Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Landbouw en Visserijen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Landbouw en Visserijen

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Begroting van

TWEEDE KAMER

Rede van Ir van Dis

Bij de behandeling van bovengenoemde begroting kwam eerst de LANDBOUW aan de orde, en daarna de afdeling VISSERIJEN. Daar de spreektijd voor elke Kamerfractie door de Voorzitter was vastgesteld, moest deze over beide onderwerpen verdeeld worden. Zodoende bleef er voor de fractie der S.G.P. namens welke Ir. van Dis het woord voerde, niaar 8 minuten voor de afdeling Visserijen over, nadat er van het half uur spreektijd 22 minuten waren besteed aan Landbouw. Daar beide redevoeringen duidelijk genoeg voor zichzelf spreken, achten wij het geven van verdere toelichting overbodig en latgn wij de beide redevoeringen hieronder volgen.

LANDBOUW

Hierbij sprak Ir. van D i s als volgt: Mijnheer de Voorzitter! Met ingenomen­ heid hebben wij uit de Memorie van Antwoord vernomen, dat de minister het voornemen heeft de Laundbouw-Crisiswet 1933, welke in de vooroorlogse jaren als basis diende voor de steunverlening aan de land- en tuinbouw, in te trekken, omdat zij een onvoldoende grondslag voor het huidige landbouwbeleid bevat en ook in ander opzicht verouderd is. Wij zeggen „met ingenomenheid", omdat deze wet

nimmer

onze instemming heeft gehad. Daarmede wensen wij niet te kennen te geven, dat wij het nemen van maatregelen in de dertiger jaren ten aanzien van de landbouw op zichzelf niet nodig oordeelden, maai wel, dat wij overwegende bezwaren hadden tegen de methode, welke bij de zo even genoemde wet werd toegepast, daarin bestaande, dat bij de te verlenen stetm geen rekening werd ge- houden met de behoefte, doch met de grootte der bedrijven, zodat de

kleinere en kleine

bedrijven aan het kortste eind trokken en met een klein, soms zelfs zeer schriel, steunbedrag werden afgescheept. Een tvveede bezwaar bestond in het afkeurenswaardige feit, dat men de boeren een verklaring voorlegde en ondertekening daarvan van hen eiste, waarvan zij de draagwijdte niet konden overzien, ja waarin van hen zelfs verlangd werd, dat zij zouden verklaren, wat in strijd met de waarheid was, namelijk dat zij zelf verzochten lid van de Landelijke Crisis- Organisatie te mogen worden. Tal van boeren stuitte dit zeer tegen de borst. Er zijn er zelfs geweest, die er

om cles gewetens wil

niet toe konden overgaan om onder een dergelijke valse verklaring hun handtekenmg te zetten, ook al had dit voor hen tot gevolg, dat hun veestapel hun ontroofd werd. Andere boeren, die voor de gevolgen terugdeinsden, tekenden na veel tegenstribbelen onder protest. Hiermede onderwierpen zij zich niet alleen aan de reeds ingevoerde maatregelen, doch ook zelfs aan de maatregelen, welke in de toekomst nog genomen zouden worden en welker inhoud op het ogenblik van ondertekenen dus nog geheel en al onbekend was. De

afpersing

van deze verklaring zat vele boeren zeer hoog. Zij beschouwden haar als een groot onrecht, als een onrechtmatige aantasting van de vrijheid van het bedrijf. Vootdurend kon men dan ook uit de kringen, voornamelijk uit die der kleinere boeren, allerlei grieven tegen de crisismaatregelen vernemen. En dat niet alleen vóór de oorlog, doch ook daarna. Die grieven richtten zich onder meer tegen de omstandigheid, dat de ene boer meer kippen mocht houden dan de andere, dat de esn meer veevoer ontving, meer varkens mocht houden of meer moest inleveren dan de andere, terwijl ze overigens in dezelfde conditie verkeerden. Gezien al deze

klachten,

is het dus op zichzelf verblijdend, dat de minister van plan is om de Landbouw-Crisiswet 1933 in te trekken. Die blijdschap wordt echter getemperd door het feit, dat de minister tegelijk heeft aangekondigd, dat deze wet vervangen zal worden door een andere wet, waarbij aan de nieuwe bedrijfslichamen, namelijk de productschappen en landbouwschappen, medebewindsbevoegdheden zullen worden toegekend. Of de boeren, in het bijzonder de kleine zandboeren, hierbij gebaat zullen zijn, wordt door velen hunner niet alleen sterk betwijfeld, maar ook beslist ontkend. Zij vrezen maar al te zeer, dat de

