Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE TROONREDE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE TROONREDE

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE KAMER

Het was de I6e September, de dag, waarop Hare Majesteit de Koningin de vergadering van de Staten-Generaal geopend heeft, een buitengewoon schone, na-zomerse dag. Ook al mede daardoor verkreeg de plechtigheid een schitterend aanzien. De gouden koets, waarin Hare Majesteit naar en van de Ridderzaal reed, kwam in al haar schoonheid in het licht der zonnestralen schitterend uit.

De Koningin Zelf werd op die tocht, alsook bij Haar verdere rondgang in Den Haag, hartelijk toegejuicht door de menigte die Haar weg dicht omzoomde. Ook in de vergadering van de Verenigde Kamers, waarin niet weinig leden de voor hen bestemde plaatsen onbezet gelaten hadden, werd zij luide toegejuicht toen de Voorzitter der Eerste Kamer het „leve de Koningin" tot drie malen toe aanhief.

De beide Kamerleden der S.G.P. waren tei vergadering aanwezig, zowel Ds Zandt als Ir van Dis, die later in de middag door de Voorzitter der Tweede Kamer benoemd werd om met andere door hem benoemde Kamerleden de nomina­ tie van de door die Kamer gekozen voorzitter en vice-voorzitters aan Hare Majesteit aan te bieden. Tot voorzitter der Kamer werd dr Kortenhorst herkozen, tot tweede voorzitter mr Joekes, hetgeen wel enige verwondering gewekt heeftj daar hij in de dagbladen gedoodverfd was als degene, die ir Albarda als lid van de Raad van State zou opvolgen, en tot derde voorzitter mr Terpstra.

KORT nadat de Raad van State en de ministers hun zetels hadden ingenomen, werd door de opper-ceremoniemeester de komst van de Koningin aangekondigd, Die met Haar gevolg en de commissie van geleide, vergezeld van Prins Bernhard de Ridderzaal binnentrad, de voor Haar bestemde zetel innam en vervolgens de met grote belangstelling verbeide Troonrede uitsprak.

Deze rede wordt gekenmerkt door een uitermate grote vaagheid. Wel worden daarin tal van problemen ter sprake gebracht, maar over de wijze waarop de Regering deze wenst op te lossen, worden wij vrijwel geheel in het onzekere gelaten, hetgeen zij aan het slot van de Troonrede zelf erkende. Daarin wordt toch door de regering gezegd:

„Steeds groter wordt de kring van problemen, die U (de Kamers) ter beoordeling worden voorgelegd. Niet alleen binnenlands, maar ook internationaal vragen voortdurend meer onderwerpen de aandacht der regering en volksvertegenwoordiging. Te midden van de dagelijkse zorgen en ingewikkelde problematiek wordt het steeds moeilijker het geheel te blijven overzien".

De grote lengte en de veelheid van woorden hebben deze vaagheid niet weg kunnen nemen, maar haar veeleer en veel meer versterkt. Die grote lengte is ook oorzaak, dat wij de Troonrede niet in haar geheel met het oog op de plaatsruimte in De Banier kunnen afdrukken, maar ons genoopt zien het belangrijkste daaruit met enige korte bespreking onzerzijds onze lezers aan te bieden.

„In de internationale toestand" — zo vangt de Troonrede vrijwel direct aan — , , is helaas geen ontspanning ingetreden, maar aan de samenwerking tussen de vrije volken kon tastbaarder gestalte gegeven worden. De grondslagen van de veiligheid van het Westen werden door voortgezette opbouw der Atlantische strijdkrachten bevestigd en uitgebreid. De voortschrijdende integratie van West- Europa zal die grondslagen verder versterken en houdt, indien zij ook op economisch gebied wordt voortgezet, tevens de belofte in van een blijvende bijdrage tot verhoogde welvaart der daaraan deelnemende volken".

Behalve dat de regering met de zinsnede „indien zij ook op economisch gebied wordt voortgezet", ten opzichte van de economische welvaart deze geheel op losse schroeven gesteld heeft, valt ook nog op te merken, dat hetgeen thans te Straatsburg plaats vindt, (waar de Engelse minister Eden de Europese eenheid feitelijk een spaak in het wiel gestoken heeft, dewijl hij nog eens nadrukkelijk verklaard heeft, dat Engeland zijn souvereiniteit ten volle wenst te bewaren en deswege niet deel kan nemen aan de Europese eenheid), een besliste tegenspraak inhoudt van hetgeen in de Troonrede beweerd wordt, namelijk, : „maar aan de samenwerking tussen de vrije volken kon tastbaarder gestalte gegeven worden".

