbruik en van de export van suikerhoudende producten.

Mijnheer de Voorzitter! Wij lomnen ons m.et de doelstelling van de minister zeer wel verenigen. Ook wij achten het voor onze

veehouderij

van het allergrootste belang, wanneer de voederproductie op eigen bodem wordt opgevoerd. Behalve om de reeds genoemde redenen ook hierom, omdat het lang niet omnogelijk is, dat de omstandigheden zich zodanig kunnen wijzigen, dat een regelmatige invoer van veevoeder niet meer mogelijk is, doordat de landen, waaniit wij veevoeder betrokken, en tot op heden nog betrekken, meer voor eigen gebruik zullen bestemmen.

Ook om deze reden dus zijn wij van oordeel, dat een opvoering der productie van de zoeven reeds genoemde producten ten zeerste aan te bevelen is. Niet het minst ook voor de

kleine landhouwhedrijven,

die voor het houden van rundvee, varkens en kippen tot nu toe zijn aangewezen op toewijzingen voor ingevoerd veevoeder en daarnaast ook nog op voer van de vrije binnenlandse markt. De kleine bedrijven zullen dus wel zeer bijzonder getrofen worden, doordat de invoer van voedergranen uit het buitenland, die reeds verminderd is, nog verder zal verminderen. Niet alleen zullen zij dan minder voertoewijzing krijgen, maar ook zullen voor de grotere vraag naar vrije veevoeders de prijzen hiervan op de buitenlandse markt gaan stijgen.

gen. De kleine bedrijven zullen dan ook met een opvoering der binnenlandse productie ten zeerste gebaat zijn, daar hier­ door een stijging der prijzen der vrije veevoeders, menselijkerwijs gesproken, zal kunnen worden tegengegaan. Een groot voordeel van de opvoering der

binnenlandse productie

is ook, dat de boer bij gebruik van eigen verbouwd voer dit tegen niet veel meer dan de kale kostprijs kan aanwenden, terwijl hij bij het aangekochte voer ook de kosten van het verwerken en de winstmarge voor de handel moet betalen. Dat kan voor varkens- en pluimveevoeder op 'gemiddeld wel ƒ 5 per 100 kg schelen.

Ook uit dit oogpunt is er dus alles voor te zeggen om zo veel mogelijk eigen verbouwd veevoer te gebruiken. In die richting is na de oorlog dan ook al het éen en ander gedaan, dank zij de premieverleningen aan de kleine bedrijven, die o.m. ook de verhoging van de voederproductie beoogden. Wij achten het dus van

groot belang.

Mijnheer de Voorzitter, dat de eigen productie zoveel als mogelijk is wordt opgevoerd.

Het is echter maar de vraag langs welke weg men dit bereiken wil en welke maatregelen de minister daartoe denkt te nemen. Wanneer de geachte bewindsman het gestelde doel, namelijk het meer verbouwen van aardappelen, voederbieten en maïs, wil bereiken door ondei"wijs, voorlichting, premies en dergelijk soort middelen, kortom op zodanige wijze, dat de boer niet gedwongen wordt om te verbouwen wat hem van boven wordt opgelegd, dan kunnen wij ons daarmede zeer goed verenigen. Dwang behoort onzes inziens ten deze beslist vermeden te worden,

ook indirecte dwang.

Er behoort namelijk rekening gehouden te worden met de grote verscheidenheid zowel tussen de vei\schillende provinciën, alsook tussen de afzonderlijke bedrijven. Tal van factoren zijn er, die hierbij een rol spelen, zoals de omvang van het bedrijf, de kwaliteit van de gi'ond, de arbeidsvoorziening, de kapitaalpositie, enz. De ene boer zal b.v. het beste doen door meer voeraardappelen voor zijn varkens te gaan telen, een andere boer zal er beter aan doen door meer maïs of graanmengsels te verbouwen voor zijn pluimvee, terwijl nog weer een andere boer zich beter op de opvoering van de grasopbrengst voor zijn rundvee of op de verhoging van de roggeproductie zal kunnen toeleggen. De practijk der laatste jaren heeft het genoegzaam geleerd, dat er

allerlei variaties

bestaiui en ook moeten bestaan. Hiermede zal terdege rekening gehouden moeten worden en wij wensen dan ook bij de minister te bepleiten, dat dit door hem zal worden gedaan. Heel erg gerust zijn wij in deze echter niet. De minister toch zegt ten deze in de Memorie van Antwoord, jdat de overheid zich niet zal kunnen onthouden van stimulerende maatregelen. Wanneer daaronder alleen verstaan werden de maatregelen, die wij zoeven genoemd hebben, namelijk het toekennen van premies, onderwijs, voorlichting en propaganda, dan zouden wij daartegen geen bezwaar hebben. De minister echter blijkt onder die stimulerende maatregelen meer te verstaan. Hij zegt toch in het vervolg van de Memorie van Antwoord, dat waimeer zou blijken, dat onvoldoende medewerking van de boeren zelf zou worden verkregen, in dat geval het stellen van

