Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en Jong

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

f LXXXVIII.

Martelaren en confessoren of belijders. — Omjeirscheidene soorten afvalligen.

Weldra zouden er voor Cyprianus betere dagen aanbreken, zo besloten we de vorige maal. De oorzaak daarvan school daarin, dat Cyprianus zich deed kennen als een verdediger van de tucht, ook ten aanzien van hen, die in de vervolgingstijd Christus op de één of andere wijze verloochend hadden. Er waren er onder de christenen, die het met de handhaving van de tucht op dit punt niet zo erg nauw namen en zich al zeer gauw bereid toonden om de afvalligen weer in de schoot der kerk op te nemen. Om dit duidelijk te maken moeten wij hierbij wat uitvoeriger stilstaan.

Daarbij zij er allereerst op gewezen, dat er in de Christehjke gemeenten naast de bisschop en de andere voorgangers reeds vroegtijdig nog enkele anderen gevonden werden, die evenzeer bij de leden der gemeenten in zeer hoog aanzien stonden. Dat waren de martelaars en de aldus genaamde confessores of belijders. Om de erenaam van martelaar te verwerven, was het namelijk niet beslist nodig dat men om het geloof 'het leven

had gelaten. Neen, elk offer, dat men voor zijn geloof had gebracht, elke straf die men er voor had ondergaan, zoals verbanning, gevangenschap of verbeurdverklaring van goederen, gaven destijds reeds aanspraak op de martelaarstitel. Daar er ten tijde van Cyprianus velen waren, die op deze wijze het leven er hadden afgebracht, werden dezen zeer geëerd. Zó zelfs, dat men oordeelde, dat hun gebed een bijzondere kracht bezat, omdat zij als Gods beminden werden aangemerkt, wie Hij niets weigeren 'kon. Uit hun midden werden ook gewoonlijk de voorgangers gekozen, gehjk bijv. een zekere Numidicus, die vbor dood werd opgenomen, maar nog bleek te leven, door Cyprianus tot ouderling werd aangesteld. Hun oordeel werd boven dat van anderen op prijs gesteld en als er iets belangrijks in de gemeente moest beshst worden, daji werd hun altijd het eerst om raad gevraagd.

Naast deze martelaars stonden de confessores (rf belijders. Dit waren christenen, die, zonder vrees, met vrijmoedigheid in het openbaar belijdenis des geloofs hadden afgelegd en zulks zelfs hadden herhaald in tegenwoordigheid van de Romeinse rechter. Werden zij voor die stoutmoedigheid gestraft, dan ontvingen zij gewoonlijk de titel van martelaars, maar wanneer zij zonder straf naar hun woning konden teruggaan dan kregen zij de erenaam van belijders. TerlTilüanus nojsmde hen candidaten voor het martelaarsschap.

Ook zij stonden bij de Christelijke gemeenten in hoog aanzien en hun voorbeeld werd steeds aan anderen ter navolging voorgehouden. Ook werden zij tot ambten geroepen, gelijk de confes­ sor Aurelius ten deel viel, die door Cyprianus tot lector of voorlezer werd 'benoemd, omdat, zoals Cyprianus in één zijner geschriften opmerkt, niets zo zeer voor een mond geschikt was, die met roem de Heere beleden had, als het voorlezen van het Evangelie, waardoor martelaren worden gevormd; niets voor een belijder zo gepast als van de pijnbank naar de lezenaar te gaan; elders geweest te zijn een schouwspel voor de 'heidenen, hier zulks te wezen voor de verzamelde gemeente; elders met tewondering door een samengestroomde schare te zijn aangestaard, hier met blijdschap door de broederen te worden ontvangen.

Nog andere uitspraken van Cyprianus zouden aan te voeren zijn ten bewijze hoe zeer zowel de martelaars als de confessores of belijders door hem hooggeacht en gehefd werden. En het is te begrijpen, dat dit bij de leden der gemeenten navolging vond. Groot was dan ook de invloed, die door confessores en martelaars kon worden uitgeoefend om van leden der gemeente, die in zonden gevallen waren, hun straf verminderd of zelfs kwijtgescholden te krijgen.

Zo hoog de zo even genoemde groepen in eer en aanzien stonden, evenzo zeer werden de Lapsi of afvaUigen, wier aantal ten tijde van Cyprianus door de vreselijkheid der vervolging aanzienlijk was toegenomen, geminacht en verafschuwd. Ze hadden zich echter niet allen even erg bezondigd. Er werd dan ook terdege onderscheid gemaakt tussen het misdrijf van de één en dat van de ander.

Het minst schuldig werden de libellatici geoordeeld, dit wü zeggen de zodanigen, die gebruik makende van de hebzucht 'hunner rechters of ook wel door deze begunstigd, voor geld een hbellus of vrijbrief hadden gekregen, waarin werd verklaard, dat zij aan de keizerlijke bevelen hadden voldaan en de afgoden geëerd hadden.

Op de libellatici volgden de acta facientes, die, voor de rechter geroepen zijnde, hadden ontkend christenen te zijn en dus de gemeenschap aan de kerk van Christus hadden geloochend. Dan volgden de traditores, die op aanvrage hun heüige boeken hadden overgeleverd, omdat ze niet de moed hadden gehad om die overgave te weigeren. Vervolgens waren er de thurificati, die wierook gebrand hadden voor de beelden van afgoden of keizers en tenslotte de sacrificati, die zelfs op de altaren der goden geofferd hadden. Deze beide laatste groepen werden het meest verafschuwd. Over de zonde van afval, met een vreemd woord apostasie geheten, werd iii die tijd verschillend geoordeeld. Tertullianus en met hem de oude kerk beschouwde haar als een doodzonde, waarvoor geen vergiffenis mogelijk was. Ze stond op één hjn met ontucht en moord, die beide als doodzonden werden aangemerkt. Ongeveer omstreeks het jaar 220 kwam in deze opvatting wijziging doordat de toenmaHge bisschop van Rome, Calixtus geheten, verkondigde, dat hij als bisschop bevoegd was de zonde der ontucht te vergeven; zij het ook onder zeer zware boete-verplichtingen. Dit werd daarna ook toegepast op de doodzonde van afval.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 april 1952

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 april 1952

De Banier | 8 Pagina's