Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

OORLOG EN MARINE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OORLOG EN MARINE

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Begroting van

TWEEDE KAMER

Rede van Ds. Zandt

Bij de behandeling van bovenvermelile begroting heeft namens de S.G.P.-Kamerfractie Ds Zandt het woord gevoerd. Hij bracht daarbij onderscheidene onderwerpen ter sprake. Onder meer bepleitte hij, waar andere landen de kosten van hun defensie verlagen, dat Nederland zulks ook zou doen, opdat meer gelden zouden kunnen besteed worden bij voorbeeld aan de woningbouw, welke nog immer zo dringend noodzakelijk is en opdat de zo zware lasten en belastingen verlaagd zouden kunnen worden. De minister heeft echter aan dat pleidooi geen gehoor gegeven. Evenmin als hij dat gedaan heeft ten opzichte van de terugkeer van militairen naar hun garnizoenen op Maandagmorgen. En ook heeft de minister met betrekking tot de legeroefeningen op de dag des Heeren een bedroevend standpunt ingenomen, dewijl hij daaraan zijn goedkeuring gehecht heeft. Bovendien heeft Ds Zandt nog verschillende andere onderwerpen behandeld, welke wij niet nader zullen aanduiden ia dit voorwoord, daar de lezers deze in de rede zelf kunnen lezen. Op één onderwerp willen wij echter in het bijzonder de aandacht onzer lezers vestigen, en dat is dit, dat de minister na het pleidooi, dat Ds Zandt voor een plaatsing van de dienstplichtige militairen in de naaste omgeving van hun woning gehouden heeft, hem toegezegd heeft, dat deze militairen voortaan zo veel moge- lijk dicht bij hun woning in garnizoen ondergebracht zouden worden. Na dit woord van toelichting, dat wij voldoende achten, plaatsen wij thans de rede, welke Ds Zandt uitgesproken heeft, in haar geheel in dit nummer van

De Banier.

De vertegenwoordiger van de S.G.P. sprak dan als volgt:

Mijnheer de Voorzitter'.

Bij de wederaanvaarding van zijn ambt wensen wij de minister van Oorlog en van Marine en zijn beide staatssecretarissen gaarne

Goddelijke wijsheid en kracht

toe om hun zo zware en zo hoogst moeizame werkzaamheden naar de eis van Gods Woord te vervullen; overtuigd als wij er van zijn, dat deze dan alleen tot welzijn van ons land kunnen strekken.

Zwaar en hoogst

moeizaam hebben wij hun werkzaamheden genoemd, en indien wij dit nog niet wisten, dan blijkt dit wel uit de gewisselde officiële stukken.

In Februari van dit jaar werden op de conferentie te Lissabon door de daaraan deelnemende landen vrijwillig verplichtingen aangegaan. En vóór de maand October is ingetreden, blijken onderscheidene landen deze niet na te komen.

De minister heeft dit in zijn Memorie van Antwoord niet kunnen ontkennen. Wel heeft hij dit feit enigermate met een vijgeblad willen bedekken, als hij op blz. 6 van zijn Memorie van Antwoord zegt: '„Het is de ondergetekende bekend, dat de Engelse Regering haar defensie-inspanning heeft uitgebreid over een groot^ aantal jaren; maar naar verhouding blijft echter ook nu nog relatief de Engelse defensie-inspanning liggen boven die van Nederland". Dit neemt echter niet weg, dat het feit er is, dat

de aangegane verplichtingen door Engeland niet zijn nagekomen.

Bovendien is het zeer wel te verstaan, dat de Engelse defensie inspanning relatief boven die van ons land ligt. Engeland toch heeft, benevens het moederland, ook nog koloniaal bezit te verdedigen.