geboden en verhoder

niet vermeden zal kunnen worden. Wel voegt de minister hier aan toe, dat hij dit zeer ongaarne zou doen en dat hij veeleer zal streven naar regelingen, die de gewenste gevolgen hebben, zonder dat te zeer in de individuele bedrijfsvoering wordt ingegrepen, maar hetgeen de minister dan als voorbeeld laat volgen, vervult ons toch met vrees, dat door hem maatregelen zullen worden toegepast, welke maar al te zeer in het kader van de

geleide economie

liggen. De minister toch zegt in de Memorie van Antwoord:

, , Als voorbeelden van zodanige regelingen kunnen worden genoemd de veevoederdistributie, en het kortelings vastgestelde systeem voor de kuikenverdeling, waarbij een verband wordt gelegd tussen het aantal toe te wi]zen kuikens en de verbouw van aardappelen en korrelmaïs".

Mijnheei- de Voorzitter! Het hier door de minister vermelde kortelings vastgestelde systeem der kuikenverdeling is allesbehalve geschikt om de onrust, waarvan wij zoeven gewag maakten, bij ons weg te nemen. Deze regeling toch is in haar oorspronkelijke vorm in landbouwkringen bepaald

ongunstig

ontvangen. We wijzen ten bewijze hiervan allereerst op de overwegende bezwaren, weUce zowel bij het hoofdbestuur van de Stichting voor de Landbouw als bij de hoofdafdeling veehouderij, de pluimveecommissie en de commissie voor kleine boerenvraagstukken werden ingebracht tegen de wijze, waarop de minister de kuikentoewijzing voor 1952 heeft willen binden aan de verbouw van aardappelen en korrelmaïs op het eigen bedrijf. Wel heeft de minister zijn oorspronkelijke plannen toen aanmerkelijk gewijzigd, maar het feit ligt er, dat de minister eerst een regeling wilde doorvoeren, die bij de landbouw op

groot verzet

stuitte, omdat men daarvan geen verhoging der voederproductie, maar een verlaging van de veehouderijproductie duchtte. De kleinere bedrijven vooral zouden daarvan de dupe zijn geworden. Zij zouden tot vermindering van hun veestapel moeten overgegaan zijn. En wat voorts de kuikenregehng in haar huidige vorm betreft, ook daarover zijn lang niet alle boeren te spreken. Zelfs de Stichting voor de Landbouw heeft zich er slechts vanwege de haast, die er achter werd gezet, voor één jaar bij neergelegd. Dit wil daarom nog niet zeggen, dat nu alle boeren zich bij de huidige kuikenregehng kunnen neerleggen, te meer daar er heel wat boeren zijn, die allesbehalve met de Stichting voor de Landbouw sympathiseren, evenals er heel wat boeren zijn, die tegenover de

Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie

de P.B.O., beshst afvdjzend staan. Zo zijn er ook velen onder hen van oordeel, dat de overheid met deze kuikenregeling een heel verkeerde kant is uitgegaan. Te meer beklaagt men zich hierover, omdat men vreest, dat het niet bij de kuikens zal blijven, doch straks ook op de varkens en het rundvee zal worden toegepast, met het gevolg, dat er van de bedrijfsvrijheid weer een heel stuk zal te loor gaan en de bedrijven bij vernieuwing zullen gebracht worden onder een controle- en ambtenarenapparaat, waarvan ze nauweUjks enigermate verlost waren. Dergelijke stemmen. Mijnheer de Voorzitter, vielen in onderscheidene landbouwbladen van de laatste rijd te beluisteren. Wij wijzen slechts op het „Drents Landbouwblad", op „De Vrije Boer" en op „De Landbouwbode". Laatstgenoemd orgaan oefende ook

scherpe kritiek

uil op de haast, waarmede deze kuiketir regeling er door gejaagd is, het sprak zelfs van een „jakkermethode" en gaf voorts niet onduidelijk te verstaan, dat men in de toekomst, tenzij er van een plotseling intredende nopdtoestand sprake was, voor zulk een jakkermeöiode feestelijk bedanken zou.

