Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

BUITENLANDSE ZAKEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BUITENLANDSE ZAKEN

26 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Begroting van

TWEEDE KAMER

Rede van Ds. Zandi

Bij de behandeling van deze begroting, welke in ons land met grote belangstelliög gevolgd is, voerde Ds Zandt het woord. Hij besprak daarbij verschillende onderwerpen; onder meer het feit, dat Nederland thans twee ministers van buitenlandse zaken heeft, het bankroet van de Volkenbond en van de Organisatie der Verenigde Naties en hetgeen ons thans deze organisatie te zien geeft. Ook werden in 2ajn uitvoerige redevoering in het licht van Gods Woord bezien de i' uropese Verdedigings Gemeenschap en JB eenheid van Europa, het federaUsme, waarbij zo velen, tot de A.R. en C.H. toe, thans zweren, alsmede het Noord- Atlantisch pact besproken.

Voorts zette hij zijn standpunt uiteen Ier zake van Indonesië, dat nu voor het eerst bij de buitenlandse zaken behandeld is geworden. Vervolgens dijnde hij een amendement, mede ondertekend door Ir van Dis, in, dat de afschaffing van het gezantschap bij het Vaticaan beoogde; welk amendement hij bij de behandeling van de artikelen nader heeft toegelicht.

Ten slotte bracht hij de geloofsvervolgingen der Protestanten in Spanje, Italië en in de R.K. Zuidamerikaanse staten, bepaaldelijk in die van Columbia ter sprake.

Dewijl de rede in klare, voor een ieder verstaanbare bewoordingen uitgesproken is, achten wij met deze toelichting te kunnen volstaan en laten de rede in haar geheel hieronder volgen. Ds Zandt sprak als volgt:

Mijnheer de Voorzitter! Deze Memorie van Antwoord is uitgegroeid tot

een lijvig stuk.

Een nauwkeurige lezing er van vordert reeds heel veel tijd. Op zichzelf is het te verstaan, dat de Memorie van Antwoord van zo uitgebreid formaat is geworden. De vele vragen, welke in het Voorlopig Verslag gesteld zijn geworden, hebben daartoe ruimschoots aanleiding gegeven. De beantwoording er van heeft veel plaatsruimte gevorderd, dewijl de ministers ze zeer breedvoerig en hoogst lofwaardig hebben beantwoord. Allereerst wordt er in deze Memorie gehandeld naast enkele inleidende opmerkingen over de positie Van de bij dit begrotingshoofdstuk betrokken ministers.

Wat de benoeming van twee ministers betreft, deze schrijven wij veel meer toe aan binnenlandse oorzaken, dan aan de noodzakelijkheid, dat er beslist twee ministers voor de waarneming van dit departement vereist werden. In het verleden is er immer toch maar één minister van Buitenlandse Zaken geweest, wat ook in andere landen nog steeds het geval is.

De langdurige koehandel

de voortdurende strijd over zetels en personen, valt dan ook aan te merken als de werkelijke reden, dat wij thans twee ministers van Buitenlandse Zaken hebben.

Of dit wezenlijk in het landsbelang is en of de meerdere gelden, die daarvoor uit 's lands kas besteed moeten worden, verantwoord zijn, zal de toekomst uitwijzen.

In het algemeen genomen, is stellig niet wenselijk, dat er

twee kapiteins

op een schip zijn. Mijnheer de Voorzitter! Overgaande tot de bespreking van de onderwerpen, die in de gewisselde stukken besproken zijn, hebben wij

de wereldpolitiek

te bespreken. Deze laat zich nog donker, zelfs uitermate donker aanzien. Het is ten deze wel geheel anders verlopen dan voorspeld is. Voorspeld is geworden, dat door de oprichting van de Volkenbond de wereld een gans ander aanzien zou krijgen. Niet minder dan een eeuwige wereldvrede en een ongekende welvaart rou deze bond brengen. Dit zou met louter menselijke krachten naar het recept, dat de revolutionnair Rousseau had gegeven, door overleg tot stand worden gebracht. Het failliet er van hebben wij op grond van Gods Woord voorspeld. Niettegenstaande veel tegenspraak, ook van Anti-Revolutionnaire en ChristeUjk-Historische zijde, en veel hoon'en smaad, is het failliet gekomen.

Al wat wij daar jaren vóór zijn val — het zij zonder zelfverheffing gezegd — van voorspeld hebben, is

letterlijk vervuld geworden.

En wat ons nu tsn aanzien van de wereldpolitiek zo met zorg vervult, is, dat men op dezelfde wijze en met dezelfde middelen — dat is met miskenning van God en Diens geopenbaard Woord, — de toestand in de wereld zoekt in het reine te brengen.

