Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Algemene Begroting

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Algemene Begroting

35 minuten leestijd Arcering uitzetten

De debatten bij de

Rede van Ds. Zandt

Dinsdag 4 November kwam de Kamer weder bijeen. Direct werd een aanvang gemaakt met de besprekingen over de Rijksbegroting voor het jaar 1953. Alle voorzitters van de onderscheidene Ka­

merfracties hebben daarbij het woord gevoerd. Gaarne zouden wij een verslag willen geven van hetgeen zij hebben gezegd. Doch de beperkte plaatsruimte laat zulks oni mogelijk toe. Bovendien achten wij zulks ook minder nodig, di^ar wij in één der vorige nummers van De Banier nog'kort geleden een overzicht hebben gegeven van hetgeen in het Voorlopig Verslag verhandeld is. Hetgeen daarin door de onderscheidene Kamerfracties te berde is gebracht, is thans op uitvoeriger wijze door de onderscheidene woordvoerders der Kamerfracties in hun redevoeringen ter sprake gebracht. EDc hunner heeft daarin het standpunt en de wensen van zijn partij naar voren gebracht. Ds Zandt heeft daarbij het standpimt van de S.G.P. uiteengezet en in het licht daarvan onderscheidene zaken besproken. Dewijl de rede in klare, heldere, voor een ieder verstaanbare taal is uitgesproken, achten wij een woord van nadere toelichting niet nodig. Ds Zandt sprak dan als vlgt:

Mijnheer dé Voorzitter!

Meer dan in andere jaren zullen de besprekingen bij. de behandeling van de Rijksbegroting de belangstelling van ons volk hebben. De buitengewone lange duur alvorens een kabinet geformeerd was, heeft het zijne daartoe bijgedragen. Wat er in dikt tijdperk ten aanzien van de kabinetsformatie is voorgevallen, heeft bij een zeer groot deel van ons volk grote verontwaardiging en scherpe afkeuring verwekt. Geen wonder! Daar is

een koéliandel,

en dat om de hoge en gewichtige ministerszetels, gedreven. Daarbij is gehandeld en gekwanseld, alsof men zich op een veemarkt bevond. Heftige, wederzijdse verwijten waren hierbij maar al te zeer schering en inslag. De K.V.P. werd ten laste gelegd, dat zij deed, alsof zij bij de verkiezingen winst in stede van verlies behaald had, dat zij haar nederlaag niet kon verkroppen en een veel te hoge prijs voor haar toetreding tot het kabinet vroeg. De socialisten werd op hun brood gegeven, dat zij zo vast op sonmiige ministerszetels gekleefd zaten, dat dientengevolge de formatie van een ministerie vrijwel onmogelijk was. De

langdurige twist

ging louter over zetels en de personen, die ze bezetten zouden. Over het regeringsprogram, door dr Drees opgesteld, en ter beoordeling aan de hierbij betrokken Kamerfracties door hem overgelegd, waren de verschillende partijen het al heel spoedig eens geworden. Zowel de Christelijk-Historische als de Anti-Re volutionn a ire Kamerfracties waren daarmede accoord gegaan. Desniettemin zijn er niet minder dan drie kabinetsformateurs aan te pas gekomen en waren er

twee volle maanden

na de dag der Kamerverkiezingen verlopen, voordat het huidige kabinet tot stand kwam. Telkens weer waren het de zetels en nog eens de zetels, de personen en nog eens de personen, waarover voornamelijk de K.V.P. en de P.v.d.A. elkander in de haren zaten. Het iMidsbelang was bijzaak, de hoofdzaak was het partij- en personenbelang geworden. Zelfs de beginselen, waarvoor men zich in de verkiezingsdagen zo warm gemaakt had, telden zo goed als niet meer mee. Heel deze vertoning is van dien aard geweest, dat daardoor het aanzien van regering en parlement niet gering gedaald is en zich bij niet weinigen onder ons volk de opinie gevestigd heeft, dat

het in de politiek slechts

om de baantjes

gaat. Daarbij heeft de

gedragswiJTX van de Christelijk- Historische Tweede Kamerfractie

wel heel sterk de aandacht getrokken. Helaas echter niet door beginselvastheid, doch veel meer door de beginselloosheid, die daarbij aan de dag getreden is. Zij heeft onmiddellijk haar fiat gegeven, toen de C.H.U. twee zetels in het ministerie waren toegekend, zonder met het woord van Groen van Prinsterer: „Er staiat geschreven, er is geschied", enige rekening te houden. En ook al is daarmede geen rekening gehouden, dat van Christelijk-Historische zijde op Bijbelse gronden vóór de verkiezing de zogenaamde doorbraak is afgekeurd. Met het fiat en de toetreding van twee Christelijk-Historische ministers is nu

de doorbraak door de C.H.U. bezegeld.

Hier komt nog bij, dat er van ChristeHjk- Historische zijde in de dagen der verkiezing een strooibiljet is verspreid, waarin verklaard werd, dat, als al de Hervormden, die op Schrift en behjdenis stemien, Christelijk-Historisch stemden, er dan 25 C.H. Kamerleden gekozen zouden kunnen worden en er dan in de Christelijk-Historische fractie een sterke tegenweer tegen het opdringen van Rome aanwezig zou zijn. En nu de feiten. Tenslotte is het

een minister van Christelijk- Historischen huize,

namelijk ir Staf, geweest, die, wat drie formateurs niet vermochten te doen, door zijn rol van bemiddelaar een ministerie heeft weten tot stand te brengen, waarin zes R.K. ministers zitting hebben, waarbij één van hen nu als viceminister-president fungeert. Wat is er nu van de tegenweer tegen het opdringen van Rome terecht gekomen? En wie waarborgt ons, indien er 25 Christelijk- Historische Kamerleden waren gekozen, dat er dan iets van terecht gekomen zou zijn? De C.H.U. is toch jaren lang met de R.K. in één coalitie verbonden geweest, waardoor Rome aan de macht is gekomen, en welke niet zij, maar de R.K. hebben opgezegd. Niet minder heeft