bureattcratie en ambtenarij,

een begeleidend verschijnsel van de door de minister voorgestane geleide economie, niet zullen af-, doch veeleer zullen toenemen, en daarmede ook de administratieve rompslomp, welke aan de bureaucratie en ambtenarij verbonden zijn. Nu reeds wordt hierover herhaaldelijk klacht op klacht geuit. Nog onlangs werd ir. het „Gelders Landbouwblad" als voorbeeld van bureaucratie er op gewezen, dat de consumptiemelkregeling zo

ingeioikkeld

is, dat slechts enkele specialisten er wijs •- i^^^^mmmm ui'i kunnen worden. En voorts waarschuwde dit blad er voor, dat de rechten en vrijheden niet zullen opgeofferd worden aan de macht van de staat of andere autocratische lichamen, of met andere woorden, aan de bureaucratische geest, waarbij de landbouw niet meer gezien wordt als een levend geheel van 250.000 of meer zelfstandige en vrije ondernemingen, maar als een geheel, waarmede cijfermatig bepaalde manipulaties verricht kunnen worden. En hoe sterk men in landbouwkringen tegen de Ï

administratieve rompslomp

gekant is, kan de minister blijken uit hetgeen in Friesland is voorgevallen. Te Oosterwolde toch is onlangs dcor de boeren een protestvergadering gehouden ."fegen de administratieve rompslomp, die zo luidde een bericht in één der landbouwbladen, een steeds grotere afmeting gaat aannemen. In 1948, zo werd voorts in dat bericht gemeld, was al beloofd, dat de administratie vereenvoudigd zou worden, maar in plaats van vereenvoudiging werd het steeds erger. Dientengevolge waren verscheidene boeren uit Ooststellingwerf van plan om gezamenlijk te weigeren de geëiste waarborgsom voor de Wachtgeld- en Werkloosheidsve!-zekering te betalen, als protest tegen de administratieve rompslomp. Een ander staaltje van bureaucratie, waaruit blijkt, welk een

schade

deze aan het bedrijfsleven berokkenen kan, deed zich kortgeleden voor toen het fniit, met name de peren, nagenoeg geen geld opbrachten en veel beste handperen werden doorgedraaid. Waren de exporteurs, vrij geweest, dan zouden, volgens een bericht in één der landbouwbouwbladen, , veel peren een weg naar Zuid-Duitsland hebben kunnen vinden, omdat daar vraag naar handperen was. De regeringsinstanties talmden echter zo lang, dat, toen de uitvoervergunning eindehjk los kwam, Duitsland zich al van peren uit Italië had voorzien. Het gevolg was, dat men hier te lande de peren kon blijven doordraaien. Deze voorbeelden zouden met tal van andere aangevuld kunnen worden om daarmede aan te tonen, hoe groot de ontstemming onder de boerenbevolking is over de bureaucratie en administratieve rompslomp, verbonden aan het huidige regeringsbeleid. Mijnheer de Voorzitter! Een volgend punt, waarover wij enkele opmerkingen wensen te maken, betreft het onttrekken

vruchtbare gronden

aan de landbouw ten behoeve van sportvelden, ijsbanen en dergelijke meer. Moeter: wij ons hiertegen allereerst al verzetten, omdat deze sportvelden en ijsbanen ook des Zondags gebruikt worden, onze bezwaren richten zich ook daartegen, dat hierdoor, ter wille van het vermaak, kostbare gronden voor de boerenbevolking verloren gaan. En dat in een tijd, waarin de behoefte aan grond zo groot is en vele jeugdige boeren geen grond bekomen kunnen om een boerderij op te zetten. Zo is het nog pas enkele maanden geleden te Wageningen voorgekomen, dat een

vijftal personen

aldaar bericht kreeg, dat zij het door hen gehuiu-de land niet meer konden inhuren, omdat het verhuurd geworden was aan de ijsvereniging. Wij achten het toch wel heel sterk, dat, terwijl er anderzijds door de minister voortdurend wordt aangespoord tot productieverhoging, hier maar weer 2 ha beste kleigrond ongehinderd kon onttrokken worden ten behoeve van ijsvermaak. Daarbij komt, dat ook de uitbreiding der gemeenten veel vruchtbare grond opeist, waardoor reeds vele land- en tuinbouwbedrijven teniet gingen. Wij kunnen dan ook niet nalaten er bij de minister op aan te dringen het daarheen te leiden, dat het aanwenden van vruchtbare gronden voor sportvelden en ijsbanen verboden wordt. Mijnheer de Voorzitter! Overgaande tot een volgend onderwerp, wensen wij thans iets te zeggen over het vraagstuk der

kleine hoeren.