Vervolgens vestigen wij nog de aandacht van de minister op een bericht in het , , Geldeirs Landbouwblad", hetwelk inhield, dat het hoofdbestuur van de Gelderse Maatschappij van Landbouw de nieuwe kuikenregeling principieel

onaanvaardhaai

achtte, omdat de overheid hiermede direct in de individuele bedrijfsvoering ingrijpt. Genoemd blad stelde bovendien tegenover de kuikem-egeling der regermg een geheel andere regeUng, wa jA op we echtei- niet zullen ingaan. We hebben er slechts de aandacht van de minister op willen vestigen, dat het door hem genoemde voorbeeld van de kuikenregeling allerminst geschikt is om het vertrouwen te wekken, dat de minister ter bevordering van de verhoging der veevoedeiproductie geen maatregelen met toepassing van dwang zal nemen. Wij betreuren dit ten zeerste, omdat een dergelijk beleid de ¥

vrijheid der bedrijven

al verder in boeien slaat en ons al sterker doet gaan in de richting van de geleide economie, ten aanzien waarvan door verschillende leden op blz. 2 van het Voorlopig Verslag wordt opgemerkt dat er in Nederland geen bedrijfstak zo sterk beheerst wordt door de gele> |\ economie als juist de landbouw. Met deze leden ajn wij dan ook van oordeel dat meerdere vrijheid gewenst, ja zeer gewenst is, ten einde het intreden van verstarring te voorkomen. Ook om te zorgen, dat de landbouw, die voor onze volkshuisvesting van zo grote betekaiis is, voor de verrichte arbeid behoorlijk betaald wordt. Dit is in het belang van de bedrijven zelf, doch ook in dat van de landarbeiders, wier lonen soms nog maar al te zeer achter staan bij de Ionen der arbeiders, die werkzaam zijn in de industrie en in de bouwvakken, met het gevolg, dat er op bepaalde tijden in de landbouw gebrek is aan arbeidskrachten. l

Overgaande tot een ander onderwerp. Mijnheer de Voorzitter, wenseij wij thans iets te zeggen over de

vestigingseisen

voor de landbouw. Wij hebben reeds eerder gezegd, dat wij daarvan geen voorstanders zijn. Het landbouwvak: is bij uitstek een practisch vak. Wij onderschatten geenszins de betekenis van goed landbouwonderwijs, evenmin als de boeren dit doen, maar wij zijn toch van oordeel, dat de eisen niet te hoog moeten worden gesteld en dat hetj zwaartepunt moet liggen in de practijk| Daar komt bovendien nog bij, dat en op het ogenblik een onvoldoend aantal landbouwscholen is om alle gegadigden landbouwonderwijs te geven. Ook uit dit oogpunt achten wij het niet gewenst om tot het invoeren van vestigingseisen voor de landbouw over te gaan. Mijnheer de Vooi-zitter! Thans wensen wij enkele opmerkingen te maken over hetgeen in de gewisselde stukken wordt vermeld over de eis, welke aan

slagers

wordt gesteld, dat zij slechts verzekerd vee mogen slachten. Het heeft ons zeer teleurgesteld, dat de minister op het verzoek van een slager te Rijssen, die wegens principiële bezwaren tegen de verzekering in geen enkele verzekering is en deswege ook bezwaren heeft om vee, dat door hem geslacht wordt, te verzekeren, afwijzend heeft beschikt. De minister merkt dienaangaande in de Memorie van Antwoord op, dat slagers het door hen gekochte vee niet zelf behoeven te verzekeren, omdat zij vee kunnen kopen, dat door de verkoper al verzekerd is. De slager, die principiële bezwaren mocht hebben tegen

elke verzekering,

aldus de minister, behoeft er dus alleen voor zorg te dragen, geen vee aan te kopen, dat niet is verzekerd. De minister stelt de zaak hier wel zeer gemakkelijk voor. In de practijk is ze echter lang niet zo gemakkelijk. In zijn ét'iiweer voor het scheidsgerecht voor 'de voedselvoorziening, hetwelk wij met de hier betreffende slager bijwoonden, heeft deze dit ook nadrukkelijk naar voren gebracht. Hij heeft dit verweerschrift ook overhandigd, zodat het scheidsgerecht van zijn bezwaren nauwkeurig op de hoogte is. Wat in dit verweerschrift met betrekking tot het kopen van reeds verzekerde koeien staat, kcmt op het volgende neer: Het is steeds