Doch niet alleen Engeland is deze aangegane verplichtingen niet nagekomen, doch ook België niet. België toch heeft besloten, dat, volgens door de minister van Financiën gedane mededelingen, de militaire begroting voor 1953 van in totaal 30 milliard francs verlaagd zal worden tot 27 milliard. In Frankrijk is het reeds dezelfde weg opgegaan of dreigt het er op te gaan.

Mijnheer de Voorzitter! Dit maakt de positie van deze minister nog zo veel te moeilijker. Bij zeer velen is toch de vraag gerezen, indien de genoemde landen

hun defensie-uitgaven verlagen,

waarom kan onze regering dit bij zo zwaar drukkende lasten en belastingen dan ook niet doen? Er ligt toch stellig iets onredelijks in, dat als andere landen hun defensiekosten verlagen, Nederland

het volle pond

heeft te betalen. Er is wel niemand, die zulks zal kunnen ontkennen. Men kan moeilijk aannemen, dat de regeringen van even tevoren genoemde landen bepaalde woordbreuk hebben gepleegd, als zij haar defensiekosten verlaagden, maar het schijnt veel meer zo te zijn, dat de aangegane verplichtingen maar losjesweg zonder bepaalde belofte van verbinding zijn aangegaan. Als nu het laatste zo is, dan vragen wij, wat zulk een conferentie van Lissabon eigenlijk te betekenen heeft, wat haar besluiten eigenlijk wel waard zijn, te meer, waar er in het communiqué, dat officieel van deze conferentie is uitgegeven, zulk een grote ophef van haar resultaten is gemaakt, in die zin, dat door haar besluiten de verdediging van Europa vrijwel verzekerd was. Mijnheer de Voorzitter! Het behoeft, waar de zaken zo staan, niemand te bevreemden, dat wij de regering gaan vragen waarom ons land nu

de volle lasten

heeft te dragen en op te brengen. Wij zijn toch niet in zulk een staat, dat wij te verwachten hebben, dat als weleer m de Gouden Eeuw van ons volksbestaan Piet Hein met de zilvervloot onze havens binnen zal varen. Neen, in weerwil van de hooggestemde voorspellingen, dat als beschaving en verlichting de ouderwetse begrippen van de Bijbel vervangen zouden hebben, ons land welvarend en een rijk land zou worden, zijn wij een arm land geworden. Mijnheer de Voorzitter! Wij willen de regering allerminst tot woordbreuk aansporen. Dat kunnen en mogen en zullen wij niet doen. Wij moeten aannemen, dat genoemde landen dit ook niet gedaan hebben. Maar mochten zij zulks onverhoopt wel gedaan hebben, waarom wordt het hun niet aangezegd? En indien zij dit niet gedaan hebben, welke reden is er dan, dat Nederland him voorbeeld niet zou volgen?

Een verlaagde bijdrage in de defensiekosten

zou Nederland zeer wel te stade komen. Het zo vrijgekomen geld zou heel nuttig besteed kunnen worden aan woningbouw, verlaging van lasten en belastingen en andere zo broodnodige zaken. Het gaat toch niet op, dat Nederland zich geheel laat uitkleden

voor het internationalisme en federalisme,

gelijk het bij het verlies van Indië al zo dermate uitgekleed is, dat het zeven achtste van zijn Koninkrijk verloor. Mijnheer de Voorzitter! Hierbij komt nog do ontstellend grote onzekerheid, welke op het internationale terrein heerst.