Anti-Revolu- de houding van de tiormaire Kamerfractie

'n en buiten de A.R.P. veel verwondering en afkeuring verwekt. Daar bestaat ook alle reden voor. Wie zich heriimert boe in de dagen van de coahtie van de K.V.P. met de A.R.P. en de C.H.U. die coahtiepolitiek door de A.R.P. en de C.H.U. als de ware Christelijke werd voorgesteld en aangeprezen, die kan er niet anders dan — zacht g^eegd — ten zeerste verbaasd over zijn, dat de A.R.P. en de C.H.U. thans

onder de leiding van een socialistische Minister-President

in een kabinet verenigd zijn. Wie in de dagen van de coahtie met de R.K. gezegd zou hebben, dat er een dag zou aanbreken, dat de C.H. en de A.R. in een kabinet van sociahstische signatuiur zitting zouden hebben, zou voor een fantast, ja zelfs voor een lasteraar zijn uitgemaakt. De zogenaamde Christelijke coalitiepolitiek was volgens de A.R.P. en de C.H.U. het enige en juiste middel om de Christehjke grondslagen van ons volksleven te bewaren. Zij bood bovendien volgens hen

WS^ bate^wê

een probate afweer tegen de groei van het socialisme, dat in hun geschriften als verderfeUjk, ja, in zijn grondslag als goddeloos werd voorgesteld. Vele citaten zouden wij kimnen aanvoeren om zulks te bewijzen. Wij zullen er om des tijds wille slechts enkele kunnen geven.

Dr Kuyper

schreef in „Ons Program", handelende over de sociale kwestie, op blz. ITOl:

„Liefst zelfs zagen wij nu reeds dat Christelijk beginsel, als nationale artsenij, door onze staatsheden aanvaard om aan de gruwelen van het dreigend sociaHsme te ontkomen".

En op blz. 1081 van „Ons program", verklaarde dr Kuyper: „Bij het laatste hebben wij het oog op de woeling van het sociaHsme, dat in communisme ontaarden moet, en door opheffing van de individuele vrijheid op elk gebied tot niet anders leiden kan dan tot sociale slavernij en politieke despotic".

En op blz. 1070 drukt hij zich nog al krasser uit, als hij vraagt: „Gaat gij, christenen, met één van deze beiden (bedoeld waren hier de liberalen en de socialisten) mee? Ten opzichte van de socialisten is het antwoord gereed. Een secte, die loochening van God tot haar motto koos, kan de uwe niet zijn".

Deze uitspraken van Dr Kuyper

zouden met tal van andere te vermeerderen zijn, zoals die ook in latere jaren door gezaghebbende A.R. en C.H. woordvoerders, precies in dezelfde geest als Dr Kuyper ze gaf, gedaan zijn. Men herinnere zich slechts, hoe nog

vlak vóór de Kamerverkiezingen

de zogenaamde doorbraak door hen, juist op Bijbelse gronden, als onchristelijk veroordeeld is. Men moge hier tegen aan wiUen voeren, dat de Christelijke coahtiepolitiek opgehouden heeft te bestaan. Als men dat memoreert, dan spreekt men daarmede slechts een algemeen erkende waarheid uit. Voorzeker, zij is verbroken. De R.K. hebben ze verbroken. Zij heeft

de Christelijk-Historischen Anti-Revolutionnairen • en

met htm betogen over het Christelijke en nog eens Christelijke van de coahtiepohtiek, waarmede zij bij voortduring zijn komen aandragen en menige argeloze kiezer voor zich gewonnen hebben, leHjk in de kou laten staan. En dit niet alleen. De R.K. hebben niet alleen het onwaarachtige en deswege leugenachtige van de coahtiepoHtiek, als ware zij bij uitstek Christelijk, helder in het dagHcht gesteld, miaar zijn ook in bondgenootschap met de sociahsten gegaan, tegen wier opkomst, volgens het zeggen van de A.R. en de C.H., de Christelijke coahtiepolitiek een hechte dam opwderp. De R.K, hebben er voordeel in gezien om zich met de socialisten in één kabinet te verzwageren, hoewel in hun kerken op de kansels en ook anderszins de banvloek over de socialistische stelsels en de socialisten was en is uitgesproken, zoals dit ook het geval was en is met het Protestantisme en de Protestanten. Zo is het dan een feit kimnen worden, dat er na de bevrijding een ministerie opgetreden is, waarin R.K. en socialisten op de zogenaamde smalle basis nauw in coalitie ve:3iiigd zaten. En als de socialisten het voor het zeggen gehad hadden, dan was het nog zo. Doch reeds in 1948 beviel de R.K. de smalle basis al niet meer. Zij eisten een bredere.

De socialisten

hebben voor deze eis het hoofd in de schoot moeten leggen. Een kabinet op bredere basis kwam er in 1948. Een paar ministers van Christelijk-Historischen en hberalen huize werd in de ministeriële koets opgenomen, die veel meer als palfreniers op de bok gefungeerd hebben, dan dat hun de teugels in de handen werden gegeven. En nu is het met

het huidige kabinet

dan zo gesteld, dat de liberalen er in gemist worden en twee A.R. nevens twee C.H. als ministers daarin zijn opgenomen. Het is waar, dat door de Anti-Revolutionnaire Kamerfractie in meerderheid haar goedkeuring aan de toetreding van twee hunner mannen tot het kabinet gegeven is, doch

onder een voorwaarde,

namelijk, dat één hunner in het kabinet als minister van Economische Zaken moest fungeren, opdat deze medezeggenschap zou hebben in zake het sociaaleconomisch beleid, hetwelk het kabina in het bijzonder aan een bepaald aantal ministers ter behartiging had opgedragen. Wij willen geenszins ontkennen, dat de behartiging van sociaal-economische zaken een belangrijke fimctie in het regeringsbeleid uitmaakt, doch op de keper beschouwd zijn dit toch maar stoffehjke zaken. Wij kunnen het niet anders dan betreuren, , dat hier

geestelijke zaken

bij stoffelijke ten achter gesteld zijn. Zulk een achterstelling heeft dr Kuyper eens scherp veroordeeld, waar hij schreef, dat zo iets niet minder dan verraad aan Christus Zelf was.

