Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BETER DAN IN HET BEGIN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BETER DAN IN HET BEGIN

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

}a. Ik zal het beter maken dan in uw beginselen. Ezechiël 36 : 11b

III.

Bleef het zo? Gods Woord zegt in de Openbaring: „Dit heb Ik tegen u, dat gij uw eerste liefde hebt verlaten". Het is of de uitgangen naar de Heere zijn dichtgestopt. Vroeger zoudt ge iedere dag naar de kerk gewild hebben en nu is het nog te veel als u Zondags naar Gods huis wordt opgeroepen. Ge gaat 'luurlijk, maar de dienst des Heeren „ifent geen aantrekkingskracht meer op u uit. Voorheen zeidet ge: Satan en zonden henen uit! maar hebt ge wellicht reeds gedacht, dat de zonden u niets meer maken konden, nu komt u tot de ontdekking dat de zonden u na ontvangen genade nog de baas zijn. Ja, in die eerste goede Hjd hebt ge wel eens gezongen:

Zij gaan van kracht tot kracht steeds voort; EBc hunner zal in 't zalig oord Van Sion haast voor God verschijnen.

Wat zegt ge nu? Ik hoor iemand zeggen: Wat heb ik durven zeggen en zingen! Ik heb er niets van begrepen! Aan het goede van vroeger hebt ge geen houvast, ge hebt geen grond meer om op te sten. En in benauwdheid roept ge het A eens uit met David: „Een der dagen zal ik door de hand van koning Saul omkomen!" Het kan zo ver komen, dat de hemel u niet meer verkwikken en de hel niet meer verschrikken kan. Totaal gevoelloos voor het leven. Hoe komt er in die toestand nu verandering? Door ons peinzen over het verleden? Door ons in de put zitten? Door ons, en vul maar verder in, mijn lezer en lezeres. Dat ons moet er af. Dat ons wil God alleen maar in de weg gaan staan. Doch als de Heere opnieuw in de ziel gaat geven:

Ach, werd ik derwaarts weer geleid; Dan zou mijn mond U d' ere geven.

Zie dan wordt het weer goed. In de eerste gangen hebt ge te veel op het gevoel geleefd en kwamen verstand en wil op de achtergrond te staan. De Heere bearbeidt echter alle drie. Voorheen werkten deze drie lijnrecht tegen de Heere in, maar nu worden zij door Gods genade ten goede gericht. En nu is het vaak het gevoel, dat ons van de rechte weg afbrengt. Het is vooral het passieleven, dat een grote rol in ons leven speelt. En juist met die passie hebben ve de grootste strijd. Als we b.v. de vijindschap nemen tegenover God en ons afvragen welke functie van ons bestaan

keert zich het felst tegen God, dan is dat het leven van de hartstochten. En als de Heere de mens krachtdadig roept door Woord en Geest, slaat het gevoelsleven wel eens over in een ander uiterste. Ik bedoel niet dat de Heere Zijn werk niet goed doet in het leven van een zondaar. Dat zij verre. Maar de zondaar moet nog van zo veel eigengerechtigheid verlost worden. De mens legt nog al eens vreemd vuur op het altaar. Eigen werk. En dan wordt hij overdreven en kent hij niet meer de inhoud en draagkracht van zijn woorden. Hij wordt zelfs overvroom. En zie, dat duldt de Heere niet. Op dat menselijke gedoe gaat de mens zich verheffen. En Gods werk brengt naar de diepte. De Heere laat Zich Zijn eer niet ontroven. Hij straft met duisternis als we Hem na ontvangen genade nog staan naar kroon en trQoni Maar de Heerfr gaat het beter maken dan voorheen. Zelfs de geestelijke tegenspoeden moeten medewerken ten goede. En a\s het dan lange tijd nacht is geweest en door Gods genade breekt het licht weer door in die duistere nacht van zijn zieleleven, zou hem dat niet meevallen? De druk doet een mens goed. Als hij er in verkeert is het geen zaak van grote vreugde, maar daarna werpt ze af een vreedzaine vrucht der gerechtigheid. Het lijden loutert een mens en maakt hem manvast in de strijd. Want het pad der rechtvaardigen is gelijk een schijnend licht, voortgaande en lichtende tot de volle dag toe. Er is voortgang in het werk Gods. Soms kan de voortgang zo . geweldig zijn, dat de mens met de ko- i ningin van het Morenland moet uitroepen: „De helft is mij niet aangezegd". Doch eer het tot zo'n uitspraak komt, heeft de ziel in worsteling met de Heere heel wat meegemaakt. De Heere werkt in de bediening der genade het schepsel altijd naar en in de schuld. Hoe kan dat lieve werk van God anders ook genade genoemd worden? O, wa't moet hij afgebracht worden van de gedachte en vooral ook van het verdienen van en werken voor de hemel. Daarom valt het de ziel iedere keer opnieuw mede, dat God als de eerste wil overkomen tot en afdalen naar zo'n mensenkind. Bi; iedere verdere weldaad, door God geschonken aan de ziel, wordt de zaligheid hun nader dan toen zij eerst geloofd hebben. En iedere weldaad van God maakt de zondaar vol van God en Goddelijke zaken. Dan probeert dat volk wel eens te gaan vertellen wat grote dingen de Heere aan hun ziel gedaan heeft doch er is genade voor nodig klein te