De huidige toestand der wereld doet zich, van welke kant ook bezien, onheilspellend donker aanzien. De aarde is als in de dagen van Noach vervuld met wiok en wrevel. Daarover behoeft men zich allerminst te verwonderen. Wat heeft men in een tijd, die zich kenmerkt door

Godsverzaking en - verlating

— de enige oorzaak van alle ellende — anders te verwachten dan dat de ene mens zich tegen de ander in vijandschap keert en het ene volk tegen het andere opstaat? Hierbij wordt het woord van de apostel Jacobus bewaarheid: Want waar nijd en twistgierigheid is, aldaar is verwarring en alle boze handel.

Het is waar, dat men in onze tijd, met allerlei illusies bevangen, de schoonste leuzen aanheft, maar even waar is het, dat zo hoog de leuzen zijn, zo laag de praktijk is; het is waar, dat men bij het aanwenden van humanistische en revolutionnaire middelen onder de volken grootse verwachtingen verwekt, t tö* jr even waar, dat deze keer op keer op de

bitterste teleurstellingen

uitlopen. Wij zien bewaarheid wat de ouden zo kort en kernachtig hebben uitgedrukt: een zee van verwachtingen wekken, met als uitkomst een oceaan van teleurstellingen. Dit is heel duidelijk te zien ten opzichte van de

Organisatie der Verenigde Naties.

Met hoog gestemde fanfares is haar stichting begroet, maar als vredesinstituut, met welk doel zij was opgericht, heeft zij na enkele jaren thans reeds volkomen afgedaan. Deze berg heeft een muis gebaard, erger nog, zij is in een volkomen bankroet geëindigd.

Het is met haar gegaan als het op het einde met de Volkenbond verlopen is. In haar treft men als weleer in de Volkenbond twee partijen aan, die scherp en onverzoenlijk tegenover elkaar staan, waarbij het nog als een weldaad mag worden aangemerkt, indien er bij hun onderlinge twisten niet de hatelijkste scheldwoorden en de ergste verdachtmakingen worden gelanceerd. Thans maken de

oorlog op Korea

en de wapenstilstand in de Organisatie van de Verenigde Naties een punt van bespreking uit. Een voorstel van India is er aangenomen. Maar weer staan er twee partijen tegenover elkander. Noord- Korea heeft reeds laten weten, dat het het voorstel niet aanvaarden kan. In Amerika verwacht men, gezien de houding van het Sovjet-blok, dat de oorlog zal moeten worden voortgezet. Generaal Eisenhower heeft aan het front op Ko­ rea dezer dagen een bezoek gebracht. Verre van bemoedigend zijn zijn woorden over de toestand op Korea. Er zal volgens hem nog veel gedaan moeten worden en ook veel gedaan worden; maar dan in die zin, dat een oorlog met het communistische China vermeden zal moeten worden. Doch zal desse bij de zeer waarschijnlijke voortzetting van de oorlog op Korea vermeden kunnen worden? Stellig zullen de beraadslagingen in de Organisatie der Verenigde Naties deze oorlog niet kunnen keren. Telkens blijkt de machteloosheid van dit instituut om waarlijk iets ten bate van de vrede te doen. Veeleer is het door de hevige ruzies, welke er schering en inslag zijn, verkeerd in een oorlogsmachinerie, in esn bron, die onrust op onrust verwekt. Wat

Nederland

ten aanzien van Indië overkomen is, kan andere landen, bij voorbeeld België en Portugal, ook ten opzichte van hun koloniën overkomen. In stede, dat de Organisatie de volken meer vredelievend gezind jegens elkander stemt, zaait zij onderlinge verbittering.

De Marokkaans-Tunesische kwestie

levert daarvan een sprekend bewijs. Welk een verbittering wekt het niet bij duizenden en duizenden in Frankrijk, dat in deze Organisatie de Marokkaans- Tunesische kwestie in behandeling is genomen. De Franse regering heeft daarvan openlijk blijk gegeven door aan de discussies in het geheel niet deel te nemen. Zelfs gaan er in Frankrijk niet weinig stemmen op om uit de Organisatie te treden, indien er een voor Frankrijk kwetsende resolutie wordt aangenomen. Dit is zeer wel te verstaan. Zoals dat met Indië het geval was, wordt ook hier tegen het Handvest der Organisatie in weder een geheel Frans interne zaak in • behandeling genomen. Heel tegenstrijdig en raadselachtig is hierin de Amerikaanse houding.