Een scherp veroordelend vonnis

inderdaad. Doch wie zich richt naar de uitspraken van Gods Woord, inzonderheid naar die van Matth. 6, uit Christus' mond gekomen, kan, v*al hij zich niet aan de Heilige Schrift vergrijpen, niet anders oordelen. Daarin toch wordt het op de voorgrond plaatsen van stoffehjke belangen boven geestelijke scherp afgekeurd, als Hij tegenover de gedragswijze der heidenen nadrukkelijk stelt: Maar zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid, en al deze dingen zullen u worden toegeworpen.

Dit woord van Christus

is immer door de oude Gereformeerden tot het alles besHssende element in de beoefening der staatkunde gesteld, ab de enige juiste regel, waarnaar men zich in de politiek heeft te richten. De verlating nu van dat oud-Gereformeerde standpunt, is het gewettigde bezwaar, dat wij al sedert jaar en dag tegen de A.R. staatkunde hebben ingebracht en ook nu nog inbrengen. Mijnheer de Voorzitter! Ons nu meer bepalende

hij de toetreding van twee A.R. ministers

tot het kabinet dr Drees, zijn wij het volkomen eens met diegenen, die het als onverantwoord beschouwen, dat de Anti-Revolutionnaire ministers zich gesteld hebben onder de leiding van dr Drees en prof. Beel, die door hun gezamenlijk jammerKjk regeringsbeleid Indië voor ons verloren hebben doen gaan. Ook zien wij met vele anderen in die toetreding een totale verloochening van het beginsel, dat de A.R.P. in de ure van haar oprichting gesteld heeft.' Het is met deze partij van kwaad tot erger gegaan. Waar eenmaal beleden beginselen aan belangen zijn opgeofferd, gehjk door

prof. Fahius en prof. Holwerda

en zo vele anderen geconstateerd is, daar raakt men hoe langer hoe verder weg. Daar gaat de A.R. Kamerfractie hand aan hand met de C.H. er zelfs toe over om in een ministerie onder socialistische leiding te treden, hetwelk

een bezegeling van de doorbraak

is. Men heeft in de kring van de verdedigers van de toetreding van de A.R. ministers wel gezegd, dat uit de Troonrede en de MilHoenennota volstrekt niet gebleken is, dat het kabinet een socialistische inslag heeft. Men kan die er echter duidelijk in ontwaren, onder meer heel sterk in het belastingsysteem, dat het vorige kabinet gevolgd heeft en dit kabinet ook volgt; hetgeen wel blijkt uit de Memorie van Antwoord, waarin de opgetreden socialistische minister van Financiën verklaart, dat hij de opvatting niet kan onderschrijven, dat onder de huidige omstandigheden de druk van de belastingen op het bediijfsleven te zwaar, in de zin van onnodig of onredelijk hoog, zou zijn. Mijnheer ïïe Voorzitter! Noch uit de Troonrede, noch uit de Mülioenennota, noch uit de Memorie van Antwoord wdjst iets er op, dat er met de

bélastingpólitiék van mr Lieftinck

in algemene hjn gebroken zal worden. En die bélastingpólitiék droeg een

uitgesproken socialistisch stempel,

welke zij ook onder de tegenwoordige minister zal blijven dragen. Bovendien, denkt men soms, dat de vijf politiek geroutineerde socialistische ministers voor spek en bonen in het kabinet zullen zitten? Neen, voorzeker zal dit niet zo zijn. Zij zullen hun socialistische beginselen in wetten omzetten, gesteund door de rood-getinte R.K. ministers en Kamerleden, al zullen zij die wetten niet onder een socialistisch etiket aandienen, maar veeleer in verguld papier wikkelen, om de bitterheid van de socialistische pil te verzachten. Zo ook is het gegaan in

de Indische kwestie.

Van socialistische zijde werd bij de behandeling dezer kwestie in de Kamer niet gezegd, dat er met de souvereiniteitsoverdracht een artikel van het socialistisch program, namehjk Indië los van Nederland, werd verwezenlijkt. Neen, er werd hier in de Kamer gans wat anders gezegd, als één hunner, mr Logemann, sprak, dat met het Soekamo-regime te onderhandelen even onvruchtbaar als onwaardig was. Doch, door hun revolutionnaire sentiment gedreven, hebben de socialisten met behulp van de K.V.P., de V.V.D. en enkele C.H. de souvereiniteitsoverdracht tot stand weten te brengen.

Een souvereiniteitsoverdracht,

welke schadelijk en verderfelijk is geweest, dewijl de eeuwenoude band tussen Nederland en Indië daardoor verbroken werd, zeven achtste van het Koninkrijk voor ons verloren ging, Indone^ sische volken van hun wettig toegekende zelfbeschikkingsrecht beroofd zijn, het Ambonnese volk met behulp van Nederlandse schepen en wapens wreedaardig ten onder gebracht is geworden, vele Nederlandse ambtenaren en Indonesische-Nederlanders in Indonesië in allerlei jam.mer en ellende gekomen zijn, en hier in Nederland teruggekeerde ambtenaren en burgers ook al in vele gevallen de beklagenswaardige slachtoffers geworden zijn, gehjk ook de hier en elders verblijvende Ambonezen. Door die overdracht is het tevens een

ware janhoel in Indcniesië

geworden, gelijk blijkt uit de vele moordaanslagen, overvallen, berovingen en aanslagen op treinen en auto's, de grote onveiligheid, welke er nog in grote streken van Indonesië heerst, niet het minst uil het feit, dat het mogelijk is geweest, dat