De Franse minister van buitenlandse zaken, Schuman,

heeft nu een paar dagen geleden aangekondigd, dat hij de Organisatie van de Verenigde Naties zal boycotten, als zij in haar Algemene Vergadering de Tunesische en Marokkaanse kwestie zal behandelen. Een houding, die heel wat flinker is dan en scherp afsteekt tegen de houding, die onze regering heeft aangenomen toen de Indische kwestie in de Veiligheidsraad behandeld werd. Bovendien gaan er in Frankrijk stemmen op om met de organisatie van de Verenigde Naties te breken, indien zij in haar Algemene Vergadering een beslissing neemt, die schadelijk is voor Frankrijk. Het is wel zeker, dat, indien er een beslissing valt in de Marokkaanse en Tunesische kwestie, die kwetsend voor Frankrijk is, deze haar weerslag zal doen gevoelen in het Atlantische pact en ook ten aanzien van de eenheid van Europa en de Europese verdedigingsgemeenschap. Trouwens, er behoeft niet eens een voor Frankrijk kwetsende beslissing genomen te worden, want ook zonder deze is de stemming in Frankrijk al verbitterd tegen Amerika en ver van gunstig voor de eenheid van Europa en de Europese verdedigingsgemeenschap. Voegt men hier nog bij, dat

de Russische Wisjinski gedelegeerde

ook een paar dagen geleden in de politieke commissie van de Organisatie der Verenigde Naties een verklaring heeft afgelegd, dat de aanvaarding van het beginsel der vrijwillige repatriëring van krijgsgevangenen op Korea zal leiden tot een afbreken van de wapsnstilstandsonderhandelingen en verlenging van de oorlog, dat deze gedelegeerde een tegenresolutie heeft ingediend, er toe strekkende, dat een elflandencommissie (waarin China en Noord-Korea zitting zouden moeten hebben) maatregelen moet nemsn om het Koreaanse conflict te beëindigen op basis van repatriëring van alle krijgsgevangenen, en dat naar men vrijwel algemeen aanneemt de Westelijke landen het Sovjet-voorstel zullen afstemmen, dan kan men het wel als vrij zeker aannemen, dat de oorlog op Korea in al zijn hevigheid hervat zal worden, hetgeen stelhg niet na zal laten de Europese verdediging te beïnvloeden. Er is toch al bij herhaling van Amerikaanse zijde op aangedrongen, dat er ook door de Europese geallieerden

Tneer hulp op Korea

geboden zal worden; een aandrang, welke stellig nog wel sterker uitgeoefend zal worden, wanneer de oorlog op Korea onverhoopt in een strijd op nederlaag of overwinning, op leven en dood hervat zal worden. Het lijdt geen twijfel, dat zo iets de Europese verdediging volstrekt niet onaangeroerd zal laten. Mijnheer de Voorzitter! Bij dit alles heeft 'nu de regering wel haar hoop gevestigd op

de Europese Gemeenschap. Verdedigings

Zij heeft immers in de Memorie van Antwoord op blz. 2 verklaard:

, , en mag verwacht worden, dat spoedige aanvaarding van de Europese Verdedigings Gemeenschap ook bij de overige deelnemende landen als noodzakelijk gevoeld zal worden".

Wij zouden deze minister willen vragen op welke gronden hij de spoedige aanvaarding verwacht. Wij zien de Regering hier weer vervallen in haar oude fout. Het was in de Indische kwestie ook steeds bij de regering: „Wij verwachten, wij hopen", schering en inslag, feitelijk alles wat de klok bij haar sloeg. Het heeft dan ook de grootste ongerustheid bij ons verwekt, dat wij

het oude lied

van „wij verwachten" weer horen zingen. Hoe slecht toch is het in de Indische kwestie met die zang afgelopen! Die zang heeft er zelfs zeer veel toe bijgedragen, dat het met deze kwestie zo miserabel afgelopen is, als het er mee afgelopen is.

Het kan toch de regering even goed, zelfs nog beter, bekend zijn dan ons, welk een hevig steeds nog gevoerd verzet er in Frankrijk tegen de Europese Verdedigings Gemeenschap bestaat, en ook even goed bekend zijn hoe sterk de Duitse socialisten er tegen gekant zijn, zo zelfs, dat, indien deze niet geheel overeenkomstig hun inzichten tot stand komt, mochten zij in een volgend jaar bij de verkiezingen aan de regering komen, zij in staat zijn de verdedigingsgemeenschap weer op te zeggen.

