Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE RIJKE DWAAS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE RIJKE DWAAS

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Hij zeide tot hen een gelijkenis en sprak: Eens rijken mensen lend had wel gedragen; En hij overlegde bij zichzelf, zeggende: Wat zal ik doen? want ik heb niet, waarin ik mijn vruchten zal verzamelen. En hij zeide: Dit zal ik doen! ik zal mijn schuren afbreken, en grotere houwen, en zal aldaar verzamelen al dit mijn gewas, en deze mijn goederen; En ik zal tot mijn ziel zeggen: Ziel! gij hebt vele goederen, die opgelegd zijn voor vele jaren; neem rust, eet, drink, wees vrolijk. Maar God zeide tot hem: Gij dwaas! in deze nacht zal men uw ziel van u afeisen; en hetgeen gij bereid hebt, wiens zal het zijn? Alzo is het met die, die zichzelf schatten vergadert, en niet rijk is m God.

Lucas 12 : 16-21

Te midden van de ontzaglijke afval en verwatering van onze dagen, is er nog een volk in Nederland, dat zijn jaarlijkse bid- en dankdag houdt, alhoewel het steeds minder wordt. Meestal merkt men er niets van en kan er nog geen dag worden afgenomen, terwijl dit alles een teken van verval en een bewijs van achteruitgang is.

De nood van onze tijd is dan ook de godsmiskenning en godsverzaking. En waar de vorm zoek is, mogen we wel vragen waar het wezen van de zaak is. Want er kan vorm zijn zonder inhoud, maar waar God het wezen geeft, is Hij een God van orde.

Waar God zo vele weldaden en zegeningen ons nog heeft gegeven en gelaten boven anderen, mogen we ons wel afvragen waar het ons gebracht heeft en waar we er mee gebleven zijn. De rijke dwaas leefde alleen van het zichtbare; hij werkte om de spijze, die vergaat en om schatten, die vergankelijk zijn. Op het land en zijn opbrengst laat Christus de nadruk vallen, niet op de bezitter. Dat land, met alles wat het gaf, woog immers zwaarder bij deze man dan hijzelf. Hij is een rijk iemand en bezit vele landerijen, die een overvloedige oogst beloven. De oogst is groot en zijn inkomsten zijn veel.

God heeft zegen gegeven, heeft bewaard voor misgewas en de verschrikkingen van de oorlog. Dat we nu niet bij volle schuren blijven staan en in onszelf eindigen. Van onszelf schrijven we het toe aan onze vermogens, onze sterkte en de kunde onzer handen. We kunnen dan met onze mond en lippen het anders belijden, maar dan moet God van de hemel het getuigen, dat we leugens tegen Hem spreken; dat we naderen met onze lippen, maar dat ons hart verre van Hem is.

Deze man is niet verlegen onder de weldaden, zodat hij neerzinkt op de akker in verwondering, dat de aarde niet enkel doornen en distelen heeft voortgebracht, dat het hem een wonder is, dat God met zulk één nog Zijn bemoeienissen wil houden. Hij overlegt bij zichzelf wat hij doen zal. Hij gaat te rade met vlees en bloed en heeft in de praktijk van zijn leven God uitgeschakeld. Zijn „ik" staat in het middelpunt. Het is ik bij het begin en bij het einde. Het ik, dat weigert voor God te bukken. Hij beschouwt al het gewas des velds, de vruchten en de goederen, als zijn absoluut eigendom, waarmede hij doen kan wat hij wil. Hij leeft alleen voor de stoffelijke dingen van deze aarde.

Wat geven gij en ik aan de goden van deze tijd? Aan de goden van sport en mode? En wat aan de Heere? Is het niet menigmaal kermisgeld, en dan de arme.... kerkcent?

Als het volk van Israël in de dagen van Hosea, alles wat zij ontvingen, als het hunne beschouwde en God er niet in erkende, zegt de Heere, dat Hij zal wederkomen en Zijn koren zal wegnemen en Zijn most, ja Zijn wol en Zijn vlas. Wordt ook het oordeel Gods niet ingeroepen door al het vernietigen van de vruchten der aarde, waarvan geen mens iets kan laten groeien? Daarop ziende, staat het te vrezen, dat we met onze eigen zonde geslagen zullen worden, als de staf des broods gebroken wordt. Grotere schuren zal hij bouwen in de hoogmoed van zijn bestaan, en hij zal zeggen bij zichzelf, dat hij vele goederen heeft, opgelegd voor vele jaren. Hij zal rust nemen, eten, drinken en vrolijk zijn. Het leven is leven voor hem als hij zorgeloos genieten kan. Hogere behoeften kent hij niet. Zijn schat is op aarde en daar is ook zijn hart.