De Amerikaanse politiek

staat een nauwe samenwerking met sommige Europese landen, waaronder ook Frankrijk, voor; anderzijds zet zij tal van Fransen door haar gedragswijze ten aanzien van de Marokkaanse en Tunesische kwestie in vuur en vlam en verwekt zij onder hen de grootste verbittering tegen de Amerikanen. Ook Frankrijk kan nu eenmaal niet gemist worden, wil Am.erika Europa mee helpen verdedigen. Gewis, de Organisatie der Verenigde Naties had, evenmin als zij dat met een geheel Nederlands interne zaak had moeten doen, zich ook niet moeten bemoeien met de Marokkaans-Tunesische kwestie. Ter bevordering van de rust en de vrede in Marokko en Tunis dient de handelwijze der Organisatie al allerminst. Daar zijn toch weder grote onlusten uitgebroken en het zegt zeer veel, dat deze juist samenvallen met de behandeling van deze kwestie in de Organisatie der Verenigde Naties. Het is wel zeer opmerkelijk, dat in deze in de kring der Verenigde Naties er volstekt geen aandacht aan wordt geschonken, of

een volk rijp is voor zelfbestuur

of niet, wat toch zeker een punt van overdenking had moeten uitmaken niet alleen bij de behandeling van de Marokkaans-Tunesische kwestie, maar ook bij die van Indië. Over dit gewichtige punt stapt de Organisatie maar heel luchtig heen, zij betrekt deze zelfs niet in haar overwegingen. Zodoende stort zij hele vouwen in hét ongeluk en vergroot zij de bestaande ellende maar. Wij kunnen' dan ook allerminst instemmen met de zinsnede der ministers, waarin zij verkla­ ren, dat zij willen medewerken aan het verkrijgen van de onafhankelijkheid van die volken,

„die er vol ongeduld naar verlangen, dat deze zegeningen binnen de kortst mogehjke tijd ook ten deel zullen vallen aan alle andere volken en gebieden, welke tot dusverre nog geen zelfbestuur hebben gekregen".

Mijnheer de Voorzitter! In dit verband vragen wij de ministers, of zij het

als een zegen

beschouwen, dat de souvereiniteit over Indië aan Indonesië is overgedragen. De huidige gang van zaken in Indië wijst er allerminst op, dat dit nu waarlijk een zegen voor Indië is.

Ze kan het ook evengoed voor Tunis en Marokko zijn. Zo ook met de Afrikaanse rassenkwestie. Het is allerminst wenselijk, dat de blanke bevolking aldaar tegen de muur gesteld wordt. Bij onze principiële bezwaren en andere practische bezwaren komt, dat de invloed van Europa in de Organisatie der Verenigde Naties zo gering is; tegenover de 60 stemmen staan maar zeven stemmen van het oude Europa. Hierbij komt nog, dat de tolmuren weder hoog dreigen opgetrokken te worden. Mijnheer de Voorzitter! Vervolgens wensen wij te spreken over

het federalisme, de eenh- ^ van Europa. ' '

Ook te dien opzichte wordt alles van mensehjke krachten verwacht. Ook daarbij zet men de mens op de troon, zoals uit de gewisselde stukken duidelijk blijkt. Ook daarin hebben wij scherp te veroordelen, dat het heü in deze weder van de mens en diens krachten verwacht wordt. Ook daarin treft ons het miskennen van de Allerhoogste, bij Wie all" volken geacht zijn als minder dan niet en ijdelheid. Dat bij het ontwerpen van een Grondwet deze gebaseerd behoort te zijn

op Gods Woord en wet.

daarover spreekt de regering met geen woord, daarop dringt zij met geen letter aan. Neen, menselijke inzichten en menselijke krachten zullen het moeten de' j Verwaarloosd wordt hierbij het zo diep ingrijpende Woord des Heeren, dat degene vervloekt is, die de vleselijke arm tot zijn betrouwen stelt. En wat deze eenheid ons verder te zien geeft, dat is, evenals bij de oprichting van de Volkenbond, vele en luide toejuichingen, met uitgesproken hooggespannen verwachtingen, waarmede echter de feiten geenszins in overeenstemming zijn. Noch die betreffende de Europese Verdedigings Gemeenschap, noch die van de eenwording van Europa zelf. Om ons het eerst bij de

Europese Verdedigings Gemeenschap

te bepalen, deze staat op papier beschreven, maar de werkelijkheid spot er mede, Wat in de laatste dagen in de bondsdag van West-Duitsland is voorgevallen, de geweldige ommezwaai, welke Adenauer gemaakt heeft, toont ons, dat er onder de Westduitsers een sterk verzet tegen de Europese Verdedigings Gemeenschap bestaat. Evenzeer bestaat deze bij zeer vele Fransen.