Nederlandse vlaggen

er neergehaald en verscheurd konden worden en dat Soekamo niet ophoudt met zijn tegen Nederland haat verwekkende redevoeringen, alsook dat Nederlanders tegen alle recht in aldaar maand in, maand uit, in de gevangenissen opgesloten kunnen blijven zitten. Dit alles is dan toch wel heel iets anders dan hetgeen de socialistische lofzangers, en niet alleen zij, van de Nederlands-Indonesische Unie ons hebben voorgezongen; als zij in hun lofzang zongen, dat

deze Unie

een veel en veel heilzamer band tussen Nederland en Indië zou leggen dan er ooit bestaan had. Aan dat vreseMjke onheü, waarvan wij gesproken hebben, moet nog toegevoegd worden, dat er enorme kapitalen, over welker verlies prof. Schermerhom zich eenmaal in deze Kamer bezorgd maakte, verloren zijn gegaan en nog dreigen verloren te gaan, om het even welke beshssing er ten aanzien van de souvereiniteit van Nieuw- Guinea genomen zal worden. Mijnheer de Voorzitter! Het spreekt wel van zelf, dat, als ik over de vijf socialistische ministers gesproken heb, ik dit niet ten aanzien van hun personen, maar ten opzichte van hun beginselen gedaan heb. En

deze beginselen

acht ik allerminst in het landsbelang. Zij zijn dit niet in het vorige kabinet geweest en zullen dit ook niet in dit kabinet zijn. Door hen zal worden aangestuurd op meer staatsbemoeiing, welke naar het staatssocialisme voert, terwijl de zware belastingen in het algemeen op ons volk zuUen blijven drukken. Benevens de vijf socialistische ministers bevinden zich in dit kabinet zes R.K., waaronder er minstens één is, die met de socialisten een heel eind meegaat.

Zes R.K. ministers,

die, hoe verschillend zij ook over maatschappelijke vraagstukken mogen denken, allen zullen medewerken aan de verroomsing van ons land. Van hen is niet te verwachten, dat zij zullen medewerken aan de naleving van artikel 1 van het A.R. program, hetwelk inhoudt, dat de A.R. de grondtoon van ons volkskarakter, gelijk dit door Oranje gediend, onder invloed van de Hervorming, omstreeks 1572 zijn stempel ontving, gehandhaafd wrillen hebben, en al evenmin, dat zij er aan zullen medewerken, dat het Protestantse karakter van onze natie bewaard zal blijven, zoals de C.H.U. dat wil. Rome vvdl daarentegen ons land weder onder pauselijke heerschappij brengen en op het openbare leven in ons land

een R.K. stempel

zetten. Daarvan legt het aantal toene- .mende processies, die tegen de Grondwet in plaats vinden, en waaraan hoge staatsdignitarissen deelnemen, wel een overtuigend bewijs af. Van geen R.K. minister is te verwachten, dat hij daar tegen op zal treden, ook al verwekt het nog zo veel ontstemming onder de Protestanten, zoals dat bij de dit jaar

ingevoerde processie te Breda

bet geval was. Dan ook heeft het lied over de verdraagzaamheid zijn einde, dat anders zo volmondig door de R.K. woordvoerders hier te lande wordt aangeheven; dan ook heeft men maling aan de hooggeklommen ergernis, die de processie te Breda bij de Protestanten aldaar en ver daar buiten verwekt heeft. Bij de bespreking over de formatie van het huidige kabinet wensen wij voorts nog op te merken, dat het wel zeer opmerkelijk is, dat de Tweede Kamerfractie van de V.V.D., terwijl de

fracties van de K.V.P., de de A.R.P. en de C.H.U. P.v.d.A.,

door de drie formateurs zo veelvuldig geraadpleegd zijn, zodat zij met recht medeformateurs genoemd kunnen worden, door geen der drie formateurs ooit in de beraadslagingen betrokken is geweest. Zelfs kan men er in het Voorlopig Verslag een juichkreet over horen opgaan, dat daarmede de derde macht, het gezamenhjk optrekken van de A.R., de C.H. en de liberalen ten dode verwezen is.

In verleden tijd

werden in de pers van de Christelijk- Historischen en de Anti-Revolutioimairen, de liberalen, de radicalen en socialisten als de geesteskinderen van de Franse Revolutie voorgesteld, maar dan was deze voorstelling toch zo, dat de socialisten nog veel verder in de wateren der revolutie verzeild waren geraakt dan de liberalen. Nu blijkt er toch ook bij de A.R. en de C.H. in dit opzicht wel enige verandering te zijn gekomen. Die vroeger als

de slechtsten

onder de geesteskinderen der Franse Revolutie werden aangemerkt, worden thans door genoemde personen als de besten beschouwd, weshalve zij er ook geen overwegende bezwaren tegen geuil hebben om met de socialisten in één en het zelfde kabinet in coalitie te gaan. Wij zullen niet langer er bij stilstaan hoe de uitslag van de Tweede Kamerverkiezingen moet verstaan worden. Mijnheer de Voorzitter! Wij zullen ons niet inlaten met het vraagstuk, wat de uitslag van de verkiezing ons nu eigenlijk leert. Daar zijn zo veel tegenstrijdige elementen bij het bepalen van de eigenlijke uitspraak, die de kiezers met hun stemmen gegeven hebben, dat hier met volstrekte zekerheid niets te bepalen valt. Wat de uitslag van de Kamerverkiezingen betreft, daarover wensen wij

ten opzichte van de S.G.P.

men enkele woorden te volstaan. De uitslag is voor haar verblijdend geweest. Trots scherpe bestrijding, die niet altijd vrij was van verdachtmaking, zelfs met laster, heeft de S.G.P. haar stemmenaantal met 12.000 zien vermeerderen, hetgeen te meer verblijdend is, als men bedenkt, dat de S.G.P. slechts over weinige middelen beschikt. Overgaand tot de bespreking van

het huidige ministerie. kan met het volste recht gezegd worden, dat dit een humanistisch-socialistisch karakter vertoont. Zijn roem en eer stellen het ministerie en de het steunende partijen daarin, dat het progressief is.