Wij zullen thans niet in den brede op d© kwestie van deze gemeenschap ingaan, maar willen er in verband met de onderhavige oorlogsbegroting toch dit van zeggen, dat de verklaring van de regering toch wel een heel zwakke en bedenkelijke kant heeft, waar zij geen overtuigende gronden voor haar verwachting aanvoert, maar zich feitelijk wel wat heel goedkoop van deze zo gewichtige aangelegenheid afmaakt met de zo vaak in de bitterste teleurstellingen uitgesproken woorden „wij verwachten"! Mijnheer de Voorzitter! Ons volk heeft

aan woorden

geen behoefte; die zijn er genoeg g& . sproken, zelfs prachtig klinkende woorden, die de een na de ander door da uitkomst bespot zijn geworden. Wij hebben behoefte aan welberaden daden. Wij hebben van

bonden en pacten

ook meer dan genoeg. Wij hebben ei waarlijk niet bij nodig het pact van de Europese eenheid, waarover de hevigste strijd gekomen is, of het de eenheid van klein of groot Europa moet zijn, niet bij nodig de Europese Verdedigings Comeenschap, waarover een buitengewoon grote twist ontstaan is, tussen de burgers van één en hetzelfde land en tussen de volken, in sterke mate tussen Frankrijk en West-Duitsland. Wij kunnen eigenlijk volstaan met het Atlantische Pact, zo dit naar behoren functionneert. Wat ons betreft, zijn wij sterk gekant tegen die eenheid, waaraan onza SOUVÖreiniteit opgeofferd wordt. Wij wensen zodanig verband, waarbij ons land toetreedt als geheel gelijkwaardig deelgenoot, zonder dat

onze souvereiniteü

daaraan ten offer valt. Voorzeker, Mijnheer de Voorzitter, wij zijn overtuigd, dat ons land door een oorlogsgevaar bedreigd wordt en dat een verdediging van ons land nodig is. Ook ontmoet het bij ons geen bezwaar, dat zulks met behulp van bondgenoten geschiedt. Alleen zouden wij gaarne nadere inlichtingen van de regering ontvangen of

ons land

nu ook werkelijk verdedigd wordt. Op dit punt heerst bij ons nog immer een grote ongerustheid. Het gaat niet aan, dat wij de grootste offers aan goed en bloed brengen en dat ons land niet verdedigd wordt, en dat wij ten laatste, zoals dat met de Indische kwestie het geval geweest is, met de grootste ondankbaarheid beloond worden . Mijnheer de Voorzitter! Wij hebben behoefte aan

weloverwogen daden

en die missen wij. Daarvan getuigt het feit, dat het plan 1952 nu al weer geheel gewijzigd is. Volgens dat plan hadden er 5 divisies tot stand moeten komen en nu is dan weer een nieuw plan beraamd, het plan 1954, waarbij 3 divisies opgericht zullen worden. Dit wijst allerminst op een weloverwogen daad. Met de spreker', die in deze van revolutiebouw gesproken heeft, zijn wij het geheel eens. Bovendien hebben wij geen enkele waarborg, dat er niet nog eens weer een verandering zal worden aangebracht in hel plan 1954. Wij betreuren het dan ook ten zeerste, dat hier van een vastheid in het beleid totaal geen sprake is, en het verontrust ons in geen geringe mate, dat er zo weinig wezenlijks tot stand is gekomen. Mijnheer de Voorzitter! Ons thans meer bepalende tot zaken, die

ons eigen leger

in het bijzonder aangaan, gaan wdj spreken over de legeroefeningen op des Heeren dag. Daartegen komen wij uit principiële overwegingen met alle kracht op. Het geldt hier een oeroud Christelijk beginsel. Constantijn de Grote heeft deze legeroefeningen op Gods dag afgeschaft. Na hetgeen wij daarover nog kort geleden in onze repliekrede in den brede hebben gezegd, kunnen wij daarmede, namelijk over het oeroude Christelijke principe, thans met we!''' woorden volstaan. De legeroefen' Il ijr op des Heeren dag

zijn ongetwijfeld een overtreding van Gods gebod, een schending van het oeroud Christelijk beginsel en een terugkeer tot het heidendom.