Na de bevrijding van ons land, tot op heden toe, vielen en vallen er nog gedurig stemmen te beluisteren, die verkondigen, dat het meer dan tijd wordt, dat de kleine boerenbedrijven wprden opgedoekt, omdat ze economisch niet langer verantwoord zijn. Volgens deze stemmen zouden alleen die bedrijven nog reden van bestaan hebben, welke beschikken over een oppervlakte grond, welke aan twee volwaardige arbeidskrachten het gehele jaar genoeg werk verschaft. Dit zou er dus op neerkomen, dat alle bedrijven beneden de 10 ha zouden moeten verdwijnen. Het gevolg hiervan zou zijn, dat de nijvere kleine boeren, die van geslacht op geslacht een zelfstandig bestaan hebben gehad, landarbeider zouden moeten worden, of wellicht naar de D.U.W. verwezen zouden moeten worden.

Dit is te erger, als bedacht wordt, dat de kleine boeren — hiermede bedoelen wij dus hen, die een bedrijfje van 1 tot 10 ha hebben —

71 procent

van alle Nederlandse boeren uitmaken, en dat zij, wat activiteit betreft, zeker niet bij de andere 29 ten achter staan. Volgens staatsrapporten van vóór 1940, die hun waarde thans nog geenszins verloren hebben, produceren de kleine boeren zelfs 2 maal zo veel per ha., hebben zij 3 maal groter netto-overschot per ha. en verschaffen zij 2 maal zoveel arbeiders werk per ha. Hierop ziende, achten wij het streven om de kleine boeren zo veel mogelijk te laten verdwijnen, een stre^ ven, dat ook bij de ministeries van Economische Zaken en van Financiën volgens publicaties in één der landbouwbladen blijkt voor te zitten, hoogst onbillijk.

Ook de maatregelen, die de minister dit jaar genomen heeft ten aanzien van de voerprijzen, hebben de kleine boeren gevoelig getroffen. Wij wijzen slechts op de verhoging der

pluimveevoederprijzen

in een tijd, dat het voorjaar bovendien lagere eierprijzen deed verwachten. Tienduizenden kleine zandboeren kwamen daardoor met hun kippenhouderij in zeer grote moeilijkheden. Terecht merkte ir. H. Adams te Beekbergen naar aanleiding hiervan op, dat dergelijke maatregelen uit nationaal oogpunt onverantwoordelijk moeten genoemd worden, waar circa 3/4 van de boerenstand er door getroffen werd. En dit klemt te meer, als men bedenkt, dat juist de pluimveehouders zulk een gewichtige rol in het economisch bestel vervullen vanwege het belangrijke aandeel, dat zij hebben in de export van eieren. Wij achten het dan ook nodig, dat er meer voor de kleine boeren gedaan zal worden dan tot op heden is geschied. Wij denken onder meer aan hel beschikbaar stellen van

goedkoper graan

aan de kleine bedrijven, die zich voor een groot deel met de pluimveeteelt en varkenshouderij bezighouden. De mi­ nister heeft deze kleine boeren aanbevolen om zelf de benodigde voedergranen voor hun kippen, varkens en koeien te verbouwen, doch wij achten de vraag gewettigd, of dit wel mogelijk is, gezien het feit, dat er voor het gemengde bedrijf meer vee- en pluimveevoeder nodig is dan de kleine boer met de beste wil tei wereld in staat is te produceren. En dit geldt wel in bijzondere mate voor de zuivere weidebedrijven, die vanwege de bodemgesteldheid onmogelijk krachtvoer voor varkens en kippen kunnen produceren. Een tweede maatregel om de kleine boeren te helpen, zou zijn, dat zij in de gelegenheid worden gesteld om zich in de

Noordoostpolder

te vestigen. Gezien het grote aantal jonge boeren, dat geen bedrijf op het oude land bekomen kan, is het van het grootste belang, dat ook aan kleine boeren de mogelijkheid geboden wordt om in de Noordoostpolder een bedrijf te beginnen. Tot op heden grepen zij er gewoonlijk naast. In een rede over de uitgifte van Zuiderzeegronden van prof. Sj. Groenman, waarvan een verslag voorkomt in het , , Landbouwkundig Tijdschrift" van Januari 1952, heeft deze als zijn mening kenbaar gemaakt, dat er op de daarin gevolgde politiek heel wat

