Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Beginselen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Beginselen

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voor studie en leidraad

der Staatkundig Gereformeerde Partfj

HAAR PROGRAM (No. 92)

Artikel 9

r- Om de zo voortieffelijke wijze, waarop Brakel over de milddadigheid geschreven heeft en ook al mede om de lezers van De Banier er van te overtuigen, dat de S.G.P. zich geheel naar den Woorde Gods richt en in het spoor der vaderen treedt als zij de particuliere hulp ter leniging van de noden van maatschappelijk minder bedeelden, behoeftigen en armen, nooddruftigen en invaliden betracht wil zien, geven wij in dit artikel hem nog eenmaal het woord. Brakel schrijft dan op bladzijde 575 van zi]n werk „Redelijke Godsdienst", deel I, het navolgende:

„Milddadigheid is zonderHng aangenaam voor God en mensen. God heeft liefde tot de zodanigen en behagen in hun doen. II Corinthe 9 : 7: God heeft een blijmoedige gever lief. Hebreen 13 : 16: Vergeet de weldadigheid en mededeelzaamheid niet, want aan zodanige offeranden heeft God een welbehagen. Hebt gij lust, dat God u liefheeft en Zijn liefde u late gevoelen, hebt gij lust om God ergens in te behagen, zo hebt een milddadig hart en een müddadige hand; mensen hebben achting en liefde tot milddadigen en zegenen hen in hun hart. En de gever zelf heeft er meer blijdschap over dan die de gift ontvangen. De armen en hun nood is een zeer krachtige beweegreden om een milddadig hart gaande te maken. Als men een arme godzalige ziet, en men bedenkt, dat God hem liefheeft, dat de Heere Jezus uit liefde voor hem gestorven is, en dat hij in de gemeenschap en liefde Gods leeft, er' dat hij eeuwig in heerlijkheid met u leven zal; en gij denkt dan weder, dat het de Heere behaagt hem in dit leven arm te doen zijn, en hem u doet ontmoeten, opdat gij gelegenheid zoudt hebben om liefde en milddadigheid te oefenen, daar God uw gift niet nodig heeft en de arme wel schielijk rijk kan maken, of zonder u onderhouden; als gij daarbij overlegt hoe bekommerd hij is in zijn huis, hoe bedroefd hij zijn kinderkens aanziet, hoe zijn hart breekt over de honger en naaktheid zijner kinderen, hoe hij tot God schreit om hulp; als gij dit alles aanmerkt, is het niet mogelijk, dat uw hart, zo daar het minste geestelijke leven is, onbewogen zou blijven; maar allee wat in u is zal ontstoken worden in medelijden en uw hand zal zich open doen in milddadigheid. Milddadigheid verheerlijkt God; want

de godzalige arme, door u geholpen zijnde, gaat naar zijn woning, is daar blijde voor het aangezicht des Heeren, dankt God, looft Zijn goedertierenheid en wordt verwakkerd in het vertrouwen op God, en zijn gebed is tot God voor u om een zegen naar ziel en lichaam over u uit te storten; hoe kan men zich dat verbeelden zonder vurige begeerte tot weldadigheid? Daarbij (schoon gij het niet doet om van mensen gezien te worden) en het niet laten moogt, omdat mensen het te weten mochten komen, zo zal VLW licht doorbreken; want nergens blijkt de liefde meer in dan in weldadigheid; godzaligen zullen het zien en God daarover verheerlijken en danken, en zij zullen opgewekt worden om u na te volgen, en het zal een middel zijn, waar­ door anderen tot de waarheid en tot bekeren gelokt zullen worden. Hebt gij dan lust, dat God verheerlijkt, gedankt en geprezen worde, dat godzaligen zich in de Heere verblijden, dat zij verwakkerd worden tot milddadigheid, waardoor dan ook andere armen zich in God verblijden zullen, en dat God van velen gedankt worde, en dat onbekeerden de Heere Jezus toegebracht worden, hebt gij daar lust toe, zo oefent milddadigheid. Matth. 5 : 16: Laat uw licht alzo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken mogen zien, en uw Vader, Die in de hemelen is, verheerlijken.