Het is met die samenwerking nog immer zo gesteld, dat het eigenbelang, niet het minst van de grote mogendheden, daarin de hoofdrol speelt en de werkelijke samenwerking nog verre zoek is, getuige het uittreden van de Duitse socialisten uit het Kolen- en Staalparlement en nog al zo veel meer, waarop wij bij deze gelegenheid niet nader kunnen ingaan. Nadat vervolgens in de Troonrede is medegedeeld, dat in het betalingsverkeer met het buitenland een wending ten goede gekomen is, dat binnenkort een ontwerp van wet aangaande de Europeso Verdedigings Gemeenschap tot ratificatie de Staten-Generaal zal bereiken, dat de regering aan een nauwe samenwerking met België en Luxemburg in Benelux-verband grote waarde blijft hechten en dat het aan de behartiging van binnenlands beleid ten goede zal komen, indien de wijziging van de bepalingen in de Grondwet betreffende de buitenlandse betrekkingen, welke reeds in de eerste lezing door de Staten-Generaal is aanvaard, zo spoedig mogelijk van kracht wordt, gaat de Troonrede een ander onderwerp bespreken.

Indonesië en Nieuw-Guinea werden vervolgens in hun verhouding tot Nederland besproken.

Dienaangaande wordt in de Troonrede het navolgende gezegd:

„De regering is bereid besprekingen met Indonesië over de Nederlands-Indonesische Unie en de daarmede samenhangende kwesties, welke in Februari j.l. werden opgeschort, te hervatten met het doel een nieuwe basis voor de betrekkingen tussen Nederland en Indonesië te leggen.

De regering zal zowel de geestelijke en sociale ontwikkeling der bevolking van Nieuw-Guinea als de economische vooruitgang van het land bevorderen. Het ligt in het bijzonder in de bedoeling zo spoedig mogelijk een ontwikkelingsplan voor dit gebiedsdeel vast te stellen.

Door een en ander dient de grondslag te worden gelegd voor de mogelijkheid, dat op de duur de bevolking in staat zal worden gesteld zelf over haar toekomst te beslissen.

Hiermede wordt tevens gehandeld in overeenstemming met artikel 73 van het Handvest der Verenigde Naties". Dit gedeelte der Troonrede klinkt geruststellend voor allen, die Nieuw-Guinea van Nederland niet afgescheurd willen hebben. Doch in zake de Indische kwestie heeft de regering destijds niet minder geruststellende verklaringen afgelegd, waarmede degenen, die er op betrouwden, hoogst teleurstellend zijn uitgekomen. Dat kan ook nu weer het geval zijn. Vooral de passage, waarin over artikel 73 van het Handvest van de Verenigde Naties, dat handelt over nietzelfbesturende gebieden, gesproken wordt, geeft daartoe maar al te gerede aanleiding. De bemoeienissen van de Veiligheidsraad met de Indische kwestie waren Nederland allerschadelijkst. En waar de regering de Organisatie der Verenigde Naties benoemt, kan daarmede de grondslag gelegd worden voor nieuwe concessies en deviaties, waarvan het eindresultaat is, dat Nieuw-Guinea tegen de zin harer bevolking aan Soekarno wordt overgeleverd.

In nauw verband met het voorafgaande wordt voorts in de Troonrede melding gemaakt, dat „in overleg met de regeringen der Nederlandse Antillen en van Suriname gestreefd zal worden om de voorbereiding van de nieuwe rechtsorde in het Koninkrijk voortgang te doen vinden". Over Ambon en de Ambonezen, die zo veel onrecht is aangedaan, daarover zwijgt helaas de Troonrede. Geen letter is daaraan zelfs gewijd.

Werkloosheid en werkverruiming zijn de punten, die de Troonrede vervolgens aan de orde gesteld heeft, daarbij verklarende:

„Het feit, dat de productie reeds geruime tijd gelijk is gebleven en dat de werkloosheid zich gemiddeld in 1952 op een hoger niveau bevindt dan vorige jaren, noopt er toe de werkgelegenheidspolitiek steeds meer als het centrale punt in het sociaal-economische beleid te zien. Primair is de ontwikkeling van het normale bedrijfsleven. Met het oog hierop zal dan ook met name de industrialisatiepolitiek met kracht worden voortgezet, waarbij de mogelijkheid van voldoende investeringen zal zijn te benaderen, mede door participatie van de overheid in de investeringen waar de omstandigheden daartoe nopen. Naar een versnelde uitvoering van de plannen van de ontwikkelingsgebieden wordt gestreefd".