Het heeft ons dan ook uitermate bedroefd, dat er weder legeroefeningen op genoemde dag hebben plaats gegrepen en dat onze regering daar niet krachtig tegen opgekomen is, en niet minder bedroefd, dat zij deze legeroefeningsn sanctionneert. In de Memorie van Antwoord verklaart de minister:

„De ondergetekende heeft bij herhaling op de ernstige bezwaren, welke hier te lande bestaan tegen oefeningen op Zondag, gewezen. In het internationaal overleg wordt met deze bezwaren ook zo veel mogelijk rekening gehouden. Indien echter oefeningen op groter schaal en gedurende een langere tijdsperiode worden gehouden, is het niet altijd mogelijk om op Zondag onze eenheden niet te doen deelnemen. De ondergetekende blijft zijn aandacht hier aan schenken, maar is van mening, dat de noodzaak tot versterking onzer defensie zodanig urgent is, — men make liever maar eens een vast plan. Mijnheer de Voorzitter! — dat Nederland zich op grond van hoger bedoelde overweging niet aan vastgestelde oefeningen kan en zal kunnen onttrekken."

i^Jïijnheer de Voorzitter! De minister had veel Hever als minister

moeten aftreden,

dan de laatste zin te schrijven, waarin hij sanctie verleent aan de legeroefeningen op des Heeren dag. Men had zulks allerminst kunnen verwachten van een minister van Christelijk-Historischen huize, die toch zegt te willen leven bij: „El staat geschreven". Het geldt hier een Goddelijk gebod, welks schending in het diepste wezen der zaak een zeer ernstig vergrijp is. Hier wordt de strijd aangegaan tegen God en Zijn gebod, en wie in die strijd het onderspit delft, daar behoeft niet naar gegist te worden. Daarbij komt nog, dat het voorgekomen is, dat op Woensdag de legeroefeningen ge- , staakt zijn geworden en dat de militai- 3n op die dag vrijaf gegeven werd, maar op Gods dag de legeroefeningen werden gehouden. De minister heeft verklaard, dat hij bij herhaling op de ernstige bezwaren welke hier te lande bestaan tegen oefeningen op Zondag, gewezen heeft. Het was de dure plicht van

deze minister van Christelijk- Historischen huize

geweest om er op te wijzen, dat hier een oeroud Christelijk beginsel, een gebod des Heeren, in het geding was, en deswege had hij volstandig moeten weigeren om ons leger aan legeroefeningen op des Heeren dag te doen deelnemen. Dat had daarenboven nog deze goede zijde gehad, dat er een krachtig getuigenis tegen de schending van Gods dag was afgelegd, welke bij zulk een vrij algemene vertrapping van die dag meer dan broodnodig geweest zou zijn. Wij bepleiten dan ook met alle nadruk, dat de minister in deze gewichtige aangelegenheid

zijn houding

zal herzien en dat hij de ere en wet Gods boven alles zal stellen. Mijnheer de Voorzitter! In nauw verband hiermede betreuren wij het nog steeds ten sterkste, dat onze militairen bij hun verlof

niet des Maandagsmorgens met de eerste gelegenheid naar hun garnizoenen kunnen terugkeren. Dienstbezwaren zijn, zo wordt ons medegedeeld, de redenen, dat zulks niet kan geschieden. Wij hebben gisteren uit de mond van ons geacht medelid de heer Fens gehoord, dat de militairen bij gebrek aan militaire arbeid

aan het poetsen en nog eens aan het poetsen en wederom aan het poetsen gezet worden, en dat het kaartspel daarbij druk beoefend wordt.

