Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en Jong

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

LXXX.

Tot de kerkvaders van de Noord-Afri- ^jcaanse school behoren TertuUianus en •" • C> 'prianus.

TertuUianus is van iets jongere datum dan de tevoren genoemde kerkvader Irenaeus. Hij werd in het laatste gedeelte van de tweede eeuw, volgens sommigen omstreeks het jaar 160, te Carthago geboren als de zoon van een centurio, dit is een Romeins hoofdman. Hij ontving een Grieks-Romeinse opvoeding en muntte later uit als rechtsgeleerde en als pleitbezorger. Nadat hij als heiden verscheidene jaren dit ambt had uitgeoefend, werd hij, waarschijnlijk omstreeks het jaar 190 bekeerd tot het Christendom, dat hij met de grote gaven, hem verleend, verdedigde tegenover de aanvallen der heidense wijsgeren en ketters. Waarschijnlijk werd hij later presbyter te Rome en leraar der catechumenen te Carthago.

TertuUianus was een man met een vurig karakter, die sterk de nadruk legde op een waar Christelijk leven en zelfs een ijveraar was voor de ascese. Vandaar, dat hij zich sterk aangetrokken gevoelde tot de secte der Montanisten, de volgelingen van een zekere Monta.nus die o.m. voorstander was van een strenge tucht en strenge ascese noodzakelijk noemde. TertuUianus sloot zich zelfs bij hen aan, al bleef hij tot de kerk behoren. Uit sommige zijner geschriften blijkt duidelijk, dat hij deze secte toegedaan was. Zo verwierp hij met hen de kinderdoop en was hij er tegen om in tij­ den ^van vervolging te vluchten. Ook ten aanzien van een tweede huwelijk deelde TertuUianus het standpunt der Montanisten, die daarvan beshste tegenstanders waren. Op de kwestie of TertuUianus zich later va nde Montanisten heeft afgekeerd, gelijk o.m. door Augustinus is beweerd, doch door anderen twijfelachtig wordt genoemd, zullen we niet ingaan. Een feit is, dat TertuUianus niettegenstaande zijn sympathie voor de Montanisten, door de kerk als één van haar grootste leraars is erkend. TertuUianus heeft vele zeer belangrijke geschriften nagelaten. Er zijn van hem geschriften tegen de heidenen, tegen de gnostieken en andere ketters, tegen de Joden en voorts practische geschriften over de doop, de boete, het huwelijk, de kleding der vrouwen en andere onderwerpen. Uit enkele dezer geschriften zullen wij TertulUanus zelf aan het woord laten om hem de lezer enigszins naderbij te brengen, waarbij wij vanzelfsprekend zeer beknopt moeten zijn. Allereerst zij dan gewezen op een uitspraak van TertuUianus aangaande diegenen, die een beroep uitoefenden, hetwelk door de kerk veroordeeld was. Niemand toch, die een beroep bad, dat met de algemeen erkende Christelijke grondbeginselen in strijd was, werd tot de doop toegelaten, tenzij hij zich verbond om dat beroep te laten varen. Zo iemand moest een nieuwe broodwinning zoeken en kon hij die niet vinden, dan werd hij onder de behoeftigen, die door de gemeente ondersteund werden, opgenomen.

Tot die verboden beroepen werden alle bedrijven gerekend, die op enigerlei wijze met de afgoderij in verband stonden en deze bevorderden, zoals alle kunsten en handwerken, die betrekking hadden op het vervaardigen en versieren van afgodsbeelden. Er waren er echter, die Cl" niets voor gevoelden om hun middelen van bestaan op te geven en zich verontschuldigden met de opmerking, dat zij zich immers streng van de verering der afgoden onthielden en de afgodsbeelden niet beschouwden als voorwerpen van godsdienst, doch slechts van kunst. Tegenover dezulken nu liet TertuUianus zich als volgt uit:

„Ongetvsdjfeld vereert gij de goden, wanneer gij maakt, dat zij vereerd kunnen worden. Gij brengt hun wel geen dier ten offer, maar gij offert hun uw eigen geest. Uw zweet brengt gij hun ten drankoffer en gij ontsteekt ter hunner eer het hcht van uw verstand".

Vervolgens keerde TertuUianus zich tegen de heidenen, die de zwaardvechtersspelen en allerlei andere schouwspelen dier dagen verdedigden. De christenen toch beschouwden het deelnemen aan al deze vermaken, alsook het bijwonen er van onverenigbaar met hun roeping. Heidenen en wereldsgezinde christenen echter bestreden hen deswege. Zij vroegen de christenen, die het bezoek aan blij- en treurspelen, renspelen en wedlopen veroordeelden, waarom zij zich aan die openbare vermakelijkheden onttrokken, daar toch de godsdienst des hcirten zeer wel met zulk een uitwendige streling van het gezicht en gehoor kon samengaan en God niet beledigd werd door het genoegen des mensen, hetwelk te zijner tijd en plaats niets misdadigs had, indien aan de vreze en de ere Gods daardoor niet werd te kort gedaan. Eén van de heidenen, die zich aldus tot de christenen wendde, was de reeds vroeger genoemde heidense vsdjsgeer Celsus. Hij wekte de christenen op om aan de openbare feesten deel te nemen met de woorden: „God is de gemeenschappelijke Vader van allen, de Algoede, Die niets behoeft en geen nijd gevoelt; wat zou dus zelfs hen, die het meest Hem toegewijd zijn, weerhouden de volksfeesten bij te wonen? " TertuUianus, die in de gehele toneelkunst slechts een kunst van huichelarij en bedrotg zag, voegde hem op bovenvermelde opwekking van Celsus toe: „Het is ons juist te doen om aan te tonen, dat deze vermaken met de ware godsdienst en de ware gehoorzaamheid aan de ware God niet gepaard kunnen gaan."

Tegenover hen, die deze vermaken niet vaai-wel v^alden zeggen en toch als christenen hun geweten wUden gerust stellen, onder meer met de bewering, dêit bij de schouwspelen geen andere dingen gebruikt werden dan gaven Gods door Hem aan de mens verleend, om ze tfc genieten, merkte TertuUianus op: , , Hoe schrander de menselijke onkunde toch weet te redeneren, vooral wanneer men het verUes van dergelijke wereldse vermaken en genietingen vreest! Wel is alles een gave Gods, maar het komt er op aan, tot welk einde de dingen door •God gegeven zijn; lioe zij overeenkomstig die bestemming gebruikt moeten worden; wat de oorspronkelijke schept ping en wat het misbruik der zonde is. Er is een groot onderscheid tussen de oorspronkelijke reinheid en het verderf der natuur, tussen haar Schepper en haar vervalser. En al wordt het bezoeken der schouwburgen niet met zovele woorden in de Schrift verboden, zo volgt ^dat verbod toch vanzelf uit haar algemene grondbeginselen. Wat in het algemeen tegen de begeerlijkheid des vleses en de begeerlijkheid der ogen wordt gezegd, is ook van toepassing op deze bijzondere soort van genietingen".

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 februari 1952

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 februari 1952

De Banier | 8 Pagina's