Daarbij komt nog de Saarkwestie, welke de zo diep ingewortelde verbeten vijandschap tussen de Duitsers en de Fransen sterk doet herleven.

Doch hier te lande wil men de Europese Verdedigings Gemeenschap maar doordrijven, daarin gesteund door vrijwel alle partijen.

tot die van de Anti-Revolutionnairen en Christelijk-Historischen toe.

De laatsten bekommeren er zich niet om, of zij

mr Groen van Prinsterer

die zo sterk tegen dit internationalisme gewaarschuwd heeft, opnieuw een slag in het aangezicht geven. Neen, men schijnt hier in de Kamer bereid om onze souvereiniteit op te offeren aan zo iets denkbeeldigs en illusionistisch als de eenheid van Europa en de Europese Verdedigings Gemeenschap zijn. Mijnheer de Voorzitter! Niemand kan met enige zekerheid zeggen, wat de Europese Verdedigings Gemeenschap eigenlijk' zal brengen. Zeker, het is op zich zelf

een heel mooi woord,

en met even schoon klinkende leuzen, zoals dat met de Volkenbond en de Organisatie der Verenigde Naites ook het geval is. De praktijk heeft ons echter geleerd, dat daarin niets dan het

klare eigenbelang

is gediend. En dit zal in deze gemeenschap evenzo zijn; nu reeds maakt Duitsland er een zeker handelsartikel van. Het zoekt zijn voordeel er uit te halen zo veel het maar kan. Frankrijk eveneens. Ook dit land is er op uit om de verde- ; {( 5ing zo veel mogelijk ten eigen bate uit te buiten. Ook Engeland heeft daarbij zijn oude baatzuchtigheid niet afgelegd. Bovendien, wie zou er een vijftal jaren terug aan gedacht hebben Duitsland te herbewapenen. Toen werd het algemeen toegejuicht, dat Duitsland ontwapend werd. Wie verzekert ons, dat men over enige tijd het niet zal betreuren, dat — zo dit geschiedt — Duitsland herbewapend is?

Over Duitslands toekomstige politiek valt weinig met enige zekerheid te zeggen; te dien aanzien bestaat er een grote onzekerheid; al is het waar, dat West- Duitsland menselijk gesproken in de verdediging van Europa niet gemist kan worden. En aan al dat onzekere wil men

de souvereiniteit van ons land

I 'aar opofferen. Wij moeten ons met alle beslistheid daar tegen verzetten. Wij kunnen niet vergeten, dat

onze vaderen tachtig faren

voor onze zelfstandigheid en souvereiniteit hebben gestreden en zich daarvoor de grootste offers van goed en bloed hebben getroost. En wat ten aanzien van de Europese Verdedigings Gemeenschap ons in hoge mate bezwaart, geldt niet minder ten aanzien van de

Europese eenheid,

waarover bovendien nog de grootste verdeeldheid bestaat. Wat moet het worden: de eenheid van een klein of een groot Europa? Op dat punt bestaat er al weder grote onenigheid en verschil van inzicht.

Het is dan thans zo ver gekomen, dat in de Kolen- en Staalgemeenschap besloten is een grondwet voor de Europese eenheid op te stellen.

Zeer gegrond waren de bezwaren, welke de voorzitter van de Belgische senaat daar tegen ingebracht heeft, als hij zeide;

„Wij zijn een college met een bepaald doel, namelijk om een gemeenschappelijke staal- en kolenmarkt te scheppen. Wij hebben geen bevoegdheden om de eenheid van Europa op socialistische grondslag te bouwen. Dit bederft onze natuurlijke zaak".

Doch hoe gegrond deze bezwaren ook waren, men heeft er geen acht op geslagen . en heeft doorgedreven, dat vanuit de Kolen- en Staalgemeenschap een grondwet voor de Europese eenheid zou worden vastgesteld. Een Europese eenheid, een grootse naam, die in het geheel niet in verhouding staat tot de werkehjkheid; een vlag, die een