Het ligt voor de hand, dat het bij zulk een staat van zaken het grootste verzet verwekt onder de militairen, dat zij des Maandagsmorgens om zogenaamde dienstbelangen niet naar hun kazernes mogen terugkeren. Militairen, die uit eerbied voor Gods dag niet des Zondags willen reizen, zitten als een groep van gevangenen een hele dag in de kazerne, vooral als zij in een gamizoensplaats gelegerd zijn, waar er geen gelegenheid is waar zij ter kerk kunnen gaan, of ook al zijn er, die langs de weg slenteren of gelegenheden en afleidingen opzoeken, die hun wezenlijk niet ten nutte zijn. Men heeft het gedurig over

de goede geest

in het leger, over het goede moreel van de troepen — en ook wij achten zulks een belangrijke zaak — maar men bederft die totaal door de militairen in deze te behandelen zoals zij behandeld worden. Ook om deze reden staan wij bij de minister voor, dat hij de terugkeer naar de garnizoenen op Maandagmorgen mogelijk zal maken. Niet alleen degenen, die om principiële redenen op Gods dag niet willen reizen, maar ook duizenden militairen, die zich om de heiliging van Gods dag niet bekommeren, zou men daarmede de dienst ten zeerste veraangenamen.

Mijnheer de Voorzitter! Het behoeft geen nader betoog, dat vn.] de beoogde terugkeer uit eerbied voor des Heeren dag bepleiten. Doch ook daar, waar de eerbied voor des Heeren dag ontbreekt, en de militaire overheid daarmede geen rekening houdt, mocht in de kring van de militaire overheid wel eens bedacht worden het woord uit Goethe's Faust: Dor is de theorie, groen is de levensboom. Er wordt toch in de even tevoren genoemde kring veel en veel te veel getheoretiseerd, en dat vaak met oude, versleten theorieën, en veel te weinig rekening gehouden

met het werkelijke leven.

Daaraan wijten wij het, dat de militaire overheid nooit wil breken met de terugkeer op de avond van des Heeren dag, niet lettende op het werkelijke leven, namelijk dat zulks verbittering brengt bij duizenden militairen en bij hen, gelijk ook andere dingen, een geweldige afkeer tegen de militaire dienst teweegbrengt,

een afkeer,

welke wij helaas moeten waarnemen zelfs bij zeer gezagsgetrouwe militairen. Men had toch wel eens mogen bedenken, dat bij een diensttijd van 18 of 20 maanden geweldige offers door de militairen gebracht worden en het daarom hoogst raadzaam is om hen in rechtmatige verlangens zo veel mogelijk ter wille te zijn, waaronder wij rekenen de terugkeer der militairen op Maandagmorgen naar hun garnizoensplaatsen. Mijnheer de Voorzitter! Ook beschouwen wij het dringend noodzakelijk, dat er met de eis van het leven veel en veel meer rekening gehouden zal worden bij

de plaatsing in de garnizoenen.

Het komt voor, en dit zelfs niet in geringe mate, dat militairen in een garnizoensplaats worden ondergebracht, waarin zij onmogelijk ter kerke kunnen gaan, terwijl de kerk, die zij verkiezen, zeer ver van hun garnizoensplaats gelegen is. Waarom deze militairen deze kwelling aangedaan? Waarom hen niet dichter bij hun eigenlijke woonplaats ondergebracht? Waarom moeten zij, als zij op eigen kosten naar huis gaan, zulke hoge reiskosten hebben? Waarom hun niet het genoegen aangedaan, dat zij na volbrachte diensttijd in de huiselijke kring kunnen verkeren? Waarom hen niet in een garnizoen geplaatst, waar zij ten opzichte van hun studie, hun aanstaand beroep veel beter geplaatst zouden kunnen worden?