Is dit niet de levensinhoud van de mens; eten, drinken en vrolijkheid? Het is de leus van onze dagen; brood en spelen. En dat alles onder de oordelen Gods, die op de aarde zijn. Met de gaven Gods gaat de mens naar het goeddunken van eigen hart de zonde uitleven. Hij wil rust hebben en zoekt ze waar ze nooit te vinden is. De woorden, die hij spreekt, zijn de laatste, die wij van hem horen. Hij is er mede de eeuwigheid ingegaan. Hij had niet met God gerekend, misschien wel met God afgerekend. Maar God had nog niet met hem afgerekend. Waar hij zich vergenoegde met wat hij had, overdacht en zou doen, zeide God tot hem: „Gij dwaas! in deze nacTit zal men uw ziel van u afeisen". Hij dacht aan leven en genieten, en een plotselinge dood overviel hem. Zijn schuren waren vol, maar zijn ziel was leeg, en die werd afgeëist. De Heere zeide: „Uw ziel", als wilde Hij zeggen: „Die vruchten en het gewas zijn Mijne, maar de ziel is uwe". Hij had wel schuren om zijn goederen te bewaren, maar geen bewaring voor zijn onsterfelijke ziel. Hij hield zich voor wijs, maar God noemt hem dwaas. Is dat niet onze naam? We zijn alle wijsheid in Adam kwijt geworden en we zeggen rijk en verrijkt te zijn en geens dings gebrek te hebben; en we weten niet, dat we zijn ellendig, jammerlijk, arm, blind, naakt en dwaas. Hij vleide zich nog vele jaren te zullen leven. Zijn goederen reikten tot vele jaren, maar zijn leven slechts tot de naaste nacht Naakt is hij in de wereld gekomen, naakt za' hij er uitgaan, en alzo voor God verschijnen Hij moet het al aan anderen overlaten. Al zijn schatten kunnen hem niet redden, noch verlossen.

Zo door God gezegend en beweldadigd en dan voor een onbekende God te moeten verschijnen, wat zal het vreselijk zijn. Dan zal men geen rust vinden, daar is eeuwige wanhoop en wroeging, waar alles in het aangezicht zal vliegen. God heeft alles geschonken tot onderhoud voor dit tijdelijke leven en de men's heeft het misbruikt in de dienst der zonde, hetzij vroom of goddeloos. Dan is het eeuwig nacht, waar de dood is een verzinken in een eeuwige duisternis, waar wening zal zijn en knersing der tanden. Zo wordt de mens, die arm is, nameloos arm, en daar zal geen tijd meer zijn. Wat zal het nodig zijn dat we hier aan deze zijde van het graf leren verstaan en inleven: , „In deze nacht zal men uw ziel van u afeisen". Dat we leren geloven dat we sterfelijke mensen zijn. In die kennisneming is er geen rust voor het hol van de voet; dan wordt eten en drinken wel eens nagelaten en is er droefenis en rouwklage vanwege Godsgemis en zondeschuld. Deze nacht, dat is de nacht van verlorenheid, van donkerheid, van toorn en gramschap Gods, aan Wiens recht hij niet kan genoeg doen en hij leert zich meer en meer als een dwaas kennen in 's hemels gangen en wegen. Zulk één komt de morgenschemering voor en het is hem wel eens een wonder, dat hij nog een plaatsje heeft op de aarde, zeggende: O God, ik leef nog! Waardig worden, door genade, eeuwige nacht en niets bezittend om te betalen, zal hij alleen de rijkdom in God leren kennen in Hem, Die schatten voor Zijn kerk heeft vergaderd, die noch mot, noch roest verderven; Die de nacht heeft doorstreden, opdat Zijn volk de dageraad zal opgaan. Zo worden de aardse festijnen waardeloos bij de waardevolheid in God, in de Christus des Heeren. Zulk een rijke wtirdt in het sterven pas waarlijk rijk, waar vlees en bloed geen koninkrijk Gods beërven. God wordt alleen verheerlijkt in Zijn eigen werk en Christus is zowel hel enig Zoenoffer als het enig Dankoffer van de Zijnen. Is uw dankstond als van de rijke dwaas? Dan is uw einde, als u zo gaat sterven, en dat kan zo spoedig zijn, ontzettend, want onze God is een verterend vuur. God zal uw feesttafels omverwerpen en uw liederen doen verstommen, en waar u feest houdt onder de waarschuwende stem van de gerichten Gods, gaat u niet ongewaarschuwd naar de eeuwigheid. Velen zullen menen in te gaan en zullen niet kunnen. Velen, die rust menen te hebben in een gestolen Jezus, die eten en drinken als ongenodigden aan de dis des verbonds en die juichen met een jolig christendom. De deur zal zijn gesloten en Hij zal zeggen: Ik ken u niet, en Ik weet niet vanwaar gij zijt.

Wat ge gestolen hebt, moet ge teruggeven, en bijna binnen is nochtans buiten. Het leven is een damp en de dood wenkt ieder uur. Ons leven is slechts een handbreed gesteld. Nog is het het heden der genade. God geeft u nog het leven en de adem; wie weet hoe kort maar meer. Met zulk een dankstond is het sterven eeuwig verzinken in de diepten des doods. Welzalig, die hier leerden sterven, die die nacht hier leerden kennen, die voor God moesten verschijnen en die niet voor Hem konden bestaan, die leerden hongeren en dorsten, wier ziel wegdroop van treurigheid en klagen. Die mogen hier wel eens eten en drinken en vreugde ervaren in de smart, rust op de pelgrimsreis, maar tenslotte alleen rusten waarin de Vader gerust heeft, ja alleen rusten in God. Voor hen is het sterven eeuwig gewin. Neem rust, eet, drink, wees vrolijk. Hun blijdschap zal dan onbepaald, door 't licht, dat van Zijn aanschijn straalt, ten hoogste toppunt stijgen. Dan is het eeuwigheid. Dan is het eeuwig dankdag!

St. D.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 december 1952

De Banier | 8 Pagina's

DE RIJKE DWAAS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 december 1952

De Banier | 8 Pagina's