Het woord Christelijk,

dat eertijds bij de A.R. en de C.H. zo veel opgeld deed, is geheel op de achtergrond geraakt. Het is thans het woord progressief, dat de klok slaat. Men leest dit woord om de haverklap in het Voorlopig Verslag, waarmede dan dit kabinet wordt gekenmerkt en opgesierd. Het is wel een heel bedenkelijk woord voor de Christelijk-Historischen, die veelvuldig van de daken prediken, dat zij bij „Er staat geschreven" en „Er is geschied", willen leven. Even bedenkelijk voor de Anti-Revolutionnairen, die anders bij voortduring aan komen dragen met de eeuwige beginselen van Gods Woord. Het woord progressief is in heel de Heilige Schrift niet te vinden. Het is een

modewoord,

zoals er reeds zo vele modewoorden aangeheven en verstomd zijn. Ruim een eeuw terug waren modewoorden van de tijd: „verlicht", „beschaafd" en „denkend", en elk, die aan die woorden geen genoegzame hulde bracht, werd uitgekreten voor een nachtuil, een man van de nachtschuit, ja zelfs voor een aterling. Nu is dan het woord progressief het modewoord van onze tijd geworden. Omdat de S.G.P. niet diep genoeg voor dat woord in het stof wil buigen, werd zij door ons geacht medelid, de heer van de Wetering, gebrandmerkt als steriel, dat is onvruchtbaar. Ik moet de heer van de Wetering toestemmen, dat haar Kamerleden niet zo vruchtbaar zijn, dat zij, zoals hij deed, voor de overdracht van de souvereiniteit aan Indië gestemd hebben. Neen,

zó vruchtbaar

zijn zij niet, zo vruchtbaar is de S.G.P. ook niet, dat zij 7/8 van ons Koninkrijk mee heeft helpen verkopen, een verkoping, die in de Kamer als hoogst progressief is voorgesteld.

Progressief,

wat is dat eigenlijk voor een niets zeggend adjectief? Het betekent vooruitstrevend. Nu, dat kan men even goed in het kwade als in het goede zijn. Het komt er maar op aan hoe men vooruit streeft, en dat is men alleen in de goede zin des woords indien men overeenkomstig Gods Woord vooruitstreeft. Doet men zulks niet, dan is al de progressieviteit, waarover men in de Kamer zo hoog opgeeft, geen zegen, maar een vloek.

On-progressief

wordt de S.G.P. ook wel gescholden, omdat zij zich verzet tegen de dwangverzekeringswetgeving. Dat hebben dr Kuyper en mr de Savornin Lohman ook destijds eenmaal gedaan. Men leze maar de artikelen, welke dr Kuyper in „Ons Program" over de sociale kwestie geschreven heeft, hoe hij daarin de dwang van de staat verwerpt en de Christelijke barmhartigheid tot grondslag gelegd wil hebben bij de leniging van sociale noden, verklarende, dat wat Europa tot twee malen toe gered heeft, is: barmhartigheid, barmhartigheid. Men leze evenzeer eens het scherp veroordelende vonnis, dat

mr de Savornin Lohman

ill één zijner geschriften over het wetsontwerp van dr Kuyper, ingediend in 1905, uitgesproken heeft vanwege hetgeen daaraan ten grondslag lag. Tijd noch plaats van deze rede laten het toe, dat wij hierop thans dieper kunnen ingaan. Waar wij thans krachtig tegen op willen komen, is, dat men de S.G.P. grotelijks onrecht aandoet, als men het voorstelt, dat zij zich om het lot van de arbeider, de nooddruftigen en behoeftigen de' maatschappelijk min-bedeelden, niet bekommert.

Hun lot

gaat ons wel degelijk ter harte, gelijk wij met sprekende daden getoond hebben, toen wij hier in de Kamer in de jaren van de malaise, waarin grote werkloosheid heerste, bij voortduring voor ^ een müde hulp van overheidswege aan de werklozen en hun gezinnen gepleit hebben. Het is onmiskenbaar waar, dat wij tegen

de dwangverzekeringswetgeving

zijn. Ten eerste uit oogpunt van de verzekering zelf; ten tweede, omdat het beginsel der Christelijke barmhartigheid daardoor schrikkelijk geweld wordt aangedaan; ten derde om de ongeoorloofde staatsdwang, die daarbij wordt uitgeoefend; ten vierde omdat zij ons nog al verder de weg naar het staatssociahsme opvoert; ten vijfde omdat zij in de praktijk de ambtenarij en bureaucratie sterk bevordert; ten zesde, omdat zij slechts een schriele steim biedt in aanmerking genomen de zware lasten, welke werkgever en werknemer er voor moeten opbrengen; en ten zevende, omdat zij nooit de oplossing van het sociale vraagstuk zal brengen. Wat de S.G.P.

benevens betrachting van barmhartigheid ook van overheidswege

in deze voorstaat, dat is premievrij pensioen. In dit verband wensen wij scherp protest aan te tekenen, indien de ouderdomsvoorziening in het dwangbuis van de dwangverzekeringswetgeving zal worden gestoken, hetgeen een nieuwe vertrapping van de Christelijke barmhartigheid en een nieuw onrecht schept, zoals de dwangverzekeringswetgeving er al zo vele gebracht heeft. Om er maar één te noemen, tegenover de

kleine zelfstandigen,

die, als zij enig personeel in dienst hadden, wel voor de dwangverzekeringswetgeving moesten opbrengen, maar als zij zelf in behoeftige omstandigheden kwumen, daaruit nooit zelfs een cent trokken. Men moge dit onrecht ook al opsmukken en dekken wülen met het woord progressief, doch het is een progressieviteit, welke te haten is. Progressief, dat is dan de snoer, waarmede dit ministerie wordt samengebundeld; het lijfwoord, waaronder het optrekt. Moeilijk had men een woord kunnen vinden, dat

zo weinig zeggend

is, als dit adjectief. Het is voor allerlei uitleg vatbaar. Duizenden en duizenden zijn er in de wereld, die de progressieviteit, waarop velen zich hier beroemen, reactionnair geknoei noemen, hetgeen wel heel duidelijk illustreert, van hoe geringe waarde het modewoord progressief is, een woord, waarmede men alle kanten uit kan, een vlag, waaronder men zelfs allerlei verderfelijke lading kan dekken. Tegenover al dat gedweep en al het opsmukken van het woord „progressief', stellen wij het woord van

