Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en Jong

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

LXXXVII.

Kritiek op Cyprianus' vlucht in vervolgingstijd. Oordeel van voorgangers te Rome.

Vóór zijn vlucht had Cyprianus aan de christenen te Carthago en aan de naburige bisschoppen bekend gemaakt, waarheen hij voornemens was zich te begeven, terwijl hij vooraf ook nog de lopende zaken in de Carthaagse gemeente had geregeld en in zijn plaats anderen tot bestuurders had aangesteld. Ook de kerkekas had hij aan onderscheidene personen in bewaring gegeven, opdat de hulpbehoevenden op meer dan één plaats zouden kunnen geholpen worden en er minder gevaar zou bestaan, dat de gehele kas in handen der vijanden zou v^en.

Cyprianus besteedde zijn tijd, toen hij ir. een veiliger oord schuüing had gevonden, geheel ten nutte zijner gemeente, gelijk blijkt uit de vele brieven, waarin hij haar tot lering en vermaning onderrichtte

Ook wijdt hij daarin passages aan het feit van zijn vlucht, waarvan hem ter ore gekomen was, dat sommigen daarover niet te spreken waren. Zo schreef Cyprianus dienaangaande, dat hij het wel wist dat er zouden zijn, die hem zijn verwijdering euvel zouden duiden. maar hij had het niet uit vrees voor zichzelf gedaan, doch slechts in het belang der gemeente. Zijn blijven in de stad zou toch de heidenen nodeloos nog meer hebben verbitterd en, zo voegde hij er aan toe, als zijn tijd gekomen was, zou hij wel weten te sterven, maar zo lang hij zich zonder schade kon redden, oordeelde hij zich daartoe verplicht. God wilde wel het belijden, maar niet het zich als belijder aangeven en de marteldood zoeken.

Voorts schreef hij aan zijn gemeente, dat het hem leed deed, dat hij uit haar midden was en dat zijn goederen verbeurd verklaard waren. Hij kon nu toch niet meer met de gelovigen spreken, hen niet opbeuren en ondersteunen, maar toch bleef hij steeds voor hen bidden en Gods zegen over hen afsmeken. Ook deed hij de gemeente weten, dat hij, zo lang zijn afwezigheid duurde, van al zijn inkomsten afstand deed ten behoeve der armen, terwijl hij nog een som overzond, welke hij had kunnen redden en mededeelde, dat er ook nog bij een zekere Rogatianus geld van hem lag, waarover de armen vrijelijk konden beschikken. En dan komt hij weer terug op zijn vlucht, daarbij er op wijzende, dat degene, die getrouw in Christus volhardende, zich voor enige tijd terug trekt, geen verloochenaar of afvallige is, want, zo schreef Cyprianus, hij doet niets dan zijn ure afwachten.

Niettegenstaande deze brieven bleef de ontevredenheid over zijn vertrek bestaan. Deze ontevredenheid vond echter niet steeds haar grond in edele motieven, doch wel in afgunst en vijandschap en wel voornamelijk bij de voorgangers. Dezen toch konden het nog steeds niet verkroppen, dat Cyprianus, de jongste

hunner, bij de bisschopskeuze hun was voorgetrokken. Zij grepen nu Cyprianus' vertrek uit Carthago met beide handen aan om zich daarover te kunnen wreken en Cyprianus te schaden. Zelfs zonden zij de onderdiaken Clementinus naar Rome om de voorgangers aldaar in kermis te stellen van de handelwijze van hun bisschop. Dat zij zich tot de voorgangers der gemeente te Rome wendden, lag niet daaraan, dat deze gemeente als gezaghebbende gemeente werd beschouwd. Wel was zij in hoog aanzien, maar van een primaatschap van de bisschop van Rome over de overige bisschoppen was toen nog geen sprake. Integendeel, er heerste onder dezen nog een volkomen gelijkheid. Wel echter stelde men prijs op het oordeel van de voorgangers der gemeente te Rome, omdat deze gevestigd was in de hoofdstad van het machtige Romeinse rijk en door haar weer tal van andere gemeenten, waaronder ook die van Carthago, waren gesticht. Voortdurend bestond er dan ook een nauwe gemeenschap tussen de 'beide gemeenten en zij hielden elkander op de hoogte van wat er belangrijks in haar midden voorviel.

Met belangstelling werd daarom ook nu te Rome de kennisgeving van de voorgangers te Carthago ontvangen. Het bericht maakte te Rome een slechte indruk, daar de eigen bisschop Fabianus nog maar kort geleden de marteldood had ondergaan. Zou men dan niet met v/revel vervuld zijn bij het vernemen van de tijding, dat de bisschop van Carthago zich aan het dreigend gevaar door de vlucht had onttrokken en aldus de schijn gegeven had bang te zijn voor de dood?

Onomwonden gaven de voorgangers te Rome, alwaar de bisschopszetel nog va-cant was, dan ook aan Cyprianus persoonlijk hun afkeuring over diens handelwijze te kermen en toonden zij zich zeer verontwaardigd over diens vlucht. Cyprianus heeft zich daar tegen verweerd door aan te voeren, dat hij, bij het uitbreken der vervolging, toen de menigte herhaaldelijk zijn dood begeerde, op Goddelijk bevel was uitgeweken, niet uit vrees voor eigen gevaar, maar alleen om de rust zijner gemeente te bevorderen en door zijn tegenwoordigheid de woede der heidenen niet nog meer op te wekken.

Zijn verontschuldigingen werden echter niet aangenomen, al heeft men uit eetbied voor de bisschoppelijke waardigheid er van afgezien om Cyprianus tegenover de voorgangers te Carthago te vernederen. In de brief toch, die men aan Clementius medegaf, als antwoord op het schrijven vari de voorgangers der Carthaagse gemeente, werd de uitwijking van Cyprianus gebillijkt, maar tevens sprak men zo breedvoerig over de plichten van een goede herder, die zijn schapen niet verlaten mag, maar zijn leven er voor moet inzetten, dat men als tussen de regels door lezen kon, welk oordeel men te Rome over Cyprianus' houding was toegedaan, ja dat men hem aldaar hield voor een huurling, die geen hart had voor zijn schapen, maar deze verliet en vluchtte als hij de wolf zag komen.

Dit alles greep Cyprianus zeer sterk aan. Hij begon zich verlaten te gevoelen en hij verviel tot een moedeloosheid, waarvan de sporen in zijn brieven duidelijk merkbaar zijn. Er zouden echter weer betere dagen voor hem aanbreken.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 april 1952

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 april 1952

De Banier | 8 Pagina's