Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET KONINKRIJK GODS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET KONINKRIJK GODS

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

IL

üit Koninkrijk kome. Mattheüs 6 10

Is het Koninkrijk Gods een rijk der liefde, het is dit ook der gerechtigheid, eefl heiUg en geheiligd rijk.

Zeer velen menen, in het bijzonder in onze dagen, ten hemel te kunnen gaan en het Koninkrijk Gods wel te kunnen beerven zonder wedergeboorte. Hoe zeer bedriegen zij zichzelf! Kon toch bij wijze van spreken een natuurlijk mens de klink van de hemeldeur ophchten en een blik slaan in de volmaakte heiligheid des hemels, hij zou er zo hard hij maar kon van weg lopen.

Ach, het wordt zo weinig bedacht en nog al minder geloofd, dat de hemel een toebereide plaats voor een toebereid volk, een heilige woonstede voor een geheiligd volk is.

De grondslag van Gods Koninkrijk nu is gelegd in gerechtigheid. Zijn grondslag is, naar Psalm 87 ons leert, op de bergen der heiligheid. Daarhenen en daartoe heeft geen mens ook maar het kleinste stofdeeltje gebracht of bijgebracht; gelijk ook de rivier Gods vol water is, maar er geen druppel van de mens bij is. Neen, het Koninkrijk Gods is niet opgebouwd met stenen van de gerechtigheid des mensen, niet opgemetseld uit diens cement en specie. Gods Woord toch leert ons, dat al diens gerechtigheden voor de Heere een wegweipelijk kleed ijn en dat er uit al degenen, die uit een • .-juw geboren zijn, er ook niet tot één toe is, die goed doet, rechtvaardig is of naar God zoekt of waagt, en dat wij tezamen zijn afgeweken en tezamen onnut zijn geworden.

Voorwaar, op de akker des mensen is niets te vinden, dat Gode leeft, groeit of bloeit. Men zoeke er naar het liefelijke plantje van het ware geloof, het is er niet; naar de bloem van een levende hoop, zij is er evenmin; naar de geurige kruiden van ongeveinsde liefde, zij zijn er ook al niet. Heel zijn akker is een huilende vwldemis gelijk, dor en dood; weshalve de Heere, Die \veet van hoedanige geest hij is, van hem getuigt, dat hij dood door en in de misdaden en zonden is. Het bedenken des vleses is vijandschap tegen God en onderwerpt zich der virille Gods niet en het kan ook niet. Heel zijn bestaan getuigt tegen de Heere: Wijk van mij; aan de kermis Uwer wegen heb ik geen lust.

Nochtans eist de Heere en eist Hij dit met het volste recht van de mens, want Hij heeft hem goed en naar Zijn evenbeeld geschapen, een volmaakte gerechtigheid en een volkomen gehoorzaamheid in het betrachten van Zijn geboden. Deze is aan de Heere verschuldigd, hetzij hij eet, hetzij hij drinkt, hetzij hij iets anders doet, dit alles ter ere Gods te doen. En vsde hier in één ding struikelt. die is schuldig aan alle; want vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, dat hij dat doe. Gehjk de Heere Zich schrikkelijk vertoornt beide over de aangeboren en werkelijke zonden en die door een rechtvaardig oordeel tijdelijk en eeuwig wil straffen. En ofsohoon de Heere wel barmhartig is, nochtans is Hij ook rechtvaardig; daarom eist Zijn gerechtigheid, dat de zonde, welke tegen de allerhoogste majesteit Gods gedaan is, ook met de hoogste, dat is met de eeuwige straf naar lichaam en ziel gestraft wordt. Voorzeker, de Heere wil dat Zijn gerechtigheid genoegdoening geschiedt.