Dat een ieder het met de regering eens is dat de werkloosheid zo veel mogelijk tegengegaan en de werkgelegenheid zo veel mogelijk verruimd moet worden — behoeft niet gezegd te worden, daar dit wel vast staat. Doch hoe de regering de bestrijding en de verruiming denkt uit te voeren, daarover zullen zeer velen zich ongetwijfeld teleurgesteld gevoelen, omdat zij daarover in hoogst vage bewoordingen in de Troonrede spreekt. Zij zegt. dat zij te dien aanzien „de handhaving en zo mogelijk verhoging van de koopkracht der bevolking van belang acht" — wat wel niemand zal ontkennen. Dat het eveneens van belang is om de export op te voeren, vermeldt de Troonrede ook. V/ie zal dit haar tegen kunnen spreken? Evenzeer zal een ieder het met de regering wel eens zijn, dat de uitvoer naar de Verenigde Staten en Canada van belang is met het oog op het dollartekort, al is er'overigens een gunstige betalingsbalans tot stand gekomen. Ook kan het instemming vinden, als de regering in de Troonrede verklaart, dat „zij ter wille van de toeneming van het handelsverkeer krachtige steun verlenen zal aan de pogingen om internationaal tot verlaging van invoerrechten te komen" — doch gezien de feiten, zal de regering hier wel met het hoofd tegen de muur lopen, dewijl in stede van ze te verlagen menige regering druk in de weer is om ze te verhogen.

Kort samengevat, kunnen wij concluderen, dat de regering met haar vage uitdrukkingen ons niet wijzer gemaakt heeft omtrent haar plannen betreffende de werkloosheid en de werkverruiming. Wel heeft zij in de Troonrede gezegd: „In verband met de zware lasten, die op de bevolking drukken, zal bij de uitgaven grote soberheid zijn te betrachten". Doch een aankondiging, dat de zo zware lasten verlaagd zullen worden en dat de zo nodige soberheid betracht zal worden — er is toch met de rijksgelden gesmeten en er wordt nog mede gesmeten — ontbreekt in heel de Troonrede, terwijl het bovendien zeer te duchten is dat tot schade van het particulier initiatief en bedrijf, gezien de samenstelling van het kabinet, in de koers van het Staatssocialisme gevaren zal worden.

Het woningvraagstuk wordt daarna in de Troonrede aan de orde gesteld. Dit is geschied nadat de regering vooraf deed weten: „In het bijzonder door een consequente voortzetting en uitbreiding van het vesHgings- en credietbeleid zal getracht worden de economische positie van de middenstand zo veel mogelijk te verstevigen", waarop in de Troonrede volgt:

„Op het gebied van de woningbouw zal gestreefd worden naar de bouw van tenminste 55.000 woningen. Een passende verhoging van de huren zal aanhangig worden gemaakt, met compensatie van kosten voor die groepen huurders, ten aanzien van welke dit mogelijk en nodig is".

Ook hier weder de grootst mogelijke vaagheid. Wat is een passende verhoging, daarover zal stellig verschillend geoordeeld worden. Wat te verstaan onder de passage: „ten aanzien van welke dit mogelijk en nodig is"? Ook daarover zal er gewis en zeker geen eenstemmig oordeel bestaan.

Ook wat er verder door de regering met betrekking tot het woningvraagstuk in het vooruitzicht gesteld is, geeft evenzeer recht om allerlei vraagtekens te zetten en allerlei twijfel over de uitvoerbaarheid van de plannen der regering te koesteren. Het luidt:

„Om de krotopruiming dienstbaar te maken aan de bestrijding van de werkloosheid, wanneer in de toekomende jaren de bouwbedrijvigheid zou teruglopen, zal de voorbereiding van saneringsplannen worden ter hand genomen. Het zal naar het oordeel der regering ook tijdens het komende begrotingsjaar geboden zijn een deel van de lopende inkomsten van het rijk aan te wenden voor het dekken van kapitaalsuitgaven. Het is twijfelachtig of zonder deze financieringswijze de middelen voor woningbouw en werken, noodzakelijk ook ter wille van de werk­ gelegenheid, in voldoende mate zouden kunnen worden verkregen, terwijl het tevens aanbeveling verdient de nog steeds hoge staatsschuld zo beperkt mogelijk te houden".

Een hele reeks van wetsontwerpen en staatsbemoeienis is tenslotte in de Troonrede aangekondigd.