zeer moeilijk

verzekerde dieren te kopen, daai' de meeste koeien bij de boeren aan huis gekocht worden. Dezen zullen vaak om verschillende redenen niet voor de verzekering zorgen, enerzijds omdat ook zij hiertegen gewetensbezwaar hebben, ^vooral hier in Rijssen) en ik ze er in *een geval toe wil aanzetten om het wel te doen, anderzijds omdat de boeren, die geen gewetensbezwaar hebben tegen verzekering, de dieren wel aan andere slagers kunnen verkopen, zodat zij zich nergens druk over behoeven te maken. Dit verweer werpt toch wel een heel ander licht op deze zaak dan in de Memorie van Antwoord wordt gedaan, wanneer daarin verderop gezegd wordt: „Het is ondergetekende niet gebleken, dat zich hierbij in de praktijk grote moeüijkheden Voordoen". Het moge de minister niet gebleken zijn maar uit het

verweerschrift

blijkt toch wel zeer duidelijk, dat zich hier v^/el degelijk moeilijkheden voordoen. Wij achten het dan ook hoog.st onbillijk, dat de minister op het op hem gedane beroep afwijzend heeft beschikt. De wetgever neemt in andere gevallen tegenover hen, die gewetensbezwaren tegen verzekering hebben, steeds een tegemoetkomende houding aan. In de verzekeringswetten worden zij nadrukkelijk van de verzekeringsdwang vrijgesteld. Zelfs gewetensbezwaren tegen het vervullen van de militaire dienstplicht worden door de overheid erkend. Wij bepleiten dan ook met alle klem en nadruk, dat de minister zich nader over deze aangelegenheid berade en alsnog aan de hier betreffende slager

vrijstelling

van de voorgeschreven verzekering toekennen zal. Het feit, dat deze in geen enkele verzekering is, is toch voldoende waarborg, dat het hier een ernstige gewetensbezwaarde betreft. Financiële bezwaren zijn hierbij absoluut uitgesloten. Indien wij daarvan niet overtuigd waren, dan zouden wij geen woord aan dit geval verspüd hebben. Daarom bevelen wi; deze zaak nogmaals in de aandacht van de minister aan. We vragen niet om een directe beslissing van de minister, daar we vrezen, dat deze dan afwijzend zal zijn, doch alleen om de toezegging dat hij dit geval nog eens ernstig zal onderzoeken.

Mijnheer de Voorzitter! We wensen vervolgens te spreken over de

ruilverkaveling,

al zullen we dit met het oog op de kort toegemeten tijd zeer beknopt moeten doen. Het is inderdaad zeer juist, wat in het Voorlopig Verslag over de ruilverkaveling wordt opgemerkt, namelijk, dat bij zekere groepen van de agrarische bevolking daartegen nog altijd verzet bestaat. Dezer dagen kregen we nog een stuk van een Walcherse boer in handen, voorkomend in een landbouwblad, waarin deze boer zich beklaagt over die, door hem zo genoemde, „vreselijke ruilverkaveling" met de daarbij toegepaste dwang. Deze boer zag in de ruilverkaveling niet minder dan een

totale beroving

van het eigendomsrecht. In een schrijven, dat wij nog maar kort geleden.ontvingen, beklaagt zich een andere boer al niet minder over de vidjze, waarop de ruilverkaveling wordt uitgevoerd. Hij schreef onder meer:

, , De practische kant wordt niet bekeken, maar het domme potlood domineert. De gronden, die nbg niet toegewezen zijn, zijn totaal vervuild tot grote ergernis van iedere Walcherse boer".

Deze boer beklaagde zich voorts over de wijze, waarop men door de hierbij beti-okken instanties wordt behandeld. Komt men op het kantoor met wensen of klachten, zo schreef hij in het vervolg van zijn brief, dan wordt men meestal afgecommandeerd. Het

eigendomsrecht

is totaal zoek. Toen iemand grond aanvroeg van zijn eigen vader, kreeg hij ten antwoord, dat zijn vader geen grond meer had, alles was gesaneerd. Boeren, die op hun land ploegden, zo deelde deze boer ons verder mede, kregen van mensen, die voorbij kwamen, te horen, dat het land dat zij bewerkten hun eigen land niet meer was. Ze wisten daar zelf echter niets van, want ze hadden er helemaal geen 'bericht van gekregen.

Mijnheer de Voorzitter! Indien dit inderdaad zo is, dan is dit toch wel een verregaande nalatigheid en in die zin een

grof schandaal

en is het zeer goed te begrijpenj dat er op Walcheren over de ruilverkaveling grote ontstemming onder de boeren bestaat.