God doet uitnemende beloften aan de milddadigheden. (a) God erkent het, alsof men het aan Hemzelf deed, omdat het uit Hefde tot Hem geschiedt, en zal die gift aan Hem rijkelijk vergelden; schoon de gelovigen genoeg hebben aan de deugd zelf, en die hen meer beweegt dan de vergelding, zo moeten zij zich nochtans daardoor laten opwekken, dewijl het God behaagt hen door de beloften te verwakkeren. Spreuken 19 : 17: Die zich de armen ontfermt, leent de Heere. En Hij zal hem zijn weldadigheid vergelden. Matth. 25 : 40: Voor zo veel gij dit één van deze Mijn minste broeders gedaan hebt, zo hebt gij dat Mij gedaan, (b) De vergelding zal onvergelijkelijk groter zijn dan uw geringe gift. Matth. 10 : 42: Zo wie één van deze kleinen te drinken geeft alleenlijk een beker koud water. . voorwaar Ik zeg u, hij zal zijn loon geenszins verliezen. Lucas 4 : 58: Geef, en u zal gegeven worden; een goede, neergedrukte, en geschudde, en overlopende maat zal men in uw schoot geven. II Corinthe 9:6: Die in zegeningen (dat is gul, blijmoedig, overvloedig) zaait, zal ook in zegeningen maaien, (c) Gij behoeft niet te vrezen, dat gij door rechte milddadigheid u of uw kinderen arm zult maken; denkt gij, het gaat er evenwel af, denkt dan daarbij dat God daarentegen wederom zegent; en het is niet op die vdjze, die gij moogt denken, het zal op een andere wijze zijn. Spreuken 28 : 27: Die de armen geeft, zal geen gebrek hebben. Psalm 37 : 25, 26: Ik ben jong geweest, ook ben ik oud geworden, maar ik heb niet gezien de rechtvaardige verlaten, noch zijn zaad zoekende brood. De ganse dag ontfermt hij zich, en leent, en zijn zaad is tot zegening, (d) Als er dagen van benauwdheid komen, als hij ziek wordt, dan zal de Heere de milddadige helpen. Psalm 41 : 2—4: Welgelukzalig is hij, die zich verstandelijk gedraagt jegens 'n ellendige. De Heere zal hem bevrijden ten dage des kwaads. De Heere zal hem bewaren en zal hem bij het leven behouden; hij zal op aarde gelukzalig gemaakt worden. Geef hem ook niet over in zijner vijanden begeerte. De Heere zal hem ondersteunen op zijn ziekbed; in zijn krankheid verandert Hij zijn ganse leger, (e) En dewijl de ware milddadigheid een vrucht is van het geloof en de liefde, zo wordt aan de milddadige de eeuwige heerlijkheid beloofd. I Timotheüs 6 : 18, 19: Dat zij weldadig zijn, rijk worden in goede werken, gaarne mededelende zijn, en gemeenzaam, leggende zichzelf weg tot een schat een goed fundament tegen het toekomende, opdat zij het eeuwdge leven verkrijgen mogen. Lucas 14 : 13, 14: Wanneer gij een maaltijd zult houden, zo nood armen, verminkten, kreu­ pelen, blinden. En gij zult zalig zijn, omdat zij niet hebben om u te vergelden; want het zal u vergolden worden in de opstanding des rechtvaardigen. O, hoe heerlijk en hoe aangenaam zal het zijn in de dag des oordeels die liefelijke stem te horen: Komt, gij gezegenden Mijns Vaders! beërft het Koninkrijk, dat u bereid is van de grondlegging der wereld. Want Ik ben hongerig geweest, en gij hebt Mij te eten gegeven, enz. Mattheüs 25 : 54, 55. En als de milddadigen goed gedaan zullen hebben aan arme godzaligen, die vóór hen zullen gestorven zijn, en als de milddadigen daarna sterven en in de hemel zullen komen, dan zullen de armen, die de weldadigheid van hen ontvangen hebben, hen verwelkomen in de hemel, Lukas 16 : 9: Maakt uzelf vrienden uit de onrechtvaardige mammon (de rijkdommen, die de mensen sommigen onrechtvaardig verkrijgen en onrechtvaardig gebruiken). Opdat, waimeer u ontbreken zal, zij u mogen ontvangen in de eeuwige tabernakelen.

Bewogen zijnde tot milddadigheid, zo is nodig, dat gij verstandelijk te werk gaat. Daartoe is nodig op te merken: Ie. De personen, die milddadig moeten zijn, zijn rijken, middelmatigen, geringen en armen, niemand uitgezonderd; allen moeten zij hebben de. innerlijke beweging van medelijden, vergezelschapt met vaardige genegenheid om te helpen; maar de gift is verscheiden; veel, minder, weinig, ieder naar zijn goederen en macht over de goederen. Anders geeft iemand, die onder iemand staat; anders getrouwden en kinderen, kinderen mogen dat geven, dat hun van de ouders gegeven was, om daarvoor wat moois of wat lekkers te kopen, hetwelk zij of geheel sparen, of voor een gedeelte, en dat gespaarde dan met een milddadig hart aan armen geven, dat is aangenaam bij God en mensen. De getrouwden moeten ieder voor zichzelf aalmoezen geven, zonder aan elkander daarvan kennis te geven; men moet de linkerhand niet laten weten wat de rechter doet; maar men moet 't huisgezin niet krenken, maar iets sparen uit de mond, een kleed minder laten maken, of het kleed wat langer dragen, opdat de huishouding in dezelfde trein blijve, maar als er wat meer gegeven moet worden, dan moet men elkander spreken en het niet eens kunnende worden, zo moet de gift, of geheel nagelaten worden, of zo verminderd als de onwillige toestemt, of is de ene een Nabal, dan moet de andere zo geven als nu gezegd is, in deze heeft de man meerdere macht dan de vrouw. Die geen goed heeft te geven, die geve handreiking aan die het nodig heeft, en die dat ook niet kan doen, die bidde uit een medelijdend hart, dat de Heere de armen helpe.