af te dingen

is, en wel dit, dat bij de uitgifte van gronden in de Wieringermeerpolder de grootte der bedrijven wel wat aan de grote kant was, en voorts, dat een gering aantal uitverkoren agrariërs op kosten der gemeenschap tot grote welvaart werd gebracht. Vervolgens bepleitte prof. Groenman de toelating van kleine boeren in de Zuiderzeepolders. Op die manier zag hij mogelijkheid om het vraagstuk der kleine boeren op te lossen. Daar de tijd ons niet toelaat om op het plan van prof. Groenman verder in te gaan, zouden wij thans willen volstaan met ten sterkste bij de minister te bepleiten, dat de Zuiderzeepolders ook voor de kleine boeren toegankelijk worden gesteld. Wat het

landbouwcmderwijs

betreft, wensen wij op te merken, dat wij voorstanders van goed landbouwonderwijs zijn. Dan moet dit echter ook werkelijk landbouwonderwijs zijn en geen onderwijs in vakken, welke met de landbouw niets uitstaande hebben. Daarom kunnen wij ons allerminst verenigen met het door de minister in de Memorie van Antwoord genoemde, uitgebreide leerplan, waarin vakken zijn opgenomen als lichamelijke oefening, zingen e.d. Naar onze mening behoren deze vakken op een land- en tuinbouwschool niet thuis en wij kunnen dan ook niet nalaten er bij de minister op aan te dringen om daarmede niet voort te gaan. Voorts wensen wij ons aan te sluiten bij die ledsn der Kamer, die te kennen hebben gegeven, dat zij geenszins het vertrouwen hebben, dat de Protestiints- Christelijke scholen, die aan zogenaamde neutrale, algemene landbpuwstandsorganisaties toegewezen zijn, ook in Protestants-Christelijke zin zullen worden beheerd. De minister merkt dienaangaande in de Memorie van Antwoord wel op, dat hij die vrees niet kan delen, maar de praktijk heeft anders geleerd. Om des tijds wil kunnen wij ook hierop echter niet dieper ingaan en wensen wij ons te bepalen bij een ander onderwerp, betrekking hebbend op de door de minister op grond van artikel 20, sub f, van de Veewet, genomen maatregelen om al het vee, dat niet tegen

mond- en klauwzeer

is ingeënt, te doen afslachten, indien er op zulk een bedrijf één dier mond- en klauwzeer krijgt. In de achterliggende maanden zijn hierover herhaaldelijk klachten bij ons ingekomen, reden waarom wij daarover in het Voorlopig Verslag enkele opmerkingen hebben doen opnemen en waarom wij de minister hebben verzocht om aan dit afmaaksysteem een einde te maken. Wij zouden de inwilliging van dit verzoek alleszins redelijk achten. Het gaat toch niet aan dieren, die niet ziek zijn, zo maar af te maken. De minister merkt in de Memorie van Antwoord wel op, dat ten aanzien van

nog niet aangetaste dieren

moet worden aangenomen, dat zij bij niet-inenting binnen één of enkele dagen toch ook ziek zullen worden en bronnen van nieuwe besmetting zullen vormen, maar dit is slechts een veronderstelling. Het is toch zeer goed mogelijk, dat door afmaking alleen van het aangetaste dier de anderen gezond blijven. In elk geval zou toch eerst kurmen worden afgewacht tot de dieren ziek zijn geworden om ze eerst dan af te maken. Bovendien is gebleken, dat inenting helemaal

geen waarborg

biedt, dat de dieren geen mond- en klauwzeer zullen krijgen als er één van hen wordt aangetast. Zo schreef een boer uit Drente, uit de buurt van Hoogeveen, mij in Augustus van dit jaar, dat in zijn buurt op een weide mond- en klauwzeer was uitgebroken, terwijl de dieren in April van dit jaar tegen mond- en klauwzeer waren ingeënt. Daarom is het ongerijmd om koeien, die niet ingeënt -zijn, wel af te maken als er één van hen mond- en klauwzeer krijgt, en die wel ingeënt zijn, niet. Dan kan men evengoed ook de niet ingeente laten leven zo lang zij niet door de ziekte zijn aangetast. Een ander geval betreft een veestapel van

24 koeien,

waarvan de pers in December 1951 meldde, dat ze alle door mond- en klauwzeer waren aangetast, terwijl ze in één' jaar al tweemaal waren ingeënt, de laatste keer een maand voordat zij werden aangetast!

