Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een kort maar veel betekenend antwoord,

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een kort maar veel betekenend antwoord,

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

op een liefelijke, maar toch zo hartontdekkende vraag

Jezus dan zekle tot hen: Kinderkens, hebt gij niet enige toespijs? Zij antwoordden Hem: Neen! Joh. 21 : 5

Arm zijn valt niet mee, maar ai-m worden is erger. Er zijn mensen op de wereld, die in armoede geboren zijn, die nooit weelde gekend hebben, die, hoe lastig het ook is, toch niet anders weten. Maar met mensen, die rijk geweest zijn en tot armoede vervallen, is het anders. Het is wel voorgekomen, dat zij een eind aan hun leven maakten, of hun verstand verloren.

Het is ook inderdaad geen kleine zaak om arm te moeten worden. Een mens mag er wel onder gebracht worden of er voor ingewonnen worden, want anders zal het een moeilijk leven zijn. Een leven, dat veel strijd oplevert en dat zeer hard is.

Zo is het in het natuurlijke, maar zo is het ook in het geestelijke. En het is onze natuur zo eigen om het maar zo veel mogelijk te bedekken en te verbloemen. In de staat der rechtheid was de mens rijk. Hij was versierd met Gods beeld en bekleed met Zijn heerlijkheid. Helaas, de mens heeft zich moed- en vrijwillig van al die schatten en gaven, die God hem geschonken had, beroofd. Wat is de mens nameloos arm geworden door de zonde. En wat het natuurlijke leven beh-eft, dan zijn er op de wereld, en dat za! ook zo blijven, rijken en armen. Niemand kan dat ooit weg krijgen, omdat het Gods bestel is. God maakt Zijn volk arm.

Wij willen niet arm worden. Wij willen altijd maar. wat zijn en wat hebben. O, die hoogmoed, waar wij mede opgepropt zitten, is toch zo verschrikkelijk. En om mi eens eerlijk te bekennen, dat wij niets hebben, dat kost wat. Wij kunnen het gewaar worden in ons eigen hart en leven, maar ook in het woord uit Gods Woord, dat wij hierboven schreven. Inderdaad, het is alles zeer liefelijk, wat God in Zijn Woord heeft laten beschrijven en wat Hij ons heeft nagelaten. Maar wij kunnen het ook wel een liefelijke bladzijde noemen vol van geestelijke leringen en onderwijzingen, wat thans voor ons ligt. Tussen de tweede en derde openbaring van Ghristus aan Zijn discipelen lag zo veel tijd, hetgeen voor de jongeren een tijd van beproeving was, dat de Heere Jezus Zijn doel bereikt heeft. Hij bad het hun voorzegd, dat Hij hun voorgaan zou naar Galilea.

En nu zouden zij daar nooit gekomen zijn, wanneer Christus niet zo lang was achtergebleven. Doch het ging zo lang duren, dat zij niet meer wisten wat zij er van denken moesten.

In Jeruzalem langer blijven, het kon niet. lic denk dat alles opgeteerd was, en dan geen vooruitzicht. Zij zullen maar gaan vissen. En vanzelf kon dat niet op de straten van Jeruzalem. Dus dan maar terug naar de plaats, waar zij vandaan • zijn gekomen.

Ja. de Heere kan Zijn volk wel brengen waar zij zijn moeten. Zijn voorzienigheid gaat over alles. Jozef moet verkocht worden om in Egypte terecht te komen, om straks een groot volk in het leven te behouden. Jozef en Maria moeten van Nazareth in Bethlehem komen, opdat de belofte vervuld zal worden. En zo moeten de discipelen naar het achterland terug, in de laagte, opdat Christus Zich in de heerlijkheid van Zijn gezegende middelaarsbediening zal verheerlijken.

Het was avond; de dag was gedaald. Het was weer donker, uit- en inwendig. Zij moeten toch door het leven, en vroeger zorgde de Heere Jezus voor hen, maar waar Hij nu was, dat wisten ze ook niet. En vissers der mensen worden, daar konden zij ook niets meer van bekijken. Daar zou ook wel nooit meer iets van terecht komen. Dan maar gaan vissen; hun oude handwerk maar weer opnemen. Zij dachten: dat is het enige, dat er voor ons overblijft. Zij hadden daar vroeger hun brood mede verdiend en zij hoopten dat het weer gaan zou. Zij zouden het maar weer gaan proberen.

Maar dat het alles maar eigen werk was, dat zou wel spoedig openbaar worden. Zi] gingen vissen op de zee van Tiberias. Als ervaren vissers gaan zij vissen op de plaats, waar zij vroeger zo menigmaal gevangen hadden. Vol moed werpen zij het net uit. Zij zullen wel spoedig wat hebben en het zal niet zo lang duren of hun scheepje zal wel weer vol zijn. Ja, de mens rekent maar, en de Heere waarschuwt er zo tegen: Vermoei u zelf niet om rijk te worden. Maar ja, daar is de mens toch op, want hij wil maar uit Gods handen blijven. Zichzelf maar helpen en zichzelf maar redden.