En wat het aanwijzen van de Noordoostpolder betreft, daarover uitte de hierbedoelde boer al evenzeer klachten. De één wordt direct afgewezen, zo schreef hij, terwijl een ander, die nog niet beslissen kan, het volgend jaar weer mee kan dingen, kortom de klachten over de uitvoering der ruilverkaveling op Walcheren zijn vele en velerlei. Ook over de kosten wordt geducht geklaagd, gelijk ook in het Voorlopig Verslag melding wordt gemaakt vim de te hoge kosten voor minder kapitaalkrachtige grondeigenaars en de moeilijkheid om de gemaakte kosten in de pacht te verdisconteren.

Wij bepleiten bij de minister, dat door hem van deze klachten goede nota zal genomen worden en dat door hem ten deze de nodige maaitregelen zullen worden geti'offen.

Mijnheer de Voorzitter! Wij wensen thans een ander onderwerp te gaan bespreken. Een onderwerp, dat wij al herhaaldelijk in de Kamer, alsook in een mondeling onderhoud met de minister op zijn departement ter sprake hebben gebracht, doch waarover wij vanwege het ernstige karakter ook thans niet kunnen zwijgen. Het betreft namelijk de bestrijding van de

tuberculose onder het rundvee.

Uitvoerig zullen wij op deze aangelegenheid thans niet ingaan, daar wij dit verleden jaar gedaan hebben, en vooral ook, omdat er een wetsontwerp bij de Kamer is ingediend, hetwelk uitsluitend over de bestrijding van de tuberculose onder het rundvee handelt. Alsdan hopen wij gelegenheid te hebben om in den brede op dit zo gewichtige onderwerp in te gaan. Wij willen ons thans bepalen met bij de minister te bepleiten dat hij in overleg met de minister van Justitie voor de boeren, die gewetensbezwaren hebben, een uitzonderingsbepaling in het leven zal roepen, opdat het niet weer zo ver zal komen, gelijk het dit jaar aan boeren uit

Staphorst, Uddel

en andere plaatsen is overkomen, die hoge boeten moesten betalen of zelfs üi de gevangenis werden gezet. Het betreft hier toch geen misdadigers, malar rustige, consciëntieuze burgers, die nimmer voor enig vergrijp met de justitie in aanraking zijn gekomen en die krachtens hun godsdienstige overtuiging belijden, dat zij aan de overheid gehoor2Kiamheid verschuldigd zijn, tenzij van hen iets wordt geëist, wat volgens hun geweten tegen Gods Woord ingaat.

Wij gevoelen ons dan ook gedwongen om voor deze boereii

vrijstelling

te bepleiten. Wij zijn de minister er erkentelijk voor, dat hij de bezwaai-den met ons een onderhoud heeft willen toestaan, maar Zo lang de mogelijkheid tot vrijstelling nog niet in de wet vastligt, achtyn wij het onze plicht te zijn de minister deze voor de gewetensbezwaarde boeren zo ernstige zaak andermaal op het hart te binden.

In de Memorie van Antwoord zegt de minister over deze aangelegenheid, dat het vraagstuk van de gewetensbezwaaiden bij de behandeling van het betreffende wetsontwerp ter sprake zal komen, en voorts, dat dienaangaande door hem nog nader overleg ook met de minister van Justitie wordt gepleegd. Wij hopen zeer. Mijnheer de Voorzitter, dat dit overleg tot het zo zeer gewenste resultaat moge leiden, dat voor de gewetensbezwaarden een uitzonderingsbepaling in de wet zal worden opgenomen. Wat de

verplichte inenting

tegen mond- en klauwzeer betreft, waarop in het Voorlopig Verslag door sommige leden der Kamer is aangedrongen, daartegen moeten wij met alle nadruk opkomen, op gronden, die nog onlangs door Ds Zandt bij de algemene beschouwingen over de Rijksbegroting in de Kamer zijn uiteengezet. Het verheugt ons dan ook, dat de minister aan de op hem uitgeoefende aandrang geen gevolg zal geven, al is het, dIat de minister dit niet uit principiële overwegingen heeft gedaan, doch louter omdat hij geen kans ziet er uitvoering aan te geven, dewijl het aantal veeartsen daartoe ir, verband met de tbc-bestrijding te klein is.

Tenslotte, Mijnheer de Vtorzitter, nog een enkele opmerking over de bestrijding van de

pseudo-vogelpest.

Bij ons zijn klachten ingekomen, dat bij het afmaken van kippen soms op de allerwreedaardigste wijze wordt opgetreden. Wij zouden het zeer op prijs stellen, indien de minister een onderzoek naar deze klacht over ernstige dierenmishandeling zou willen instellen, en zo deze gegrond is, daartegen met alle beslistheid zal optreden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 februari 1952

De Banier | 8 Pagina's

LANDBOUWBEGROTING

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 februari 1952

De Banier | 8 Pagina's