Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Oud en Jong

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Oud en Jong

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

CVII.

Grote beroering onder hei volk. Toespraak van Chnjsostomus

Keizer Arcadius durfde het niet aan om Chrysostomus ter dood te laten veroordelen. Daartoe vreesde hij te zeer het volk, dat in meerderheid Chrysostomus aanhing.

Dat bleek wel toen zich door de stad het bericht verspreidde, dat de Synode over Chrysostomus het vonnis van afzetting had geveld en dat de keizer daaraan zijn goedkeuring had gehecht. Weldra toch verzamelde zich een grote volksmenigte, die dag en nacht de kerk bewaakte, in welker nabijheid zich de woning van de bisschop bevond, opdat deze hun niet ontrukt mocht worden. En tevens werd er van alle kanten op aangedrongen, dat een andere Synode zou belegd worden, een synode in groter getal en op een wettige wijze belegd, om de zaak opnieuw te onderzoeken.

Chrysostomus zelf, overtuigd dat men hem onrecht aangedaan had, dacht er niet aan zijn ambt neer te leggen. Slechts als hij voor geweld zou moeten wijken, zou hij zijn post verlaten. Daarom wachtte hij rustig af totdat men met geweld tegen hem op zou treden. Inmiddels sprak hij de schare toe. Hij zeide onder meer het volgende: „Er gaan hemelhoge golven en onstuimig .bruist de vloed, maar geen vrees voor ondergang behoeft ons te benauwen, want we staan op een rotsgrond. Laat de zee vrij woeden, die rotsgrond kan ze niet doen wegzinken; laat de baren ten hemel zich verheffen; het schip van Jezus kunnen ze nimmer te pletter slaan. Ik vraag u, wat zouden wij vrezen? De dood? Het leven is mij Christus en het sterven is mij gewin. Of ballingschap? Maar het aardrijk is des Heeren en al zijn volheid. Of het verlies van aardse bezittingen? We hebben niets mee ter wereld gebracht en kunnen dus ook niets van hier medenemen. De veracht de verschrikkelijkheden van dit aardse leven en met zijn heerlijkheid lach ik. De armoede vrees ik niet en rijkdom verlang ik niet; de dood vrees ik niet en ik verlang ook niet te leven, als ik aan uw heil niet meer kan arbeiden. Daarom vermaan ik u thans om getroost te zijn. Niemand zal ons van elkander kunnen scheiden, want hetgeen God samengevoegd heeft, scheiden de mensen niet. Laat toch door niets u verontrusten, wat er ook gebeuren moge. Slechts één ding vraag ik van u: dat ge een onwankelbaar geloof moogt tentoonspreiden. De noodzakelijkheid daarvan ziet ge in Petrus, waar hij wandelt op de zee van Tiberias. Nog enige twijfel was er bij hem overgebleven en ge ziet hem wegzinken, niet door de onstuimigheid der golven, maar door de zwakheid van zijn geloof. Houdt dat voorbeeld steeds voor ogen. Want ik ben niet ingevolge een menselijk raadsbesluit in uw midden gekomen; geen macht van mensen heeft mij in deze werkkring geroepen, zodat macht van mensen mij uit uw midden weer zou kunnen wegrukken. Ik zeg dit niet uit hoogmoed, doch om uw zwak geloof té versterken. De satan wil de kerk aan het wankelen brengen. Niet de stenen vormen echter de kerk, maar de gemeente der gelovigen.... Doch wat spreek ik? Ik heb een onderpand van Hem, want niet op eigen kracht vertrouw ik, maar op Zijn eigen Woord. Dat is mijn staf, mijn veiligheid, de haven, waarin de onstuimige golven niet doordringen. En laat geheel een wereld mij woedend aanvallen, ik houd aan Zijn Woord mij vast. Hoe dat Woord luidt? „Ik ben met u aj de dagen, tot aan de voleinding der wereld". Christus is met mij; wie zou ik dan vrezen? Of hemelhoge golven op mij aanvallen, of de toom van de machthebbers dezer wereld tegen mij ontbrandt, ik acht het minder dan spinragdraden. Was het niet om de liefde, die gij mij toedraagt, dan zou ik geen ogenblik aarzelen om reeds aanstonds de gemeente te verlaten, want in alles is het mijn zinspreuk: , , Heere, Uw wil geschiede, niet mijn wens, maar wat Gij wilt!" Dat is mijn schutsmuur, dat mijn onwankelbare rotsgrond, dat mijn onbreekbare staf. Wat lot Gods wil ook over mij beschikken moge, ik berust er in. Is het Zijn wil, dat ik hier blijf, ik dank Hem er voor. Waar Zijn wil mij ook henenvoert, ik zal er Hem danken. Laat dan door niemand u verontrusten, houdt slechts aan in het gebed. Geen middelen laat de boze geest onbeproefd om uw ijver te doen verflauwen en uw oefeningen in het waken en bidden te doen verminderen. Maar hij zal zijn plan moeten opgeven en niet in staat zijn om uw ijver weg te nemen. Het gevolg van zijn pogingen zal integendeel zijn, dat ge nog meer dan vroeger over uzelf de wacht houdt en in nog warmer ijvervuur ontgloeit. Morgen wil ik met u opgaan naar het Godshuis om te bidden, want waar ik ben, zijt ook gij en waar gij zijt, ben ook ik. Wij zijn tezamen één lichaam en het lichaam laat zich niet scheiden van het hoofd, het hoofd niet van het lichaam. En al zijn wc plaatselijk van elkander gescheiden, we zijn niettemin door de liefde verenigd. Zelfs de dood kan ons van elkander niet scheiden, want al sterft ook mijn lichaam, mijn geest blijft toch voortleven en gedenken aan de gemeente. Ik ben bereid om duizendmaal mijn leven voor u ten offer te brengen. En daarvoor behoeft ge mij niet te danken; ik doe daarmede niets anders dan mijn schuldige plicht, want de goede herder stelt zijn leven voor de schapen. Die dood brengt mij tot onsterfelijkheid, die vervolgingen doen mij ingaan in de plaats der eeuwige rust. Want waarom zou ik mij bedroeven? Word ik om geld, word ik om mijn zonden vervolgd? Immers neen, maar om mijn liefde tot u, dewijl ik al het mogelijke doe om de zonde bij u buiten te sluiten, dat niemand in mijn kudde binnensluipe, dat ze rein blijve en onbevlekt". Nadat Chrysostomus daarop zijn blijdschap betuigd had over de gemoedsstemming, die de gemeente temidden van al die woelingen aan de dag legde, door de bedreigingen van de machthebbers dezer wereld niet te achten, al de zorgen voor het aardse te vergeten en gedurende zo lange tijd nabij zijn woning bijeen te blijven, zeide hij: „Dat is mijn troost, mijn roem — daardoor word ik gesterkt in de strijd en voorbereid voor de onuitsprekelijke vreugde der eeuwigheid, daarvoor komt Gode alleen de lof toe tot in alle eeuwigheid".

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 oktober 1952

De Banier | 8 Pagina's

Voor Oud en Jong

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 oktober 1952

De Banier | 8 Pagina's