Maar wat is het een weldaad, wanneer dat lieve Wezen het alles maar afbreekt en alles maar laat mislukken. God spaart geen vlees en Hij spaart Zijn volk niet. Neen, Hij heeft geen medelijden met ons wanneer wij onze weg en ons pad gaan. Telkens en telkenlf wierpen de discipelen hun net uit; in de hoop dat er toch eindelijk iets inkomen zou. Het was voor hen ook onbegrijpelijk, onverklaarbaar. Zij waren tevreden geweest wanneer er dan maar eens iets in hun net was gekomen. Maar het scheen wel of de zee leeg was; of alles weg was. Vroeger zo veel gevangen; maar de waarheid zegt zo opmerkelijk: In die nacht vingen zij niets.

Gods volk maakt er kennis mee.

Allen, die in het uur der minne in het net van het Evangelie gevangen worden, worden verwaardigd om ook wat te vangen. Zij moeten verlaten hun volk en huns vaders huis, maar och, ze krijgen zo veel meer in de plaats. De Heere zegt in Zijn Woord: Daarom, ziet. Ik zal ze lokken. Maar daar staat ook bij, dat Hij hen in de woestijn zal voeren en daar zal Hij naar hun hart spreken. Die lokkenstijd is een kostelijke tijd, al is er vanzelf meer vuur dan licht.

Laat ik er iets van mogen schrijven. Zij hebben in hun leven onvergetelijke momenten gehad onder de waarheid, op de gezelschappen van Gods volk, in hun hidvertrek, in het onderzoek van Gods Woord. Wat is hun hart dan vaak verbroken geweest; wat zijn zij door de waarheid verkwikt; wat is Gods volk hun vaak tot troost geweest. Zij hebben ook in hun huis bij het lezen van Gods Woord, bij het onderzoek van de geschriften der vaderen en wat God in deze donkere dagen nog gaf, wel genoten. Wat konden ze op hun leger soms zalige uitgangen hebben, dierbare inleidingen, ruime openingen tot de hemel. Zij hebben de waarheid soms aan hun hart gedrukt, dat zij uitriepen: 't Is Gods getuigenis. Dat eeuwig zeker is En slechten wijsheid leert.

Wat waren zij menigmaal opgewekt om de liederen Sions te zingen. Wat was het aangenaam: eenzaam met God gemeenzaam. Als in de armen des Heeren mochten zij gaan slapen. En in de nacht: Ik lag en sliep gerust, Van 's Heeren trouw bewust. Tot ik verfrist ontwaakte.

En dan: Word ik wakker, zo ben ik nog bij U.

Wat menigmaal mocht hun ziel in zoete onderhandeling met de Heere Jezus verkeren. Wat hebben zij vaak Zijn liefde gesmaakt, aan Zijn lippen gehangen, waar genade op uitgestort was, zich verlustigd in Zijn wonderwerken. Er is een tijd in hun leven gew^eest, korter of langer, dat zij elke keer iets hadden. Wat hebben zij vaak een antwoord van de Heere ontvangen, dierbare beloften gekregen, menigmaal wonderlijke verhoringen gehad. In één woord: Zoete tijden doorleefd. Wanneer het ene op was, stond het andere weer klaar voor hen.

Maar wat wordt het later vaak anders. Daar komt een tijd, dat zij niets vangen. Gods Woord verzegeld, de hemel gesloten. Christus zo verborgen en hun hart zo hard. Het wordt alles een raadsel.

Waar mag de genade des ouden tijds wezen?

Dan vangen zij niets meer dat hun hart verblijdt en verkwikt. Integendeel, dan komt er zo veel naar voren, dat hun hart veroordeelt, verontrust, bezwaart en l)enauwt.

O, wat zijn dat moeilijke tijden voor een ziel om te doorleven. Wij zijn meer gesteld op genot dan op gemis. Maar toch, met het genot gaan wij zo vaak van God af. - Als Jeschurun vet werd, sloeg hij achteruit. En het ïs waar, dat in het gemis de ziel in vele diepten komt van vertwijfeling en vijandschap, maar toch, zij gaan met Hiskia toch kirren als een duif en piepen als een zwaluw. Wij moeten altijd in de vreze Gods bewaard worden, maar vaak doen wij meer kwaad in het genot dan in het gemis.

Gr.R. L.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 oktober 1952

De Banier | 8 Pagina's

Een kort maar veel betekenend antwoord,

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 oktober 1952

De Banier | 8 Pagina's