blijven met de weldaden en met levendigheid der ziel weer te geven wat God deed. De koningin van Scheba riep uit; „De helft is mij niet aangezegd", maar als de levende kerk moet gaan vertellen wat God aan haar ziel gedaan heeft, moet zij zeggen: „Nooit zal ik weer kunnen geven wat de Heere aan mij gedaan heeft en Wie Hij voor mij is geworden en geweest en toegezegd heeft voor mij te zullen zijn". Als ze zo vol zijn van het werk des Heeren zingen zij wel eens gaarne:

Een volle beek van wellust maakt Hier elk in liefde dronken.

Maar dan heeft de Heere hun eigen vaten eerst geledigd en daarna met Zijn goederen vervuld. Met zekere hand en Goddelijk wijs beleid leidt de Heere Zijn kerk naar het hoogste doel: de volkomen herstelde gemeenschap met Hem met een drieënig God, dat is tot alle rijkdom der volle verzekerdheid van God de Vader en van Christus, in Wie al de schatten der wijsheid en der kennis verborgen zijn. Wees blij met de „kleine zaken", die God u schenkt, maar er is i^feer. Paulus had mogen staan naar de geestelijke wasdom in de genade en de kennis van de Heere Jezus Christus en met hem op Gods tijd en wijze al de kinderen des Heeren. Want de Heer' is zo getrouw als sterk; Hij zal Zijn werk Voor de kerk volenden.

Nu zal het volenden van Gods werk anders geschieden dan vn] kunnen denken en verwachten. Als de kerk van de Heett. een belofte ontvangt, is zij wel eens „voorbarig" blij. De vervulling is zo anders dan zij het zich hadden voorgesteld. De kerk is echter eveneens meermalen „voorbarig" opstandig. Een belofte vol van zegen kan zij wel af. Een belofte vol van oordeel is haar te machtig-

Waar hebben we mee te doen als fEzechiël profeteert? Allereerst moet hij zijn stem verheffen tegen de bergen Israels, want Israël dwaalt steeds verder van de Heere af. Allerlei goddeloosheid wordt bedreven. De afgodendienst neemt hand over hand toe. Gods volk zwijgt. Hierover is de Heere vergramd. Daarom

luidt het: „Profeteer tegen de bergen Israels". Juist bij die bergen en tegen de hellingen diende Israël de afgoden, ook nog toen er reeds meerderen in ballingschap waren weggevoerd. En nu moet Ezechiël het tegenovergestelde profeteren. Een stroom van zegeningen zal op de bergen van Israël nederdalen. Hoe kan dat? God is toch een God van ja of van neen en niet een God van ja èn neen? Of heeft Israël zijn verkeerde wegen verlaten en zich gewend tot de Heere? God is niet veranderd en Israël is evenmin veranderd. God niet in één van Zijn deugden, Israël niet. in één van zijn ondeugden. Toch heeft er een verandering plaats gevonden. Eerst dreigde God met ontzaggelijke oordelen en nu vervangt Hij die door liefelijke beloften. Toch is God desondanks geen God van ja en neen. De reden van deze heerlijke wending moet u zoeken bij de vijand van Israël. Wat heeft de vijand dan gedaan? Hij klapte in de handen toen Israël werd verdreven. Israël heeft in het openbaar gezondigd, de Heere heeft Israël pubhek gestraft. De vijanden van rondom hebben het gezien en hebbeü zich verheugd over de vernedering van dit volk. En in de bespotting hebben zij de Naam des Heeren aangerand, want de vijand zeide: „Die God kan Zijn volk wel straffen, maar niet verlossen". Edom heeft gejuicht: „Israël heeft afgedaan". Ja, Edom durfde zeggen: „De eeuvidge hoogten zijn ons ten erve geworden". Dan staat de Heere echter op. Zijn Naam en zaak worden aangerand. Hij wordt onteerd modat Hij Zijn volk straft. Nu zal Hij Zijil Naam heihgen. En tot vijfmaal moet Ezechiël profeteren: „Daarom zal Ik hen bezoeken en u zegenen". Wie met Mijn Naam durft spotten, zal weten wat hij aan Mij heeft. O Israël, hebben de heidenen u versmaad, uw God zal hun vergelden wat zij u aangedaan hebben, want wat izdj u aandoen, doen zij de Heere aan. En ge hebt Mij wel niet gevraagd om verlossing, maar Ik zal u toch uitredden, omdat zij uiteindelijk Mij gehoond hebben. Ik zal u dubbel wedergeven en Ik zal het beter maken dan in uw beginselen.

S. V. R.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 mei 1952

De Banier | 8 Pagina's

BETER DAN IN HET BEGIN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 mei 1952

De Banier | 8 Pagina's