de kerkvader Augustinus,

dat slechts Godskennis en zelfkennis de ware religie uitmaakt en de rechte le­ venswijsheid geeft. De Duitse vsdjsgeer Hegel heeft eenmaal in zijn ReÜgionsphilosophie gesteld, dat al wat uit God is, slechts godgeleerdheid. Goddelijke wijsheid kan heten, en dat al het andere slechts anthropologie, menselijke wijsheid is. Dit is wel zeer juist door Hegel gezegd, alleen jammer is, dat hij zich naar deze stelregel niet heeft gedragen, waar hij het geopenbaarde Woord van God niet tot grondslag van zijn wijsbegeerte heeft gesteld. Dit nu is de

grondfout van onze tijd,

namelijk, ^t er geen Godskermis is en daarom ook de zelfkennis ontbreekt, geen Goddelijke wijsheid tot richtsnoer der handelingen genomen wordt, maar menselijke. Al leeft de begeerte aan God gelijk te zijn, waarmede de satan de mens verleid heeft, in elk menselijk hart, het is

de leer van de Franse Revolutie,

die tot stelsel verheven heeft, dat de mens goed is, ja edel van nature is en de mens daarmede in zekere zin vergoddelijkt heeft. Die leer hield mede in, dat, indien de ouderwetse begrippen van de Bijbel maar eerst uit de wereld waren, dat er dan een tijdperk zou aanbreken, waarin de mens de adeldom van zijn natuur ten volle zou kunnen ontwikkelen, waardoor een algemeen volksgeluk en ongekende welvaart zouden intreden. Door de leer der Franse Revolutie is

de

op de troon verheven en zijn zijn gaven en talenten ver en ver overschat. In die in wezen goddeloze overschatting en hovaardij gaat

onze tijdgeest

tot op de dag van heden nog op. Getuige daarvan is de oprichting van de Volkenbond en ook die van de Organisatie van de Verenigde Naties, waarin de mens het vermogen wordt toegekend om door rede en overleg zelfs heel de wereld te regeren, de oorlog uit te bannen en een soort paradijs op aarde te stichten. Zo hoog is in ver gaande eigenwaan

de waarde van de rede

aangeslagen, waarover een beroemd Engels godgeleerde, dr Owen, in vroegere eeuwen getuigd heeft, dat al wat de menselijke rede doet, in het diepste van het wezen niet anders is dan wat oudtijds een philosoof deed, die naar slakkenhuisjes en schelpen aan het strand zocht. Mijnheer de Voorzitter! Altijd en overal, waar in vermetele hovaardij, zonder met Augustinus' woorden rekening te houden, de rede tot richtsnoer verkozen wordt, zal

de ene onderneming na de andere

mislukken, zoals de Volkenbond en de Organisatie der Verenigde Naties ons te aanschouwen geven. Mijnheer de Voorzitter! Het ligt niet in mijn bedoeling thans op

buitenlandse vraagstukken

in te gaan, dewijl de behandeling van de begroting van buitenlandse zaken ons daartoe een betere gelegenheid biedt en dit met het oog op de mij toegemeten tijd op het ogenblik ook niet kan. Alleen wens ik thans te verklaren, dat wij op dit terrein onze souvereiniteit wensen te bewaren en ons krachtig zullen verzetten tegen die buitenlandse politiek, welke uit oogpunt van federalisme of van het streven naar de eenheid van een klein of groot Eiuopa, onze souvereiniteit geheel of gedeeltelijk vwl prijsgeven. Mijnheer de Voorzitter! De Kamer kan nu wel lachen, maar zij kan toch niet ontkermen, dat er een hevige strijd over de eenheid van Europa is uitgebroken. Daarover zou ik veel kimnen zeggen. De tijd daartoe ontbreekt mij echter. Men moge ons standpunt ouderwets noemen, maar dit zegt op zichzelf niets. Wij weten, dat wij hiermede tegen de tijdgeest en de vrij algemene ideeën van deze Kamer ingaan, maar nochtans kunneii wij niet anders, dewijl

ons vaderland

en zijn zelfstandigheid daar nauw mede gemoeid zijn. Het is helaas bij velen zo gesteld, dat het federalisme en de eenheid van Europa bij hen de hoofdzaak zijn geworden en het eigen land maar een bijzaak, waarover men zich bij de schone illusies over federahsme en eenheid niet druk maakt. Mogen wij dan als

ouderwetse mensen,

die de illusies van hun tijd niet verstaan, aangemerkt worden, het zij zo. Wij wensen niet óp te gaan in illusies, zoals die socialist deed, waarover mr Quack in zijn boek „De socialisten" schreef, dat deze socialist gesteld heeft, dat, als de socialistische heilstaat er eenmaal was, al het water van de zee in chocolade zou verkeren. Ons vaderland gaat ons in deze boven al ter harte. Voor zijn vrijmaking en zelfstandigheid hebben

onze vaderen

80 jaar gevochten en goed en bloed geofferd. Wij kunnen dat niet vergeten. Wij willen het erfgoed der vaderen niet aan vreemden uitgeleverd zien. Dat samengaan en optrekken met vreemden heeft ons al schade genoeg berokkend. Men denke alleen hoe wij in de jongste wereldoorlog onze vloot in Indië met haar manschappen hebben opgeofferd en hoe wij tot in de wolken door Amerika en Engeland geprezen werden toen vidj aan Japan de oorlog verklaarden, en welk lot van

grove ondankbaarheid

ons na het beëindigen van de oorlog in de Veiligheidsraad ten aanzien van Indië is ten deel gevallen. Het is allerminst onzeker, dat het met het federalisme en de eenheid van Europa weer dezelfde kant uitgaat. Nederland is goed genoeg om de manschappen te leveren, doch na het beëindigen van de oorlog trekt het altijd aan het kortste eind. De grote mogendheden beshssen het geding en Nederland heeft maar te aanvaarden wat die besluiten. Gelijk dat ook het geval geweest is met de schadevergoeding welke Japan aan ons verschuldigd was. Hoe zijn onze wettige rechten daarbij vertrapt en hoe

bekaaid

zijn wij er daarbij van afgekomen. Mijnheer de. Voorzitter! Overgaand tot de behandeling van een ander onderwerp, merk ik op, dat in het Voorlopig Verslag onder meer is gezegd: „Bovendien konden deze leden ook thans niet blind zijn voor het toenemend verschijnsel, dat in het dagelijkse leven het einddoel van de mens niet meer gediend wordt".