Een volgend geval betreft een veestapel te

Lonneker, _

bestaande uit negen ingeente en twee niet ingeente pinken. Toen zich bij deze dieren mond- en klauwzeer voordeed, was dit niet bij de niet ingeente, maar juist bij de wel ingeente. Dit ingeente beest werd afgemaakt, maar tegelijk ook de twee niet ingeente, die gezond waren. Zulk een afmaaksysteem. Mijnheer de Voorzitter, kan allerminst onze instemming hebben, en wij kunnen ons indenken, dat tal van boeren daarover ten zeerste ontstemd zijn. Wij dringen er daarom nogmaals ten sterkste bij de minister op aan, met dit afmaaksysteem te breken. Mocht de minister echter blijven doorgaan met dit afslachtsysteem, dan achten wij het noodzakelijk, dat er in elk geval een

behoorlijke schadevergoeding

wordt uitgekeerd, opdat de getroffenen in staat worden gesteld in plaats van de afgeslachte dieren andere te kopen. Mijnheer de Voorzitter! In dit verband wensen wij ook nog een bezwaar kenbaar te maken, dat onder de boeren bestaat met betrekking tot de

t.b.c. - bestrijding.

Daar wij over deze bestrijding in het algemeen bij vorige begrotingen en, nog

niet zo lang geleden, bij het desbetreffende wetsontwerp uitvoerig gesproken hebben, kunnen wij er mee volstaan, thans slechts te wijzen op één. enkel punt, dat betrekking heeft op de zogenaamde twijfelaars, dus de gevallen, waarvan de veearts niet kan uitmaken of een rund werkelijk reageert of niet. Ook voor deze twijfelaars wordt na, melijk 55 cent per 100 kg. afgehouden, zodat zij op één lijn geplaatst worden met de reageerders. Men acht dit in boeren- _ kringen een

schromelijk onrecht.

Dat de gezondheidsdienst voor zulk esn rund geen bewijs van t.b.c.-vrij uitrijkt, acht men billijk, maar dat men ook nog die 55 cent per 100 kg melk aftrekt, daar tegen komt men ten sterkste in verzet! Met alle klem en nadruk wensen wij er bij de minister op aan te dringen, aan dit bezwaar tegemoet te komen en die 55 cent aftrek voor twijfelaars te doen vervallen.

Een volgend onderwerp. Mijnheer de Voorzitter, waarover wij iets wensen in het midden te brengen, betreft de

tarweprijs

voor de oogst 1953, welke de minister op het zelfde peil als de huidige prijs heeft gehandhaafd. Wij vragen ons af, of dit wel gerechtvaardigd is, daar immers de kosten, waarbij te denken valt aan lonen en andere lasten, gestegen zijn. Het komt ons voor, dat enige verhoging alleszins te verantwoorden ware geweest, zowel om in de hogere kosten tegemoet te komen, alsook om de tarweteelt te bevorderen, daar het niet onmogelijk is, dat een gelijkblijvende tarweprijs tot inkrimping van de tarweteelt zou kunnen leiden. Dit zou niet slechts nadelig zijn voor het land in zijn geheel, doch voor de

landarbeiders

in het bijzonder. Ook zij hebben groot belang bij een verhoging van de tarweprijs, gelijk door de Stichting voor de Landbouw is bepleit. En wat voorts de positie der landarbeiders in het algemeen aangaat, wensen wij bij de minister voor te staan, dat door hem de werkgelegenheid in de landbouw zo veel mogelijk bevorderd worde. Vervolgens, Mijnheer de Voorzitter, zouden wij gaarne van de minister vernemen, onder welk ministerie de

liandel

in landbouw- en visserijproducten en andere levensmiddelen ressorteert. Wanneer de handel — wij hebben hierbij het oog op het , , Algemeen Orgaan Voedselvoorziening", dat circa 30.000 handelsondernemingen omvat — zich tot het ministerie van Economische Zaken wendt, dan gebeurt het niet zelden, dat men van daar naar het ministerie van Landbouw verwezen wordt, en ook komt het voor, dat men van het ministerie van Landbouw naar dat van Economische Zaken wordt gestuurd. Het zou dan ook door de handel zeer op prijs worden gesteld, indien de minister, mede ook met het oog op de buitenlandse handel, een duidelijke uitspraak zou willen geven over de vraag, wie in deze de verantwoordelijke minister is. Tenslotte wensen wij ten aanzien van de

landbouiaintegratie

te bepleiten, dat deze door de minister uitsluitend benut worde voor het wegnemen van handelsbelemmeringen en niet voor het doorvoeren van de geleide economie op Europees niveau, daar dit volgens mij verstrekte inlichtingen voor de handel zeer schadelijke gevolgen zou kunnen hebben en deswege dan ook niet op de steun van de handel zal kunnen rekenen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 december 1952

De Banier | 8 Pagina's

Landbouw en Visserijen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 december 1952

De Banier | 8 Pagina's