Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud de Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud de Jong

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

XCVI.

Verscherping der vervolging. Cyprianus gevangen genomen en ter dood veroordeeld.

Met een bezwaard hart voldeed Cyprianus aan het bevel om naar Carthago terug te gaan, daar dit ongetwijfeld een stap was naar het einde zijns levens. Hij had toch pas van een tweetal boden, die uit Rome teruggekeerd waren, vernomen, dat in deze stad de vervolging in heviger mate dan tevoren was opgelaaid, zodat niet alleen bisschop Stefanus, maar ook reeds diens opvolger, Sixtus II, met vier zijner diakenen de marteldood gestorven en op het kerkhof der christenen onthoofd waren.

Ook in Carthago kon dus weldra de vervolging in versterkte mate worden verwacht, hetgeen inderdaad geschiedde, lu het jaar 258 werden de nieuwe keizerlijke bevelen ontvangen. Zij luidden, zo mogelijk, nog wreder en gestrenger dan men gevreesd had. De bisschoppen, ouderlingen en diakenen moesten zonder genade worden onthoofd; de raadsheren, ridders en verdere aanzienlijken van hun goederen en waardigheden worden beroofd, en indien dit hen nog niet tot inkeer bracht, eveneens ter dood gebracht; de aanzienlijke vrouwen moesten worden verbannen met verlies van al haar bezittingen en de christenen, die in dienst van het keizerlijke hof waren, als een eigendom des keizers worden beschouwd en geboeid op de keizerhjke bezittingen tot dwangarbeid worden veroordeeld. Zo begon de vervolging, evenals elders, ook te Carthago met verdubbelde hevigheid te woeden, zodat men zich aldaar met angstige spanning afvroeg hoe het met de hooggeachte bisschop zou aflopen.

Niet lang zou men daarover in onzekerheid blijven verkeren. Zodra toch de nieuwe proconsul, Galerius Maximus, ' zijn paleis te Carthago betrokken had en vernam, dat Cyprianus zich in de omgeving dezer stad op zijn buitenverblijf bevond, liet hij hem door twee zijner dienaren gevangen nemen en in een rijtuig naar de stad brengen, om hem aldaair een verhoor te doen ondergaan.

Inmiddels vond Cyprianus huisvesting bij een der mannen door wie hij was gevangen genomen. Toen het volk hiervan kennis kreeg, begon een grote menigte het huis, waarin Cyprianus zich bevond, te omringen. Zelfs des nachts week men niet terug, uit vrees, dat men hem wellicht des nachts zou veroordelen en vonnissen. Het spreekt vanzelf, dat deze toegenegenheid door Cyprianus ten zeerste gewaardeerd werd. Als herder over zijn kudde kon hij echter niet nalaten om de zijnen te waarschuwen om toch vooral acht te geven op de vrouwen en jonge dochters, die zich in het holle van de nacht mede onder de menigte bevonden en zich daardoor aan menigerlei gevaar blootstelden.

De volgende morgen moest Cyprianus voor de stadhouder worden geleid. Toen hij de rechtszaal binnentrad, was de proconsul nog niet aanwezig, waarom hem eerst nog zo lang een zetel werd toegewezen. Zelfs bood een soldaat, die vroeger christen was geweest, aan om met hem van klederen te verwisselen, daar hij sterk bezweet was, doch Cyprianus achtte zulks niet nodig, omdat hij, zoals hij ten antwoord gaf, zich niet meer tegen ziekten behoefde te beschutten, daar deze hem binnenkort toch niet meer deren konden.

Z«dra de stadhouder verschenen was, nam het verhoor een aanvang. Zijn eerste vraag was: Zijt gij Thascius Cyprianus, dit vader en bisscliop wordt 'genoemd door die mensen, die van een goddeloos gevoelen zijn?

Ik ben het, antwoordde Cyprianus. Dan beveelt de geheiligde keizer u aan de goden te offeren. Dat zal ik niet doen, luidde Cyprianus' antwoord.

Bedenk u wel en speel niet met uw leven, hernam de stadhouder. Doe wat u bevolen is, sprak Cyprianus. Een zaak, die zo rechtvaardig als de mijne is, behoeft niet overdacht te worden. Ik aanbid slechts mijn God en snel tot Hem met al de begeerte mijner ziel, want de kleine droefheid der wereld is niet waardig vergeleken te worden met de heerlijkheid, die eens ten jongsten dage door de genade van onze God aan ons zal worden geopenbaard.

Welnu dan, zo antwoordde de stadhouder, sedert lange tijd hebt ge geleefd in versmading onzer goden en ge hebt vele mensen tot deelgenoten uwer oproerige handelingen gemaakt. Op een vijandige wijze hebt gij u tegen onze goden en onze heüige wetten verzet en het is noch de vrome en zeer heilige keizer Valerianus en Galienus, noch de Caesar Valerianus mogen gelukken u tot herroeping uwer goddeloze gevoelens te bewegen. Daar gij aldus de oorzaak zijt van al de schandelijke misdaden, die wij dagelijks voor ogen hebben, zult gij hun, die gij door uw boosheid hebt verleid, ook tot waarschuwing dienen en zal in uw bloed do wet worden gehandhaafd.

Cyprianus verschrikte van dit vonnis niet. Integendeel, hij dankte God, dat Hij hem van de banden des lichaams wüde bevrijden, terwijl uit de aanwezige menigte vele stemmen opgingen, die verlangden met hem te worden gedood. Het vonnis werd spoedig na het uitspreken voltrokken. Gevolgd door een grote schare werd . Cyprianus naar de strafplaats gevoerd, een open plek, door geboomte omringd. Geen vervloekingen of verwensingen, gelijk anders zo vaak uit het midden der heidenen tegen de christenen werden aangeheven, werden gehoord. Neen, vriend en vijand waren met smart en droefheid vervuld, omdat allen de veroordeelde liefhadden of hoogachtten, waartoe niet weinig had bijgedragen het feit, dat Cyprianus, toen de pestziekte te Carthago heerste, bewerkt had, dat ook de kranke heidenen, die door hun eigen betrekkingen verlaten waren, verpleegd en verzorgd werden. Toen het vonnis voltrokken zou worden, ontdeed Cyprianus zichzelf eerst van zijn overkleed, knielde vervolgens neder en zond nog een laatste bede op tot God. Wederom opgestaan, ontdeed hij zich nu ook van zijn onderkleed, dat hij aan zijn vrienden ter gedachtenis gaf en wachtte zo de komst van de beul af. Toen deze verscheen, begroette Cyprianus hem welgemoed. Vervolgens bond hij zichzell een doek voor de ogen en verzocht aan do omstanders, dat zij hem de handen zouden binden, daar hij dit zelf niet doen kon. Hierop greep de beul bevend zijn zwaard en weldra was de bisschop van Carthago niet meer in het land der levenden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 augustus 1952

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud de Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 augustus 1952

De Banier | 8 Pagina's