Dit verschijnsel

doet zich helaas niet alleen in het dagelijkse leven, maar sinds jaren ook in de politiek en het Parlement voor. Ook onder de Christelijke coalitie-politiek is er geen enkele Christelijke wet tot stand gekomen. De politiek verloopt hoe langer hoe meer in louter stoffelijke zaken.

Het materialisme

beheerst daarin de vraagstukken. Het einddoel van de mens wordt daarbij geheel verwaarloosd. Daarbij komt men terecht in een politiek, waarin men zich alleen bekommert om het stof der aarde. Engelse en Duitse theologen hebben gezegd, dat de mens zodoende de slang gelijk wordt, die op zijn buik kruipt en zich met het stof der aarde voedt. Juist die verwaarlozing van de allerbelangrijkste zaak, waarbij de jKjlitiek geheel verloopt in het materialisme, roept ons verzet op. Zo wordt

het allerbelangrijkste

gemaakt töt iets, dat van nul en generlei waarde geacht wordt te zijn. Zo wordt in de praktijk de stelling gehuldigd, dat het geestelijke en godsdienstige een zaai van de binnenkamer is. Zo wordt Gods Woord en wet feitelijk alle zeggingschap bij de beoefening van de staatkunde ontzegd. Juist daartegen, Mijnheer de Voorzitter, moeten wij met alle kracht opkomen.

Gods Woord en Wet

behoren de grondslag van alle politiek uit te maken, de regel te 2ijn, waarnaar heel de staatkimde zich richt. De eer Gods en de wet Gods behoren niet alleen het uitgangspunt, maar ook het doeleinde van het regeringsbeleid te zijn. Ten vorigen jare is opgemerkt, dat de S.G.P., welke zulks voorstaat, slechts een klein deel van ons volk omvat. Wij moeten zulks helaas volmondig toestemmen, en hebben dit ook nimmer ontkend. Doch daarmede is deze aangelegenheid allerminst beslist. De staatkunde, welke de S.G.P. wenst gevoerd te zien, is daarmede in genen dele veroordeeld. Van de eerste christenen staat ons beschreven, dat zij

een sekte

vormden, welke overal werd tegengesproken. Maar waren zij deswfege afkeurenswaardig? was hun leer daarmede veroordeeld? Geenszins toch. Al heeft de S.G.P. onder ons volk geen grote aanhang, daarmede is toch ^geen albeslissende uitspraak over baar beginselen en streven gedaan. Hierin beslist een hogere macht. En wel die van het hoge en heilige recht. Daarover oordeelt God in Zijn geopenbaard Woord. En het is naar dat Woord, dat van een iegelijk, overheid en onderdaan, geëist wordt, dat, hetzij zij eten, hetzij zij drinken, hetzij zij iets anders doen, dit alles ter ere Gods zullen doen. Mijnheer de Voorzitter! Het is uit deze schriftuurlijke overwegingen, dat

de S.G.P.

al is zij dan klein, niet at kan noch mag laten om die eis te stellen, ook aan dit kabinet, gelijk zij dit bij monde van haar vertegenwoordigers in de Kamer jaren aaneen heeft gedaan. Deze eis heeft niets persoonlijks grievends in. Het is bovendien niet onze eis, maar Gods eis. Het is dan ook daarom, dat vsdj met bijzondere aandrang bij de regering bepleiten, dat zij, waarop Gods zegen te wachten is, haar beleid overeenkomstig Gods getuigenis zal voeren.

In de geschriften

der christenen uit de eerste eeuwen & a uit die van latere eeuwen is bij voortduring 'de overheid voorgehouden, dat zij het volk heeft voor te gaan in de vreze des Heeren, en dat zij met alle haar ten dienste staande middelen deze onder haar onderdanen heeft trachten te kweken; zodoende zal zij niet alleen het tijdelijk, maar ook het eeuwig welzijn van haar volk dienen. Mijnheer de Voorzitter! Ons meer bepalende tot onderwerpen, die in de gewisselde stukken een grote plaats hebben ingenomen, wensen wij bij dit kabinet voor te staan, dat zij, veel meer nog dan voorheen geschied is,

de woningbouw

zal bevorderen. Het raakt hier een gewichtig volksbelang. Dat het dit metterdaad is, daaraan behoeven wdj weinig woorden te wijden, daar dit door vrijwel niemand wordt ontkend. Wij willen dan ook bij de regering bepleiten om daarvoor meer gelden beschikbaar te stellen, ruimere bepalingen in het leven te roepen en ook het particulier initiatief bij de woningbouw krachtig te steunen. Hierbij wensen wij een lans te breken voor

verruiming van toerkgelegerüieid.

Werkloosheid is voor menigeen en voor heel ons volk een zware bezoeking. Om des tijds wille kunnen wij hierover slechjs weinig zeggen, doch wensen er bij het desbetreffende hoofdstuk nader op in te gaan. Voorshands bevelen wij de werkverruiming in de bijzondere aandacht van de regering aan. In dit verband achten wij ons geroepen om voor de zoveelste maal de regering onder het oog te brengen, dat zij

de bureaucratie en de ambtenarii

waaronder ons volk nog zo zwaar gebukt gaat, heeft in te perken. Waar men ook komt, hoort men de mensen daarover nog steeds bitter klagen. Zij gevoelen het aan als een plaag, waardoor zij in het bedrijfsleven sterk gehinderd worden. Het zelfde is het geval met

de geldsmifterij,

waarover hele lagen der bevolking ook al zo ontstemd zijn. De nodige versobering blijft nog maar steeds uit, hetgeen zo veel moeilijker te dragen is, waar de lasten en belastingen zo schrikbarend hoog zijn. Deze moeten beslist omlaag, ook al mede om de aanstaande door de regering aangekondigde huurverhoging die op zichzelf zeer billijk is, maar voor menigeen nog verhoging van lasten medebrengt. Doch ook zonder deze huurverhoging is de belastingdruk veel en veel te zwaar.