Deze waaroms

zouden met vele andere nog te vermeerderen zijn, doch om des tijds wille moeten wij er van afzien om ze te stellen, te meer daar wij ten vorigen jare uitvoerig met het oog op de goede geest in het leger, alsook op de levensbelangen der dienstplichtige militairen deze aangelegenheid uitvoerig besproken hebben.

Wij volstaan dan ook thans met deze gewichtige aangelegenheid nogmaals onder de welwillende aandacht van de minister te brengen en bij hem een plaatsing van de müitairen in de kazernes in de naaste omgeving van hun woonplaats ten krachtigste aan te bevelen. Mijnheer de Voorzitter! Ook staan wij bij Zijne Excellentie voor, dat er ten aanzien van

de bevordering van de onderofficieren

meer rekening gehouden zal worden met het werkelijke leven. Lange jaren heeft in het leger de theorie gegolden, dat alleen tot officier en tot hogere rangen konden bevorderd worden die militairen, die hun opleiding aan de Militaire Academie te Breda of aan de hoofdcursus te Kampen genoten hadden. Wij zijn daar steeds tegen opgekomen. Wij hebben de gedragswijze van

Napoleon

immer veel juister geoordeeld te zijn, die verklaarde, dat elke soldaat de maarschalkstaf in zijn ransel droeg, hetgeen zeggen wilde, dat elke militair, die daarvoor de geschiktheid aan de dag legde, tot maarschalk bevorderd kon worden. Een systeem, dat met groot succes is bekroond geworden, want het waren onderofficieren, die het tot beroemde en hoogst bekwame maarschalken in zijn leger gebracht hebben. Wij bepleiten, om des tijds wille ditmaal kort, bij Zijne Excellentie dan ook, dat de muur, welke de bevordering van intelligente en bekwame onderofficieren tegenhoudt, afgebroken zal worden en betreuren het ten zeerste, dat de minister een bepaalde cursus tot opleiding van officieren heeft afgewezen.

In dit verband sluiten wij ons aan bij ons voorafgegane sprekers, die zich tegen een opvoeding in het leger

in oud-Pruisische geest

verklaard hebben. Mijnheer de Voorzitter! De minister bevordere, dat op de scholen en ook in het leger

vaderlandsliefde

gekweekt wordt. De liefde tot het vaderland zal ongetwijfeld de goede geest in het leger ten goede komen en de zware dienstplicht gemakkelijker doen dragen. Ook is het stellig voor het goede moreel in het leger van belang, dat de algemene welvaart onder ons volk be­ vorderd zal worden, in die zin namelijk, dal zij naar de ordonnantiën Gods gericht zal zijn. En wel in het bijzonder, dat

de vreze Gods

daarbij gekweekt en betracht moge worden.

In aansluiting hiermede doen wij nogmaals een ernstig beroep op de minister, dat hij het vloeken en het misbruik van Gods heilige Naam in onze weermacht, hetgeen helaas nog maar al te veelvuldig voorkomt, krachtig zal tegengaan. Overgaande tot een ander onderwerp, moet het ons van het hart, dat ook wij ernstig verontrust zijn over de malversaties, die bij de luchtmacht zijn voorgekomen. Wij hopen, dat de minister zodanige maatregelen zal treffen, dat deze de kop zullen worden ingedrukt. Sprekende over de luchtmacht sluiten wij ons bij die leden aan, die er op aangedrongen hebben, dat er vliegtuigen