En nu moge iemand — wat ter zaligheid nodig, maar niet genoegzaam is — met de mond de eis van Gods gerechtigheid erkennen, deze met zijn verstand voor zijn medemens openlijk belijden, nochtans zal dit alles bij hem theorie blijven en nimmer praktijk des harten worden, zolang hij niet wederomgeboren wordt. Slechts door wedergeboorte zal deze leer beleving, de woorden zaken en de theorie praktijk worden. Alsdan toch ontvangt hij nieuw Goddelijk leven, verkrijgt hij, waar het voor een ieder mens 01) aan komt, dat nieuwe schepsel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken, bekomt hij een nieuw hart, een nieuw, verlicht oog des verstands, nieuwe ogen, nieuwe oren, nieuwe voeten, nieuwe handen en een nieuwe mond. Het is door dat nieuwe. Goddelijke leven, dat hij er gevoel, gezicht, kermis en geloof van bekomt, dat hij zich onder Gods schrikkelijke toorn bevindt en hij met een heilige onrust beyangeii wordt om weder met een heiHge, rechtvaardige en goeddoende God, tegen Wie hij gezondigd heeft, verzoend te worden. Met dat nieuwe hart zoekt hij gans andere zaken dan tevoren; met dat nieuwe verstand beoordeelt hij alles nu anders dan voorheen; met die nieuwe ogen aanmerkt hij Gods heerlijkheid, heiligheid en majesteit, waarvoor hij niet 'bestaan kan en ontwaart hij in zichzelf hoe langer hoe meer een bodemloze afgrond van verderf; met die nieuwe oren hoort hij Gods stem op een wijze, als de natuurlijke mens haar nooit hoort; met die nieuwe voeten wendt hij ziich. tot God en Goddelijke zaken; met die nieuwe handen begint hij zich uit te strekken naar het eeuwige leven; en met die nieuwe mond vraagt hij: Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal? O God, wees mij, zondaar, genadig! en spreekt hij, met Gods weldaden bezocht:

Komt, luistert toe, gij godgezinden. Gij, die de Heer' van harte vreest.

Hoort wat mij God deed ondervinden, Wat Hij gedaan heeft aan mijn geest.

En: Wat zal ik de Heere vergelden voor al Zijn weldaden, aan mij bewezen? Door het leven des geloofs en der wedergeboorte heeft men zijn schat ergens elders dan de natuurlijke mens hem heeft en daaixjm is het hart ook elders. Daardoor kent men een ander brood en een ander water, en daarom heeft men ook andere honger en een andere dorst dan de natuur kent. Daardoor is er een andere keuze, en wel die om het smalle pad des levens te betreden; een andere begeerte, waarlijk die om heilig en onberispehjk ter ere Gods te mogen leven; een andere gezindheid, ongetwijfeld die om in handel en wandel, in woord, daad e'i gedachte, in het openbaar en in het verborgene, Gode welbehagelijk te mogen zijn; een andere geest, die van boetvaardigheid, nederigheid, ootmoed, verslagenheid des geestes en verbroksnheid des harten. *

De Koning der kerk is met Zijn Woord er Geest af komen dalen in een stal, ditmaal in de stal des harten, om deze te reinigen en te heihgen, om het te maken tot een tempel Gods en een woonstede des Allerhoogsten. En het wordt weder aan deze begenadigde bewaarheid: De Heere is hoog, nochtans ziet Hij de nederiger! aan. Ik woon, zo spreekt de Heere, in de hoogte en in het heilige, en bij die, die van een verbrijzelde en nederige geest is, opdat Ik levend make de geest der nederigen, en opdat Ik levend make het hart des verbrijzelden.

Ach, hoe indroevig is het met de natuurlijke mens gesteld! Hij moge naar het uiterlijke nog al zo godsdienstig zijn, ziin godsdienstplichten zelfs stipt waarnemen, maar in het binnenste neemt de wereld bij hem alles, zijn hart, zijn verstand, zijn zinnen in beslag. Eigen belang is de drijfveer van zijn leven; eigen eer bezielt hem, en zelfs als hij zijn naaste weldoet, dan zoekt hij zichzelf nog daarin. Zijn wensen en verlangens kruipen met de slang op de buik en voeden zich als deze met het stof der aarde. Heel het bestaan en het leven van hem, het doen en het laten, de blijdschap en de droefheid, 't hopen en het vrezen, alles is op eigen belang en op de wereld gericht, zonder God, zonder Christus, zonder hemelse begeerte en vol van zonde; bij al wat hij is en doet, zoekt hii altijd zichzelf en nimmer God. Zelfs nog als er bij hem een zeker verlangen naar Christus opkomt, dan is het nog niet anders dan dat verlangen, dat Deze hem van de helse straf en pijn zal mogen verlossen; een verlangen, dat Christus Koning over Hem zal zijn, een honger en dorst naar Diens gerechtigheid, een begeerte naar Diens zielzahgende gemeenschap, een vermaak in Zijn Wet, als de apostel die naar de inwendige mens kende, een achter Christus aankomen en Zijn kruis op zich te nemen, een verliezen, een verloochenen en een haten van het eigen leven, dit alles is hem vreemd, wederstaat hij met al wat in hem is. Hoe gans anders is het in het leven des geloofs en der wedergeboorte gesteld. Daarin maakt de Heere plaats voor Zichzelf, brengt Hij de mens onder de eis van Gods gerechtigheid, een gerechtigheid, welke hij van harte lief krijgt en waaraan hij niets verbogen of veranderd wil hebben, stelt Hij hem zijn zonde ordentelijk voor ogen, doet Hij hem met de Hei delberger catechismus vragen: Js er een middel om de straf te ontgaan en wederom tot genade te komen, voert Hij hem aan het einde der wet en stelt Hij hem des doods en des doems schuldig, als een geheel verloren en rechtvaardig veroordeelde voor Gods aangezicht, om hem Christus' gerechtigheid deelachtig te maken, opdat hij met al de heiligen Gods de blijde boodschap des Evangelies zal leren verstaan, dat Christus van Gode geworden is al de Zijnen: wijsheid van God, en rechtvaardigheid, en heihgmaking, en verlossing.