Zo verluidt het daarin: „Naast de toenemende krachtsinspanning voor de verdediging en op materieel gebied, komt de noodzaak tot behoud en versteviging van de geestelijke waarden van ons volk sterk naar voren". Wij vrezen, dat dit nog al grotere uitgaven aan subsidies aan sport en spel, opera en comedie heeft te betekenen. Verder werd in de Troonrede aangekondigd, dat de wetsontwerpen betreffende vernieuwing van het onderwijs in de komende regeringsperiode met voortvarendheid ter hand genomen zullen worden, dat onderzocht zal worden of voor leerlingen van de lagere school — wellicht voor alle leerplichtige leerlingen — het schoolgeld ware af te schaffen dan wel de regeling ware te vereenvoudigen en dat verruiming van studietoelagen zal worden bevorderd.

Ook werden wetsontwerpen tot regeling van de omroep en een ontwerp van wet tot heffing van kijkgeld ter behandeling in de Kamers in het vooruitzicht gesteld, benevens nog een wetsontwerp in zake de omzetbelasting, dat heffing daarvan bij de detaillist wil beëindigen, en een ontwerp op de vervreemding van landbouwgronden, om het ontstaan van onrendabele bedrijven te voorkomen, en ook nog voorstellen betreffende de heiv ziening van het burgerlijk procesrecht en van de cassatieprocedure, waarbij dan nog nadere voorstellen aangaande het burgerlijk procesrecht, welke bij de regering in voorbereiding zijn, te voegen zijn.

Daarenboven nog zullen in verband met de voorgenomen herziening van het Burgerlijk Wetboek in de vorm van vraagpunten een aantal principiële kwesties aan de Tweede Kamer ter behandeling worden voorglegd, terwijl er bovendien nog gestreefd zal worden naar een spoedige indiening van wetsontwerpen betreffende een algemene regeling van de administratieve rechtspraak.

Vervolgens is aangekondigd, dat een staatscommissie een onderzoek zal instellen nopens in ons kiesrecht aan te brengen wijzigingen. Moeten soms op deze manier de kleine partijen uit de Kamers weggewerkt worden?

Er. voorts — de regering heeft heel wat hooi op haar vork genomen — zal mede in verband met het vraagstuk van samenwerking van gemeenten, de meest gewenste bestuursvorm voor de grote gemeenten in onderzoek genomen worden, is een herziening van de pensioenwetgeving in voorbereiding, zal, zodra het advies van de Sociaal-Economische Raad is ontvangen, een definitieve regeling van de ouderdomsvoorziening, ook van zelfstandigen, op de grondslag van de sociale verzekeringsgedachte worden voorbereid, alsook- op dezelfde grondslag een definitieve regeling van kinderbijslag voor zelfstandigen worden bevorderd, terwijl vereenvoudiging van de administratie van de sociale verzekering en belastingen wordt voorbereid en de regeling van het ziekenfondswezen en de organisatie der gezondheidszorg zullen te herzien zijn.

Op het einde van de Troonrede wordt verklaard: , , Op het gebied van de Landbouw zijn onder andere voorbereid een Landbouwarbeidswet, een Landbouwwet, — ter vervanging van de zogenaamde crisiswetgeving — welke aangepast zal zijn aan de wetgeving in zake de Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie, en een herziening van de Pachtwet. Een krachtige doorvoering van de bedrijfsor- ganisatie zal worden bevorderd, opdat deze binnen een redelijke termijn over de gehele linie van het bedrijfsleven wordt verwerkelijkt. Tevens zal bijzondere aandacht worden geschonken aan het vraagstuk van de bezitsvorming".

Al besluit de Troonrede met de zinsnede: „Moge God u wijsheid schenken en gij als goede vertegenwoordigers des volks in het komende zittingsjaar tot zegen van het Koninkrijk en — voor zo ver het in ons vermogen ligt — van de wereld werkzaam zijn. Onder deze bede verklaar Ik de zitting van de Staten-Generaal geopend", nochtans is in heel deze lange Troonrede geen enkel woord te bespeuren, waaruit op te maken zou zijn dat de Regering zich naar Gods Woord en wet in haar beleid wenst te richten. En dit doet het ergste voor haar beleid vrezen, dewijl de onmisbare voorwaarde van Gods zegen is, dat men Zijn wet tot richtsnoer voor zijn handelingen neemt. Het is en het blijft toch immer waar, wat Gods Woord ons zegt: „Die Mij eren, zal Ik eren".

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 september 1952

De Banier | 8 Pagina's

DE TROONREDE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 september 1952

De Banier | 8 Pagina's