valse lading

dekt. Want het betreft hier slechts de eenheid van een zestal landen: West- Duitsland, Frankrijk, ItaHë, België, Luxemburg en Nederland. Daarbij komt, dat een groot deel van de Westduitse bevolking van die eenheid niets moet hebben, wat in Frankrijk ook al het geval is. Daarenboven is zowel in Frankrijk als in Italië een sterke communistische partij. Aan zulk een hoogst denkbeeldige eenheid, waartegen allerlei gegronde bezwaren ingebracht kunnen worden, willen hier te lande velen de souvereiniteit van ons land dan geheel of gedeeltelijk opgeofferd zien. Wij kunnen en willen aan dit federalisme, aan die eenheid, zo ze ooit werkelijkheid wordt, ter wille van het behoud van onze souvereiniteit onmogelijk medewerken. Bovendien is het geen Europese eenheid, want Engeland, de Scandinavische landen en nog meerdere Europese landen zijn er niet in opgenomen. Wat bovendien hierbij nog als een bezwaar onzerzijds sterk wordt aangevoeld, is, dat het de verdeeldheid en de verwarring, die toch al zo groot is, nog maar sterker maakt. Een verdeeldheid, die zich zelfs in één en dezelfde partij te dezen aanzien openbaart, zoals dat in het geschil op het Milaanse Congres tussen de heer Vorrink en de heer Van der Goes van Naters aan de dag trad. Eu wat ten aanzien van de eenheid met alle redenen kan worden aangevoerd, dat kan ook ten opzichte van

heel het streven van het federalisme

worden ingebracht. Daar is bij voorbeeld de Raad van Europa, het Straatsburger parlement, hetwelk in sommige bladen spottenderwijs het

parlement van Praatsburg

is genoemd. Begrijpelijkerwijs hebben de voorstanders van het federalisme er hoog van opgegeven en de door het parlement verrichte werkzaamheden hoog opgevijzeld. Volgens de officiële voorlichtingsdienst van de Raad heeft hij zelfs zeer veel bereikt. De Raad heeft op het eind van 1951 in esn geschrift, met name „Beknopt Handboek van de Raad van Europa", verklaard, dat als resultaat van de arbeid van de Raad van Europa bereikt is, dat deze Raad zijn stempel gezet heeft op de internationale opinie. Doch in een rapport — afkomstig van de raad, opgesteld in Mei 1952 — wordt door diezelfde raad het eerste getuig^; nis grondig weersproken, als daarin gezegd wordt:

„Het is twijfelachtig of vijf procent van de Europese bevolking weet of de Raad van Europa nog bestaat of niet".

Zeker, daar zijn een paar zaken van ondergeschikt belang door de Raad geregeld, welke ook heel gemakkelijk door onderling overleg der regeringen hadden geregeld kunnen worden. In deze delen wij het gevoelen van

de heer Spaak, de voorzitter van de Europese Raad,

als deze het vorige jaar zeide:

„Of het nu werkelijk nodig was dit paleis (het parlementsgebouw van de Raad van Europa te Straatsburg) te bouwen en twee keer per jaar honderd volksvertegenwoordigers er naar toe te halen om dit soort extra-gouvernementele overeenkomsten tot stand te brengen; gelooft gij niet, dat de regeringen daar heus wel toe in staat zijn zonder onze hulp? "

Mijnheer de Voorzitter! Wij zijn van oordeel, dat de hoge kosten, welke het streven van het federalisme met zich brengt, volstrekt niet opwegen tegen de resultaten, welke verkregen worden. Evenals het met de tonnen gouds, weDce aan de Volkenbond en de Organisatie der Verenigde Naties besteed werden en worden, het geval is, zo is dat ook met de fameuze sommen, welke ten bate van het federalisme worden uitgegeven, het geval.

Hoeveel nutter

zouden deze millioenen niet, waar de schuldenlast en de nood onder ons volk zo hoog geklommen zijn, ten bate van ons eigen volk besteed kunnen worden, onder meer voor de woningbouw. Met de voormalige minister van buitenlandse zaken van Denemarken, Elgaard, zijn wij het dan ook eens, dat een nauwere samenwerking van de kleine volken verre te verkiezen valt boven het Europese federalisme, dat, benevens dat het kapitalen verslindt, dit nog in hoofdzaak tegen heeft, dat door de overheersing van de grote mogendheden de kleine haar souvereiniteit kwijt raksn. Doch, ook wat die nauwere samenwerking betreft — het heeft er alles van weg — wij zien het aan de Benelux, dat ook daar een oordeel op rust. Mijnheer de Voorzitter! Alles tezamen genomen, vatten wij

onze conclusie

kortelijks in de volgende bewoordingen tezamen. Ten eerste zien wij in dit alles de machteloosheid van het humanisme om de wereldvrede en de welvaart t? brengen; ten tweede zien wij er in bsv/aarheid, dat wat van de hoge God afvalt, zeker moet vallen, en ten derde, worden wij door heel de gang van zaken üi de wereldpolitiek mede er in bevestigd, dat het oud-profetisch woord ook heden nog van volle kracht is: Tot de Wet en tot de getuigenis! Zo zij niet spreken naar dit woord, het zal zijn, dat zij geen dageraad zullen hebben. Mijnheer de Voorzitter! Dit houdt echter allerminst in, dat wij niet overtuigd zijn van