van het beste kaliber

bij de luchtmacht in gebruik zullen genomen worden. De regering drage er toch vooral zorg voor, dat ons leger van de beste wapens voorzien zal worden en dat het niet met wapens van verouderd type de strijd wordt ingezonden. Het is haar dure plicht alles in het werk te stellen, dat onze weermacht met de meest deugdelijke wapens voorzien zal zijn, indien zij zich tegen een buitenlandse aanvaller heeft te verweren. Het is een haar van God opgelegde roeping om de levens barer onderdanen tegen een aanval van buiten te beschermen en dit zo deugdelijk mogelijk te doen. Het heeft ons dan ook verblijd, dat de minister heeft medegedeeld, dat ten aanzien van de levering van wapens door Amerika, Nederland niet bij andere landen wordt achtergesteld. Ten opzichte van deze aangelegenheid zouden wij nog willen opmerken, dat er scherp acht op gegeven dient Ie worden, dat deze wapens deugdelijk en van het beste type zijn, alsook dat er bij de aankoop van wapens daarop nauwkeurig gelet wordt. Het heeft ons eveneens verheugd, dat de minister de bescherming van de burgerbevolking krachtig ter hand wil nemen. Voorts bepleiten wij bij de minister, dat de besteUing van oorlogsmateriaal

bij binnenlandse bedrijven

zal geschieden en slechts in uiterste geval van bittere noodzaak deze alleen in het buitenland zal plaats vinden. Ook dient er scherp tegen gewaakt te worden, dat bij deze bestellingen geen vriendjespolitiek bedreven zal worden. Ook staan wij voor, dat er zo zuinig en behoedzaam mogelijk met het materiaal omgegaan zal worden, gelijk wij in het algemeen op de betrachting van de zo vereiste zuinigheid bij onze weermacht aandringen, waarover nog wel eens bitter geklaagd wordt, dat dit niet het geval is.

Mijnheer de Voorzitter! Tot onze spijt kunnen wij vanwege de ons kort toegemeten tijd over vele andere onderwerpen, zoals over de aangelegenheid van de militaire verplegers en verpleegsters, slechts heel beknopt spreken, In de kringen der

, verplegers

gevoelt men zich niet ten onrechte ten achter gesteld bij de verpleegsters, waar de verpleegster soms vrij spoedig in de officiersrang wordt verheven, terwijl verplegers soms geruime tijd er op moeten wachten, alvorens zij de onderofficiersrang bekomen. Verder zijn wij van oordeel, dat de verplegers vooral in oorlogstijd totaal niet kunnen worden gemist, en zouden wij de minister er voor willen waarschuwen om ten aanzien van de verplegers en verpleegsters geen on-^ gelijke berechting te voeren en het korps van verplegers niet in te krimpen. Ten opzichte van

de salarissen en pensioenen

van de militairen, alsook ten aanzien van de mobilisatieslachtoffers, bevelen wij de minister aan, dat deze een billijke regeling ten grondslag zullen hebben. Ook wat de kostwinnersvergoeding betreft, dient dit het geval te zijn. Wat de

ooerplaatsingen

betreft, zijn wij van oordeel, dat deze veel te veel plaats vindsn. Het is dringend nodig, dat daarin een grondige verandering wordt aangebracht. Daarbij zou het nu zo enorm hoge bedrag van schadevergoeding voor reis- en verhuizingskosten aanzienlijk kunnen worden beperkt en ook de rust in het gezin ten zeerste gediend zijn. Ook wensen wij

de oproepingen hij de militaire dienst

beter geregeld te zien. Zoals deze nu geschiedt, weten tal van dienstplichtigen niet waar zij in deze aan toe zijn. Vervolgens nog een korte opmerking over de bouw en aanwezigheid van

theaterzalen

in de kazernes. Dat wij daar tegen zijn, is voldoende bekend. Wij beschouwen de aanwezigheid er van als een droevig teken van het grote verval van de dagen, waarin wij thans leven. Het ligt dan ook op de weg van de minister om de Christelijke militaire tehuizen mild te steunen, waartoe wij heig aansporen. Tenslotte nog een korte verklaring ten opzichte van Nederlandse militairen

onder buitenlands commando.

Al kunnen wij daarop om des tij ds wü niet dieper ingaan, wij verklaren ons met alle nadruk daar zo sterk mogelijk tegen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 november 1952

De Banier | 8 Pagina's

OORLOG EN MARINE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 november 1952

De Banier | 8 Pagina's