Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud de Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud de Jong

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

XCVII.

De Alexandrijnse school. Clemens Alexandrinus en Origenes.

Van de kerkvaders, die ingedeeld worden bij de Alexandrijnse school zijn Glemcns Alexandrinus en Origenes wel de voornaamsten.

Zij verschilden in belangrijke mate van de kerkvaders, die tot de Klein-Aziatische en de Noord-Afrikaanse school behoren. Die van de Klein-Aziatische school toch hielden zich voornamelijk bezig met de uitlegging der Heilige Schrift, om daarmede de aan hun zorgen toevertrouwde gemeenten te stichten. Die van de Noord-Afrikaanse school drongen vooral aan op een godzalig leven en moesten van de heidense litteratuur en de heidense wetenschap niets hebben. Men beschouwde deze als dwaasheid voor God. Wat, zo zeiden deze kerkvaders, waartoe o.a. Tertullianus behoorde, wat heeft Athene met Jeruzalem gemeen? Wat de kerk met de academiën? Zij stonden op het standpunt, dat er na de verschijning van Christus op aarde geen wijsbegeerte meer nodig is.

De kerkvaders der Alexandrijnse school dachten daar echter anders over. Zij maakten van de heidense filosofie gebruik om tegenover de ketterse gnostieken de rechte gnosis (kennis) te stellen. Hoewel zij veel goeds geschreven hebben, zijn er toch ook stellingen door hen verkondigd, die in Gods Woord geen grond vinden, ja die zelfs tegen Gods Woord indruisen. Dit geldt wel in het bijzonder van Origenes, op wie we bij leven en welzijn in het vervolg nader 'erugkomen.

De beide Alexandrijnse kerkvaders, Clemens Alexandrinus en Origenes, hebben in de stad Alexandrië gewoond en gewerkt. Deze stad was destijds de hoofdstad van Egypte, de zetel van de wereldhandel en der Griekse en Joodse geleerdheid, terwijl daar ook de grootste bibliotheek der wereld gevestigd was. Volgens de overlevering bestond er in Alexandrië al sedert jaren een catechetenschool onder de leiding van een bisschop, met het doel om heilbegerige heidenen en Joden tot de doop voor te bereiden. Later, toen de neo-Platonische wijsbegeerte meer en meer ingang vond, werd deze school meer een theologisch seminarium, waar mannen tot kerkleraar gevormd werden. Zij, die aan deze school onderwijs gaven, hadden met een drietal groepen te maken. Eerstens met ds Grieken, die, naar wijsheid vragende, het Christendom als een blind, lichtschuw geloof verachtten. Ten tweede met de gnostieken, waarover wij tevoren reeds het één en ander medegedeeld hebben. Ook dezen zagen met minachting op het blinde geloof der menigte neer en trachtten door een hogere godsdienstleer zowel de naar wijsheid vragende Grieken als andere christenen, die door het gewone godsdienstige onderwijs niet bevredigd werden, tot zich te trekken. Ten derde had de Alexandrijnse school te maken met de gehele klasse van kerkleraars, die zich in leer en leven streng aan de kerkelijke overlevering hielden, en door de hoogmoed en overmoed der gnostieken op hun vermeende wijsheid, wantrouwend stonden tegen alles, wat naar bespiegeling, wijsbegeerte of het streven naar hogere kennis in de godsdienst zweemde, daar zij terecht maar al te zeer bevreesd waren voor een vermenging van het Christendom met wijsgerige, daaraan vreemde bestanddelen.

Wat deze laatste groep betreft, de vertegenwoordigers hiervan hielden de Alexandrijners voor, dat de apostelen en profeten geen wijsgerige vorming bezeten hadden en het geloof dus hiermede niets te maken had.

Clemens Alexandrinus, die in het jaar 189 presbyter in Alexandrië geworden was, antwoordde hierop: „Ik stem toe, dat de apostelen en profeten, als jongeren des Geestes, gesproken hebben wat Deze hun ingaf, maar om de verborgen ziri uit hun woorden te ontwikkelen, kunnen wij niet rekenen op een bijstand des Heiligen Geestes, die alle hulpmiddelen van menselijke beschaving overtollig maakt. De wetenschappelijke vorming moet ons in staat stellen om al hetgeen de Heilige Geest hun ingegeven heeft volledig uit hun woorden af te leiden. Wie door de kracht van God in zijn denken verlicht wil worden, moet reeds gewoon zijn over geestelijke dingen te filosoferen en geleerd hebben zijn gedachten, die alsnu door een nieuwe en hogere geest bezield moeten worden, ordelijk te rangschikken. Om de dubbelzinnige en gelijkluidende woorden der Schrift behoorlijk te onderscheiden, kan de geest wijsgerige beschaving niet ontberen".

Voorts beschuldigde men de Alexandrijnen, dat zij de Goddelijke openbaring niet als de in zichzelf genoegzame bron der waarheid beschouwden, maar een volmaking en steun, van elders ontleend, voor haar nodig keurden, en allen, die niet wetenschappelijk gevormd waren, van haar kennis buitensloten. Ook hiertegen verweerde Clemens Alexandrinus zich.

Plij schreef: „Indien wij ten believe van hen, die altijd beschuldigingen gereed hebben, onderscheid zullen maken, zo noemen wij de wijsbegeerte datgene, hetwelk ons helpen moet om tot kennis der waarheid te komen, een zoeken naar waarheid, een voorbereiding, en wij verheffen dat medewerkende niet tot het oorspronkelijke, niet tot de hoofdzaak. Wij zeggen niet, dat deze niet zonder de wijsbegeerte zou kunnen bestaan; want schier allen onder ons missen immers algemene wetenschappelijke vorming, zowel als de Griekse wijsbegeerte, ja, velen hebben zelfs, daar zij de Goddelijke wijsbegeerte, die van de Barbaren komt, niet wederstaan konden, zonder te kunnen lezen of schrijven, geholpen door de kracht van God, door middel des geloofs, de leer van God ontvangen. De leer des Heilands is dus, als de kracht en de wijsheid Gods, in zichzelf volmaakt en voldoende. De Griekse wijsbegeerte, die er bijkomt, maakt de waarheid niet krachtiger, maar zij ontzenuwt de drogredenen, waarmede men haar aanvalt. En daar zij bedriegelijke aanslagen tegen de waarheid afweert, is zij de eigenlijke muur en omtuining des wijnbergs genoemd. De waarheid des geloofs is als het brood, dat tot het leven onontbeerlijk is, maar de voorbereiding moet men met hetgeen bij het brood gegeten wordt en met het dessert vergelijken".

Clemens heeft zich echter ook over tal van andere onderwerpen, welke op het leven der christenen betrekking hebben, uitgelaten, waarbij hij er de nadruk op legde, dat leer en leven behoren samen te gaan.

Met enkele voorbeelden wensen we hierop in het vervolg nader terug te komen.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 augustus 1952

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud de Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 augustus 1952

De Banier | 8 Pagina's