een dreigend oorlogsgevaar

en van de noodzakelijkheid van de verdediging van ons land en van de andere landen. Wij zijn dit wel terdege. Wij zijn bereid met behoud van de zelfstandigheid van ons eigen land, in bondgenootschappelijke weg mede te werken aan een gemeenschappelijke verdediging van ons land. Hiertoe biedt

het Noord-Atlantisch Pact

ons de gelegenheid. Ofschoon ook op dit punt er bij ons bedenkingen rijzen. Wij zijn er nog steeds niet van overtuigd, dat de verdediging van ons land in dit pact ten volle verzekerd is. Wij vrezen bovendien met grote vrees, dat na het beëindigen van een toekomstige oorlog de wil van de grote mogendheden ons zal opgelegd worden, zoals dat na het beëindigen van de tweede oorlog het geval geweest is, waarbij mede door toedoen van de grote mogendheden en de slappe houding, welke de regering en en de overgrote meerderheid van hel parlement daar tegenover aangenomen hebben,

zevenachtste van ons Koninkrip

is verloren gegaan en de rechtmatige schadeloosstelling door Japan ons is onthouden. Bovendien vervult het ons met bezorgdheid, dat

grote landen

als Engeland en Frankrijk, gevolgd door België en Denemarken, de bijdragen voor de bewapening zijn gaan verminderen. Als vanzelf dringt zich hierbij de vraag bij ons op, waarom ons land het voUe pond blijft betalen, waar de lasten en belastingen tot een ondraaglijke hoogte zijn geklommen en tal van zaken, onder meer de woningbouw, door de regering niet zo krachtig ter hand worden genomen als dat wel behoorde gedaan te worden. Wij zijn van oordeel, dat wij niet verplicht zijn, gezien de gedragswijze van andere volken, het defensie-budget zo zrwaar te belasten als dit thans geschiedt.

Anderzijds zijn wij er van overtuigd, dat ons land niet onverdedigd kan blijven, en zijn wij ook genegen om dit in bondgenootschap met andere volken te doen, maar dan, en dit is voor ons een belangrijk punt,

op eerlijke grondslag.

Niet zo, dat wij er goed genoeg voor zijn om de levens van onze jongens en mannen bij duizenden op te offeren; niet zo, dat dezen op de riieest gevaarlijke punten steeds zullen worden ingezet, en ook niet zo, dat dezen onder vreemd commando worden gesteld.

Mijnheer de Voorzitter! Laat men dan toch vooral voortgang maken met de zo hoog nodig geoordeelde verdediging. Wij hebben genoeg aan het Noord-Atlantisch Pact, waarin toch de gemeenschappelijke verdediging van 14 landen kan worden opgebouwd. Woorden zijn er te dien aanzien genoeg gesproken. Het wachten is op daden. Bonden en pacten zijn er al genoeg. Nog al meer meer bonden en pacten zijn heel niet nodig. Het federalisme, de eenheid van een klein of groot Europa, brengen ons geen stap verder. Integendeel, zij belemmeren een goede gang van zaken, daar zij de verwarring en verdeeldheid vergroten.

In deze willen wij het niet verzwijgen, dat ook ten aanzien van de werkzaamheden van het Noord-Atlantisch Pact wij met vrees vervuld zijn. Ook daarbij ontwaren wij een betrouwen en rusten op

menselijke krachten.

Veel meer vertrouwen is en was er t( stellen op de legers van Cromwell en Gustaaf Adolf, die geen veldslag begonnen alvorens zij op hun knieën de zegen des Allerhoogsten hadden afgebeden. Hetgeen nog immer een hoogst navolgenswaardig voorbeeld is, zowel voor de legerleiding, de generaals, als de soldaten. Mijnheer de Voorzitter! Overgaande tot een ander onderwerp, namelijk

Indonesië,

dat thans als een buitenlandse mogendheid bij dit hoofdstuk behandeld wordt, zouden wij daarover gaarne uitvoerig willen gaan spreken, maar vanwege de ons toegemeten tijd moeten wij ons in zake dit onderwerp wel bekorten. Steeds helderder treedt het aan het licht, hoe

onverani woordelt]K

de souvereiniteitsoverdracht van Indië aan Indonesië, alsook hoe schadelijk deze voor beide landen, Nederland en Indië, is geweest. Indonesië vertoont nog steeds het beeld van een ware chaos, waarin de rust en de veiligheid zoek zijn. Overvallen, aanslagen, plunderingen, berovingen, moordaanslagen zijn er nog aan de orde van de dag. Bovendien heerst er op politiek terrein thans een gespannen toestand. Onderscheidene legercommandanten zijn er afgezet geworden, terwijl er ook zijn, die in hun verzet tegen de Indonesische minister van defensie volharden. De toestand is er zelfs, volgens officiële verklaringen, kritiek. Van de hoog gespannen verwachtingen, die men hier in de Kamer van de