Belastingen

zijn nodig, daaraan is niet te ontkomen. Van Gods wege is de overheid het recht toegekend om belastingen, doch niet om over-belastingen te heffen. En deze hebben thans in ruime mate plaats, gelijk uil de belastingheffing, welke een uitgesproken socialistisch karakter draagt, blijkt. Enerzijds wil de regering de werkverruiming krachtig ter hand nemen, en anderzijds maakt zij door haar hoge belastingen het bestaan van menig bedrijf zoal niet geheel, dan toch schier onmogelijk. Getuige de hoge bankschulden, waaronder menig bedrijf zucht. Bovendien wordt door die zware belastingen het bedrijf genoodzaakt

de prijzen van haar artikelen

te verhogen, waardoor het leven nog al duurder wordt dan het al is. Een arbeider, niet van onze richting, zei mij kortgeleden: „Ik kocht deze week een fiets, die ook alweer ƒ 6 duurder wSs geworden ten gevolge van de vermeer­ dering van latsen op de bedrijven, o.m. die in zake de omzetbelasting en de werkloosheidsverzekering. öe heer van de Wetering: Die belastinf is al meer dan een jaar oud. Ds Zandt: Met zulke kinderachtigheden moet men niet aankomen. Dat weet ik ook wel. Als u iets wüt zeggen, zegt u dan iets wat van belang is.

Het levensbestaan

is voor zo vele mensen al zo hoogst moeihjk. De grote duurte is daar de oorzaak van. Zeer vele mensen weten schier niet rond te komen. Het is dan ook om allerlei oorzaak dringend nodig, dat de lasten en belastingen aanmerkelijk verlaagd worden. Jammer is het, dat zulks niet zal geschieden. De maatregelen, weEce de regering denkt te nemen, gaan niet in die richting. Integendeel. Door de veelvuldige staatsbemoeiingen moet het heir van ambtenaren nog uitgebreid worden.

Het regeringsbeleid

van het vorige en ook van dit kabinet stuurde en stuurt het in de richting van nog al meer staatsbemoeienis, hetwelk noodzakeHjk met verzwaring van lasten gepaard gaat, waardoor de levensstandaard nog al meer de hoogte ingaat. Die veelvuldige staatsbemoeüngen zijn tevens ook een beletsel voor de goede ontwikkeling van het particuhere bedrijfsleven. En juist dat moet gesteund worden. Daarvan moet per slot van rekening in haar maatschappelijk bestaan de maatschappij onder beding van Gods zegen het hebben. Deswege komen wij er bij de regering met alle nadruk voor op, dat zij het j

particulier initiatief

en bedrijf krachtig zal steunen. Mijnheer de Voorzitterl De regering heeft meermalen op het sparen bij ons volk aangedrongen. In flagrante strijd daarmede zijn de kapitale bedragen, welke op kermissen, festiviteiten en zogenaamde volksvermaken worden verbrast. Dit alles laat de regering maar ongestoord zijn gang gaan. Daarbij komt nog, dat onze donkere dagen, zo zwanger van Gods oordelen, wel allerminst reden tot soortgelijk vermaak geven. Het is een tijd, waarin het meer dan ooit de plicht der regering is om ons volk

tot verootmoediging

op te roepen en aan te manen om het pad der zonde te verlaten. Gelijk het ook de dure plicht is van de regering om des Heeren dag bij ons volk te doen eerbiedigen. En dit niet ten dele, waarop enige leden in het Voorlopig Verslag hebben aangedrongen, onder meer door vermindering van het aantal treinen op Zondag, maar door het gehele publieke vervoer op Zondag stop te zetten en alle handel, en niet strikt noodzakelijke arbeid op deze dag te verbieden. Om des tijds wille kunnen vsdj op deze belangrijke onderwerpen niet breder ingaan, maar hopen daarop uitvoerig terug te komen bij de onderscheiden begrotingshoofdstukken. Mijnheer de Voorzitterl Tenslotte vvdllen wij nog de vervolgingen en onderdrukking der Protestanten in Spanje, in Italië en in onderscheidene rooms-katholieke staten van Zuid-Amerika ter sprake brengen. Het antwoord, dat de regering ons te dien aanzien gegeven heeft, kan ons allerminst bevredigen. De regering heeft ons verzoek om stappen te doen bij de regeringen van die landen, afgewezen. Zij zou alleen aanleiding vinden om het nog in overweging te nemen, indien men zich in die landen tegen Nederland, Nederlandse kerkgenootschappen of Nederlandse onderdanen zou richten.

Het is in deze wel heel vreemd, om geen ander woord te gebruiken, dat, waar men altijd de mond vol heeft over de

rechten van de mens,

men deze koelbloedig laat vertreden in de door ons genoemde landen. Daarin hebben toch vreselijke vervolgingen plaats, die gepaard gaan met allerlei onderdrukkingen en zelfs vermoorden van Protestanten. Wij hopen de bewijzen daai-van mogehjk in onze repHekrede of stellig bij de behandeling van de begroting van Buitenlandse Zaken te geven, want aan die bsu-baarsheden moet toch een einde komen. Het moest onze regering een eer zijn daaraan mede te werken, progressief als zij zich noemt. Doch daarvan is helaas geen sprake. De regering brengt allerlei uitvluchten te berde, als bij voorbeeld, dat er nog van een collectief internationaal optreden tot dusverre geen sprake is. Laat de regering met de haar ten dienste staande middelen ler alles op zetten, dat zulk een collectief optreden in het leven geroepen wordt.

De schandelijke vervolgingen

geven daar ruimschoots aanleiding toe. Zij kan bij voorbeeld door haar gezant bij het Vaticaan tegen die vervolgingen laten protesteren; dat is ook aan het rechte adres, want de paus heeft maar één woord te spreken, en het is met de afschuwehjke vervolging en onderdrukking der Protestanten gedaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 november 1952

De Banier | 8 Pagina's

Algemene Begroting

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 november 1952

De Banier | 8 Pagina's