De personen, aan welke men geven moet, zijn eerst de godzaligen, daarna ook onbekeerde burgelijken, aan weduwen, aan wezen, aan verdrevenen, bijzonder aan die, welke om de ware godsdienst verdreven zijn of vluchten; de gewone schooiers of schooisters zijn doorgaans deugnieten, die beter in de tuchthuizen dan op straat dienen; indien zij gezond zijn, zo mag men hen door honger wel leren werken, of zijn zij verminkt, zo moet men hun een stuk broods geven.

De gift moet gedaan worden uit hetgeen het onze is, en dat door een rechtvaardige wijze guluit weg te geven, daar men ondertussen vol schulden is, is stelen; van goederen, die men door onrechtvaardige middelen verkregen heeft, of met dobbelen gewonnen heeft, een gedeelte aan armen te geven om zijn consciëntie wat gerust te stellen, of zijn misdaad te verzoenen, dat is een gruwel voor God, is Gode niet aangenamer dan hondensoijs en hoerenloon, hetwelk God niet wilde dat in de offerkist zou komen.

De wijze hoe aalmoezen moeten geschie­ den, is: dat ze geschieden (a) met een eenvoudig hart, Romeinen 12 : 8: Die uitdeelt, in eenvoudigheid. Dat is met een recht medelijdend hart, met een milde hand en zonder beoging van eigai eer, zodat hart, hand en beoging tezamen één en oprecht zijn. (b) In bhjmoedigheid, Romeinen 12 : 8: Die barmhartigheid doet, in blijmoedigheid; II Corinthe 9 : 7: Niet uit droefheid of uit nooddwang. Want God heeft een blqmoedige gever lief. Zo dat men bhjde is dat men zulk een goede gelegenheid heeft en daarom nevens de armen met een blij en vriendeHjk gelaat te werk gaat, dan is de aalmoes dubbel aangenaam, (c) In wijsheid ten opzichte vam onszelf, dat men niet alles op één tijd weggeve, dat men zijn huisgezin niet kienke, maar dat men zo geve, dat men een gever bhjven kan; doch in buitengewone tijden moet er ook iets buitengewoons gedaan worden; ook moet er wijsheid gebruikt worden ten opzichte van de personen, aan wie men geeft; sommige armen leggen hun doen niet wel aan, hebben geen overleg, zijn niet naarstig genoeg, dezen moet men overleggen leren met een vermaning of ook bestraffing; en het is beter dat men hun werk geve en lere arbeiden, om alzo te verdienen dat men hun anders zou geven. Sommigen dient geen geld; want of zij kunnen het niet wel sparen, of het weet zo vele wegen aan schulden, dat zij het terstond wederom kwijt zijn en alzo even arm zijn. Het is somtijds het voorzichtigste dat men hen ter week bij een bakker brood laat halen, bij een ander zo veel gort, meel, erwten, boter. Hier moet men onderscheid maken tussen armen. Sommigen zitten nog met eer, en hebben evenwel gebrek; voor dezen kan men borg blijven, en geven de armen het geld en laten die alzo hum gemaakte schuld betalen; anderen laat men de waar maar halen en men betaalt ze dan zelf; zo gaat men ook te werk nevens de kleding; het is het voorzichtigst dat men zelf goed en sterk hnnen en wol koopt, het laat maken, en het zo gemaakt geeft, dat sterkt veel meer. (d) Men moet volstandig zijn in de milddadigheid, het moet niet eens een optocht zijn, die terstond wederom daalt, en wel eindigt in berouw, dat men zo veel gegeven heeft; maar men moet telkens geven voor de tegenwoordige nood, en dat naar onze stand en zonder krenking van dezelve, men moet goeddoende niet vertragen; want de kroon hangt aan het einde. Zalig zijn de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid geschieden. Mattheüs 5 : 7."

Wij hebben het zo krachtige en warme pleidooi van Brakel voor de beoefening van milddadigheid expresselijk esns gegeven. Het kan nooit kwaad dat dit nog eens herdrukt wordt. Brakels betoog is van het begin tot het einde op Gods getuigenis gegrond. Het verwijst ons niet, waarop zo velen in or^ze tijd de last van de leniging der noden maar willen afschuiven, naar Vadertje staat. Het doet ons tevens zien, dat de S.G.P. zich geheel naar den Woorde Gods richt, als zij ter leniging van noden ook de particuliere hulp ingeschakeld wenst te zien, wier betrachting in onze dagen maar al te zeer schipbreuk lijdt; want er zijn maar veel te veel personen, die met de Kaïnsgeest V4n „ben ik mijns broeders hoeder? " bezield zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 juli 1952

De Banier | 8 Pagina's

De Beginselen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 juli 1952

De Banier | 8 Pagina's