Nederlands-Indonesische Unie

koesterde, is letterlijk niets in vervulling gegaan. Steeds luider en luider gaan in Indonesië de stemmen op om haar te verbreken. Daarin openbaart zich de zo sterk anti-Xederlandse geest, welke er onder tal van Indonesiërs heerst, gelijk het feit, dat tot twee malen toe onze vlag daar is neergehaald, daarop ook wijst. Het zou werkelijk in het belang van beide volken zijn, indien daarin een verbetering was aan te brengen, die echter met verkregen zal worden als de regenng als voorheen keer op keer maar weer toegeeft aan allerlei onredelijke eisen.

De sauvereiniteif Nieuw-Guinea van

raag daaraan niet worden opgeofferd. Dit land mag niet aan de wilde aandrang van enige regering of volk worden ten offer gebracht, gelijk daaraan in het verleden zovele Indonesische volken en ook Ambon zijn opgeofferd. Aan het Ambonesische volk heeft en houdt Nederland dure verplichtingen. Het oefsne tegen de Ambonezen hier te lande geen dwang om hen naar Indonesië te doen terugkeren. De regering bevordere het, dat

de Ambonezen

gelijk zij dat zelf willen, overgebracht worden naar Nieuw-Guinea of naar de eilanden bij Nieuw-Guinea. Ook ten aanzien van ambtenaren en uit Indië hier te lande wedergekeerden, alsook tegen de Nederlandse Indonesiërs en zo velen meer, die de dupe van de souvereiniteitsoverdracht geworden zijn, moet de regering de morele verplichtingen, die zij jegens hen heeft, stipt nakomen. Zij bevordere hun belangen en bewerke, dat achterstallige betalingen ten spoedigste worden uitgekeerd . Ook ten opzichte van de vele Indonesische Nederlanders, die vaak in zeer behoeftige omstandigheden verkeren, biede zij de behulpzame hand.

Zeer af te keuren is het, dat nog altijd negen Nederlanders nu reeds bijna drie jaar gevangen gehouden worden. De regering oefene haar invloed uit, dat daaraan eindelijk eens een einde komt. Zij kome heel wat krachtiger dan tot dusverre voor

de rechten van Nederland

op en wende haar invloed aan, dat de tegen Nederland zo ophitsende Indonesische propaganda beëindigd wordt, want dat is wel een zeer grote sta-in-de-weg voor een goede verstandhouding tussen Nederland en Indonesië.

Voorts betreuren wij het, dat de regering niet een krachtiger- protest heeft laten horen tegen de beledigingen, welke onze militaire missie in Indonesië zijn aangedaan.

Ook kunnen wij onmogelijk accoord gaan met de internationalisering van Nieuw- Guinea, zoals dit door de Partij van de Arbeid is voorgesteld. Daarmede zal msn zelfs Indonesië niet bevredigen. Ik wil de regering wijzen op het ongehoorde en

zeer ajkeurenswaardige,

dat er voorvalt bij het lossen en laden van Nederlandse schepen in Indonesië. Ik hoop op dit punt in elk geval een antwoord van de regering te ontvangen, zo mogelijk een gunstig antwoord, want daarbij doen zich ondraagHjke dingen voor. Ook ten opzichte daarvan dient de regering krachtig in te grijpsn. Voorts zou ik nog een lans willen breken voor het zelfbeschikkingsrecht van de Indonesische volken, waarover reeds door verschillende afgevaardigden is gesproken. Het gaat om de Indonesische volken, niet het minst om de republiek der Zuid-Molukken. De regering wijze de Indonesiërs op hun verplichtingen, die zij vrijwillig op zich hebben genomen bij de R.T.C.-overeenkomst.

Het zelfheschïkkingsrecht van onderscheidene Indonesische volken

is danig geschonden en verkracht. Terecht is er op gewezen, dat de regering verantwoordelijk is voor liet ten uitvoer brengen van het zelfbeschikkingsrecht van de Indonesische volken. Mijnhee.' de Voorzitter! Alvorens enige woorden te gaan spreken over de geloofsvervolgingen, willen wij aangaande

het gezantschap hij liet Vaticaan

verklaren, dat wij krachtens onze Gereformeerde beginselen daar tegen zijn. Door ons is op de desbetreffende artikelen een amendement ingediend, hetwelk wij bij de behandeling er van nader hopen toe te lichten. Tenslotte nog iets over

de geloofsvervolgingen.