Op deze vaste grondslag gelegd, in Christus geworteld en gebouwd, is Gods Koninkrijk een rijk der volmaakte gerechtigheid, waarin al de Zijnen door Hem honger en dorst naar gerechtigheid, lust en liefde tot heiligmaking bekomen, waarin zij bevinden, dat Christus' kracht in hun zwakheid volbracht wordt en Zijn genade hun genoeg is, en waarin zij opwassen in de kennis en in de genade van Christus Jezus, hun Heere, naar mate zij in zichzelf armer, kleiner, geringer, ja niets worden.

Neen, neen, geen menselijke gerechtigheid, waardigheid of verdienste komt bij de stichting, de bouw en de voltooiing van Gods Koninkrijk in aanmerking Christus heeft de grondslag er van gelegd, toen Hij in Zijn plaatsbekledend en verzoenend lijden en sterven door Zijn lijdelijke en dadelijke gehoorzaamheid op aarde Gods heilige wet volbracht, aan Gods strafoefenende gerechtigheid volkomen betaalde, de last vant Gods oneindige toom tegen de zonde voor al de Zijnen droeg en wegdroeg. En als de Verrezene en Verheerlijkte richt Hij dat Koninkrijk door Zijn duur verworven Geest in de harten der Zijnen op.

Op dat fundament gelegd en voltrokken, is het gelijk het door de liefde des Vaders begeerd is, een koninkrijk der gerechtigheid en ook een onbewegehjk koninkrijk.

Tevergeefs heeft de vijandschap des duivels en der wereld al eeuwen aaneen tegen hetzelve gewoed. Tevergeefs heeft de eigengerechtigheid der Farizeërs met de ongerechtigheid der Sadduceërs samengespannen om zijn grenzen te verleggen. Al is het de Joden een ergernis en de Grieken een dwaasheid, alle werkheiligheid en wereldwijsheid een steen des aanstoots en een rots der ergernis, het zal geen duimbreed wijken. Daarom jubelt de kerk van Christus, als zij in de triomfwagen des geloofs boven vvanden en wolken mag rijden: „God is ons een toevlucht en sterkte; Hij is krachtelijk bevonden een hulp in benauwdheden. Daarom zullen vtdj niet vrezen, al veranderde de aarde haar plaats en al wer- Hen cIëT3efgën~vèrzet in fiëf Kart der zeeën. Laat haar wateren bruisen, laat ze beroerd worden! Laat de bergen daveren door derzelver verheffing. Selah. De beekskens der rivier zullen verblijden de stad Gods; het heiligdom van de woningen des Allerhoogsten. God is in het midden van haar; zij zal niet wankelen. God zal ze helpen in het aanbreken des inorgenstonds."

Xu, eenmaal zal er een morgenstond aanbreken, waarin het Koninkrijk Gods in volmaakte gerechtigheid en heerlijkheid zal verrijzen.

Duizendmaal, neen, oneindig heerlijker en verwonderenswaardiger dan heel het grootse wereldgebouw, dat als de grote schepping Gods ons oog thans soms kan verrukken.

Dat echter Ghristus' woord geloofd moge worden: Voorwaar zeg Ik u, tenzij dat iemand wederom geboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien, en ciat ons töt gebed moge worden Christus gebod: Maar zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid; en al deze dingen zullen u toegeworpen worden.

Dat het ons gegeven worde in een volgend artikel de schoonheid, heerlijkheid en grootheid van Gods Koninkrijk, en dan van andere zijden, nogmaals te bezien.

Delft

Z.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 juni 1952

De Banier | 8 Pagina's

HET KONINKRIJK GODS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 juni 1952

De Banier | 8 Pagina's