Er is in deze Kamer meermalen geklaagd over de geloofsvervolgingen achter het Russische IJzeren Gordijn, en deze klacht heeft hier vaak grote bijval gevonden. Schril steekt daar tegenover af, als vsdj onze klacht en ons protest hier laten horen aangaande de geloofsvervolgingen in sommige Rooms-katholieke landen, en deze hebben daarin toch ook plaats.

Onder meer in Spanje.

Ook daar hebben de vervolgingen en de . onderdrukking der Protestanten nog steeds niet opgehouden. In vorige jaren hebben wij daar onderscheidene gevallen van medegedeeld, die er volgens onwedersprekelijk getuigenis hebben plaats gevonden. Ook thans heeft, volgens een bericht in de „Nieuwe Haagsche Courant" van 4 September, de algemene vergadering van de Evangelische kerk in Spanje geappelleerd, dat in het afgelopen jaar verschillende kerkelijke gebouwen werden gesloten en niettegenstaande de bij de overheid ondernomen stappen tot nu toe niet werden heropend, terwijl ook van andere zijde ons betrouwbare berichten zijn geworden, dat de vervolging en onderdrukking der Protestanten in Spanje nog gestaag voortgang vinden. Ook stond in de loop van dit jaar in onderscheidene dagbladen te lezen, dat zulks ook

in Italië

plaats vindt. In sommige r.k .landen in Zuid-Amerika is het al esn pak van het zelfde laken. Ook daar treft men onderdrukking en vervolging van de Protestanten aan, inzonderheid wel

in Columbia.

De „Nieuwe Haagse Courant" van 25 September jongstleden schreef onder hel vet gedrukte hoofd: „Pogingen om het Protestantisme in Columbia uit te roeien. Barbaarse toestanden, erger dan achter het IJzeren Gordijn". Zulks op grond van wat werd medegedeeld in een Engels blad, de „British Weekly". Dit blad beschuldigde de Columbiaanse regering er van een godsdienstoorlog te voeren tegen de Protestanten. Het drong deswegff aan op een onderzoek door de Verenigde Naties. Voorts schreef het, dat roomskatholieke priesters en de politie rechstreeks geweld gebruiken om het Protestantisme uit te roeien; vervolgens, dat de toestand in Columbia er een is van buitengewone barbaarsheid, erger dan iets, dat Protestanten of Rooms-Katholieken achter het IJzeren Gordijn wordt aangedaan. Het blad vermeldt daarbij enkele van de ergerlijke gruwelen, die tegenover de Protestanten van roomskatholieke zijde om des geloofs wil bedreven werden. Zo deelde het blad mede, dat een Protestant werd neergeschoten en daarna op de openbare weg werd doodgeslagen uit hoofde van zijn godsdienst. Stervende Protestanten worden gedwongen van hun geloof afstand te doen, hun graven worden verwoest, hun kerken platgebrand en met dynamiet vernield, hun huizsn in brand gestoken en zij worden geslagen. Bijbels worden in beslag genomen en vernietigd. Gewapende politie dwingt de Protestanten de mis bij te wonen. Mijnheer de Voorzitter! In Columbia dtaait als weleer de

inquisitie

op volle toeren. Daaruit bMjkt, dat Rome in niets veranderd is. Mijnheer de Voorzitter! Het antwoord, dat de regering te dezer zake heeft gegeven, heeft ons allerminst kunnen bevredigen. Het wil ons voorkomen, dat de regering hier wel wat aan kan doen. Zij protestere daar eens tegsn

bij de paus,

die slechts één woord te spreken heeft en er is een einde aan die gruwzame vervolgingen. Ook wende zij zich tot

de Organisatie der Verenigde Naties,

niet dat wij daar zo veel heil van verwachten, maar dan wordt ten minste de aandacht van heel de wereld er op gevestigd en wordt zij in de gelegenheid gesteld om te tonen of het haar ernst is om naar haar statuten te leven, welke statuten toch ten doel hebben om de rechten en vrijheden van een iegelijk volk en van een iegelijk mens te beschermen. Zij geve daarvan blijk en tone, dat dit geen blote woorden zijn, maar dat het werkelijk ernst is. Ik zou dan ook de regering willen verzoeken alsnog stappen in door ons aangegeven richting te willen doen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 december 1952

De Banier | 8 Pagina's

BUITENLANDSE ZAKEN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 december 1952

De Banier | 8 Pagina's